Hieronder wordt nader ingegaan op het door de politie te voeren beleid.
Artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken regelt dat dadelijk na het vernemen van het resultaat van de ademanalyse, de verdachte
kan verzoeken om een tegenonderzoek. Dit onderzoek wordt voor rekening van de verdachte
verricht in de vorm van een bloedproef – of bij medische bezwaren – een vervangende
urineproef.
De bloedproef is op dit moment als tegenonderzoek het meest doelmatig en biedt de
verdachte de meest objectieve vorm van tegenonderzoek.
In de nota van toelichting bij bovengenoemd Besluit wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de politie niet verplicht is de verdachte op de
mogelijkheid van een tegenonderzoek te wijzen. Indien de verdachte om een tegenonderzoek vraagt, dient dit uiteraard in het proces-verbaal
te worden vermeld.
In afwachting van het tegenonderzoek wordt de verdachte geacht op vrijwillige basis
op de plaats van onderzoek (bijvoorbeeld het politiebureau) te blijven. Verdachte
dient zich daartoe op te houden in een door de opsporingsambtenaar aangewezen plaats
van onderzoek, die hij ter voorkoming van beïnvloeding van het resultaat van het tegenonderzoek,
niet zonder toestemming mag verlaten. Verlaat verdachte toch zonder toestemming deze
ruimte, dan wordt hij geacht afstand te hebben gedaan van zijn recht op een tegenonderzoek,
dan wel het aan zichzelf te wijten te hebben dat geen tegenonderzoek is verricht.
Dit dient uitdrukkelijk in het proces-verbaal te worden vermeld.
Als de verdachte om een tegenonderzoek vraagt, dan zal de politie een arts moeten
waarschuwen. Als de verdachte te kennen geeft zelf een arts te willen uitkiezen, dan
dient dit verzoek in beginsel te worden gehonoreerd. De verdachte neemt vervolgens
contact op met de arts van zijn keuze. Wel wordt de eis gesteld dat dit niet mag leiden
tot onredelijke vertraging van het onderzoek. De door de verdachte gekozen arts zal
dan ook moeten aangeven of hij naar verwachting binnen een uur aanwezig zal kunnen
zijn. Kan hij deze toezegging niet doen en blijft de verdachte bij zijn verzoek om
een tegenonderzoek, dan zal de politie van haar kant een arts waarschuwen.
In de regel zal de arts naar het politiebureau komen om daar de verdachte door middel
van een venapunctie de vereiste hoeveelheid bloed af te nemen, c.q. onder zijn toezicht
door verdachte urine af te laten staan. De desbetreffende bepalingen uit het Besluit alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek zijn van toepassing.
Om procedurefouten te voorkomen wordt er nadrukkelijk op gewezen dat artikel 15 van het Besluit alcoholonderzoeken, houdende de 1-uursregeling onverkort van toepassing is. Uit het proces-verbaal dient
te blijken welke situatie, zoals bedoeld in dat artikel van toepassing is. De mededeling,
zoals bedoeld in lid 3 van dat artikel, wordt in het proces-verbaal vermeld.
Ook het verzenden van het bloedmonster (of urinemonster) moet overeenkomstig de geldende
regels gebeuren. De politie geeft hierbij aan dat het monster is afgenomen in het
kader van een tegenonderzoek bij ademanalyse. Dit moet op de thans in gebruik zijnde
formulieren aangetekend worden.
Het onderzoek van het bloed of de urine wordt verricht door het Nederlands Forensisch
Instituut (NFI) te Den Haag. Ingevolge artikel 20 van het Besluit alcoholonderzoeken wordt het resultaat van het onderzoek zo spoedig mogelijk aan de verdachte medegedeeld.
De mededeling van het resultaat aan verdachte geschiedt rechtstreeks door het NFI,
nu niet de politie, doch de verdachte opdrachtgever is.
De kosten van het tegenonderzoek bij ademanalyse, te weten die van de arts, van het onderzoek door het NFI en van het bloedblok komen
voor rekening van de verdachte. De verdachte moet – voordat de arts wordt gewaarschuwd –, de kosten van het bloedblok
en van de arts op het politiebureau voldoen. De kosten van het onderzoek door het
NFI moeten binnen zes weken na de bloedafname aan het NFI worden voldaan. Pas nadat
ook deze kosten zijn voldaan, gaat het NFI tot het onderzoek over. Hierbij kan worden
aangesloten bij het arrest van de Hoge Raad van 18-10-1983, NJ 1984, 97 waarin werd bepaald dat het resultaat van de eerste bloedproef voor het
bewijs mocht worden gebruikt, omdat de verdachte niet tijdig een financiële regeling
had getroffen en het daardoor aan zichzelf had te wijten dat het tegenonderzoek (bij
bloedproef) niet had plaatsgevonden. De verdachte die dus niet voldoet aan de voorwaarde
van betaling van alle kosten binnen de gestelde betalingstermijn, mag worden geacht
afstand te hebben gedaan van zijn recht op een tegenonderzoek.
Het NFI zal na de betalingstermijn van zes weken na afname van het bloed bij het uitblijven
van een betaling het bloedmonster vernietigen.
Aan de verdachte, die om een tegenonderzoek heeft verzocht, wordt door de politie
een brief ter hand gesteld waarin de procedure en de verplichtingen met betrekking
tot de betaling van de kosten worden vermeld (zie bijlage 4).