|
Artikel 1
|
|
1.
|
Bij personenauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2003, waarbij van fabriekswege
airbags gemonteerd zijn, moet het airbagsysteem goed functioneren.
|
Visuele controle. Op plaatsen waar het beeldmerk ‘AIRBAG’in de personenauto wordt
aangetroffen moet een airbag aanwezig zijn. Indien het duidelijk is dat een airbag
is verwijderd op de plaats waar het beeldmerk is aangetroffen, wordt dit vermeld op
het keuringsrapport.
|
2.
|
Bij personenauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2003, en die beschikken over
een airbagsysteem dat is voorzien van een waarschuwingsinrichting die in werking treedt
zodra het systeem faalt, moet de waarschuwingsinrichting goed functioneren.
|
Leden 2 en 3: visuele controle. Indien een airbagsysteem of een gordelspansysteem
is voorzien van een waarschuwingslampje, moet het waarschuwingslampje gaan branden
als het contact wordt ingeschakeld. Vervolgens dient het waarschuwingslampje te doven,
eventueel na het starten van de motor. Wanneer het waarschuwingslampje uitgaat, mag
er vanuit worden gegaan dat het systeem functioneert. Indien het waarschuwingslampje
blijft branden, wordt dit vermeld op het keuringsrapport.
|
3.
|
Bij personenauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2003, en die beschikken over
een gordelspansysteem dat is voorzien van een waarschuwingsinrichting die in werking
treedt zodra het systeem faalt, moet de waarschuwingsinrichting goed functioneren.
|
|
4.
|
Onderdelen van personenauto’s, niet zijnde onderdelen van het brandstofsysteem, het
remsysteem, de stuurbekrachtiging of het veersysteem, mogen geen overmatige olielekkage
vertonen.
|
Visuele controle, terwijl het voertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|
|
Artikel 2
|
|
1.
|
Bij bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2003, waarbij van fabriekswege
airbags gemonteerd zijn, moet het airbagsysteem goed functioneren.
|
Visuele controle. Op plaatsen waar het beeldmerk ‘AIRBAG’ in de bedrijfsauto wordt
aangetroffen moet een airbag aanwezig zijn. Indien het duidelijk is dat een airbag
is verwijderd op de plaats waar het beeldmerk is aangetroffen, wordt dit vermeld op
het keuringsrapport.
|
2.
|
Bij bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2003, en die beschikken over
een airbagsysteem dat is voorzien van een waarschuwingsinrichting die in werking treedt
zodra het systeem faalt, moet de waarschuwingsinrichting goed functioneren.
|
Leden 2 en 3: visuele controle. Indien een airbagsysteem of een gordelspansysteem
is voorzien van een waarschuwingslampje, moet het waarschuwingslampje gaan branden
als het contact wordt ingeschakeld. Vervolgens dient het waarschuwingslampje te doven,
eventueel na het starten van de motor. Wanneer het waarschuwingslampje uitgaat, mag
er vanuit worden gegaan dat het systeem functioneert. Indien het waarschuwingslampje
blijft branden, wordt dit vermeld op het keuringsrapport.
|
3.
|
Bij bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2003, en die beschikken over
een gordelspansysteem dat is voorzien van een waarschuwingsinrichting die in werking
treedt zodra het systeem faalt, moet de waarschuwingsinrichting goed functioneren.
|
|
4.
|
Onderdelen van bedrijfsauto’s, niet zijnde onderdelen van het brandstofsysteem, het
remsysteem, de stuurbekrachtiging of het veersysteem, mogen geen overmatige olielekkage
vertonen.
|
Visuele controle, terwijl het voertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|
|
Artikel 3
|
|
|
Onderdelen van driewielige motorrijtuigen, niet zijnde onderdelen van het brandstofsysteem,
het remsysteem, de stuurbekrachtiging of het veersysteem, mogen geen overmatige olielekkage
vertonen
|
Visuele controle.
|
|
Artikel 4
|
|
|
Onderdelen van aanhangwagens, niet zijnde onderdelen van het brandstofsysteem, het
remsysteem, de stuurinrichting of het veersysteem, mogen geen overmatige olielekkage
vertonen.
|
Visuele controle, terwijl het voertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|