Stcrt. 2013, 34036, datum inwerkingtreding 07-12-2013, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2013.
3 Voor zover dit artikel berust op artikel 27h, vijfde lid, van de Werkloosheidswet
of artikel 17h, vijfde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet wordt als echtgenoot
of geregistreerd partner als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, mede aangemerkt
de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke
huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Voor de
toepassing van de eerste zin wordt mede als ongehuwd aangemerkt degene die duurzaam
gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4 Voor zover dit artikel berust op artikel 27h, vijfde lid, van de Werkloosheidswet
of artikel 17h, vijfde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet is sprake van een gezamenlijke
huishouding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a indien twee personen hun hoofdverblijf
in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel
van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
5 Het bedrag van het vrijgelaten deel, bedoeld in het tweede lid, wordt in verband met
woonkosten vermeerderd indien de belanghebbende huurder is van een woning met een
kale huur van niet meer dan € 681 per maand of mede een huurwoning bewoont met zo’n
huur.
6 De vermeerdering, bedoeld in het vijfde lid, bedraagt 50 procent van een naar tijdseenheid
te herleiden bedrag gelijk aan het verschil tussen de kale huur per maand minus een
basisbedrag van € 222 per maand.
7 Onder kale huur als bedoel in het vijfde en zesde lid wordt verstaan de huurprijs
die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning.
8 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij het UWV indien de verrekening
plaatsvindt op grond van de TW, WW, WAZ, IOW, WAO, Wet Wajong, Wet WIA of de ZW en
bij de SVB indien de verrekening plaatsvindt op grond van de AKW, Anw of de AOW.
9 Door het UWV en de SVB kunnen bewijsstukken worden verlangd die noodzakelijk zijn
voor de vaststelling van het vrij te laten deel en die de belanghebbende bij de aanvraag
dient te overleggen.
10 Het op grond van het tweede, vijfde en zesde lid vastgestelde bedrag van de vrijlating
wordt slechts op aanvraag herzien met ingang van de eerste betaling na de datum van
aanvraag, in geval er sprake is van een wijziging van de persoonlijke omstandigheden
die zouden hebben geleid tot een wijziging van de zorgkosten, bedoeld in het tweede
lid, onderdeel a, de kosten van kinderen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b,
of de woonkosten, bedoeld in het vijfde lid.