Aanwijzing vliegen onder invloed

[Regeling vervallen per 01-06-2015.]
Geraadpleegd op 20-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2013.
Geldend van 01-01-2010 t/m 31-05-2015

Aanwijzing vliegen onder invloed

Achtergrond

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Op 1 juli 1999 is een wijziging van de Wet luchtvaart (WLv) in werking getreden met als doel het bedienen van een luchtvaartuig en/of het verlenen van luchtverkeersdiensten onder invloed van alcohol of andere middelen of een combinatie van middelen tegen te gaan. Naar aanleiding hiervan is de Aanwijzing vliegen onder invloed opgesteld.

Deze wijziging van de Wet luchtvaart heeft voorts tot gevolg gehad dat het College van procureurs-generaal nog een aanwijzing heeft opgesteld, namelijk de Aanwijzing invordering bewijzen van bevoegdheid in het kader van de Wet luchtvaartikel

In deze aanwijzing wordt verstaan onder:

Samenvatting

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

De aanwijzing bestaat uit twee gedeelten. Het eerste gedeelte gaat over de opsporing van vliegen onder invloed. Hier wordt ingegaan op de tegenonderzoeken bij ademanalyse en de bloedproef. Het tweede gedeelte behandelt het vervolgingsbeleid met betrekking tot vliegen onder invloed.

Opsporing

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

1.1. De verdachte en het moment van controle

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Artikel 2.12 WLv (en volgende bepalingen) geeft een regeling voor het overtreden van het verbod op het gebruik van alcohol, drugs en psychotrope stoffen door leden van het boordpersoneel. Artikel 1.1 eerste lid onder f WLv geeft aan dat daarmee niet alleen het cockpitpersoneel wordt bedoeld, maar ook een ieder die aan boord van een luchtvaartuig ten behoeve van de inzittenden of de lading werkzaamheden verricht of heeft te verrichten.1

Onder deze werkzaamheden worden mede verstaan de voorbereidingshandelingen voorafgaande aan de vlucht. In concreto betekent dat, dat een onder invloed zijnde piloot (cockpitpersoneel) strafbaar mag worden geacht vanaf het moment dat hij daadwerkelijk begint aan zijn vluchtvoorbereidinghandelingen (bijv. het inzien en indienen van vluchtplannen, het raadplegen van de meteo, etc.). Voor bijvoorbeeld een steward(ess) (boordpersoneel) ligt dit moment bij de briefing voorafgaande aan de vlucht, dan wel indien die briefing niet plaatsvindt bij het betreden van niet-publieke gedeelte van een luchthaven.

Het luchtverkeer heeft op een heel andere wijze plaats dan het verkeer over de weg of over het water. Dit heeft gevolgen voor de handhaving. Vliegtuigen kunnen immers niet naar een parkeerplaats geleid worden voor nader onderzoek, noch kunnen opsporingsambtenaren tijdens de vlucht aan boord komen.

Veelal zal voor de vlucht (en wel vanaf het moment dat sprake is van vluchtvoorbereidingshandelingen) of pas na afloop daarvan een onderzoek kunnen worden ingesteld naar mogelijke strafbare gedragingen van het betrokken personeel.

Als gevolg daarvan is dan ook in het kader van de alcoholwetgeving in artikel 11.4 Wet Luchtvaart gekozen voor het invoeren van een controlemoment waarin het betrokken lid van het boordpersoneel daadwerkelijk werkzaamheden verricht of daartoe aanstalten maakt. Van een concrete verdenking hoeft dan nog geen sprake te zijn. Mocht een controle leiden tot een negatief (dus onder invloed) resultaat, dan wordt de schade voor derden (door onder meer vertragingen) tot een minimum beperkt. Uiteraard zijn controles direct na afloop van de vlucht ook mogelijk. Het is aan te bevelen de controles indien mogelijk uit het zicht van passagiers te doen plaatshebben.

Ten aanzien van diegenen die luchtverkeersdiensten verlenen, gelden dezelfde regels als ten aanzien van het boordpersoneel (zie artikel 2.11, tweede lid en artikel 2.12, zesde lid WLv). Artikel 11.4, tweede lid, WLv jo. 11.8a WLv bepaalt dat het voorlopig ademonderzoek – zonder dat er sprake is van een concrete verdenking – reeds mag plaatsvinden wanneer een (assistent-) luchtverkeersdientsverlener ‘aanstalten maakt’ te gaan werken. Anders dan bij het boordpersoneel, is bij de (assistent-)luchtverkeersdienstverlener pas sprake van het plegen van een strafbaar feit wanneer hij feitelijk is begonnen met zijn werkzaamheden, dus vanaf het moment dat hij daadwerkelijk luchtverkeersdiensten verleent. Voorbereidingshandelingen worden, in tegenstelling tot hetgeen op grond van artikel 1.1, eerste lid WLv geldt voor het boordpersoneel, niet als werkzaamheden aangemerkt. Niettemin kan hem wel op grond van artikel 11.5 jo. 11.8a WLv reeds op het moment dat hij aanstalten maakt om met zijn werkzaamheden te beginnen – terwijl hij onvoldoende daartoe in staat moet worden geacht – een vliegverbod worden opgelegd. Het vliegverbod moet dan uitgelegd worden als een verbod tot het geven van luchtverkeersdienstverlening dan wel het gebruiken van een grondstation zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid WLv.

1.2. Het promillage

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Met de invoering van de bepalingen inzake het gebruik van alcohol-, drugs-en/of psychotrope stoffen in de Wet Luchtvaart heeft men nogmaals willen wijzen op de immense verantwoordelijkheid die het boordpersoneel heeft tegenover de mede-bemanningsleden, de passagiers, het vliegtuig, de lading en niet in de laatste plaats tegenover diegenen waar overheen wordt gevlogen. Het onder invloed van alcohol (drugs en/of psychotrope stoffen) werken door boordpersoneel is strafbaar gesteld, omdat deze mensen verantwoordelijk zijn voor het punctueel uitvoeren van noodprocedures.

De zeer algemene bepaling van artikel 8, tweede lid WLv is uitgebreid met een concrete ondergrens ten aanzien van het AAG of het BAG, zijnde 90 µg/l dan wel 0.2‰. Natuurlijk is de eis dat het boordpersoneel tien uur voorafgaande aan de vlucht geen alcohol mag drinken, blijven bestaan (de zogenaamde ‘bottle to throttle’-eis).

Dit afwijkende promillage is ingegeven door twee factoren: de grotere verantwoordelijkheid van personen die in een drukcabine werkzaam zijn en het grotere effect dat alcohol heeft op die personen.

Hoewel laatstgenoemde factor niet van toepassing is op diegenen die zich bezig houden met luchtverkeersdienstverlening of lichte luchtvaartuigen bedienen, is hun verantwoordelijkheid dermate groot dat de wetgever niet heeft gekozen voor een afwijkende ondergrens.

2. Tegenonderzoek bij ademanalyse

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Hieronder wordt nader ingegaan op het door de politie te voeren beleid.

Artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken regelt dat dadelijk na het vernemen van het resultaat van de ademanalyse, de verdachte kan verzoeken om een tegenonderzoek. Dit onderzoek wordt voor rekening van de verdachte verricht in de vorm van een bloedproef – of bij medische bezwaren – een vervangende urineproef.2

De bloedproef is op dit moment als tegenonderzoek het meest doelmatig en biedt de verdachte de meest objectieve vorm van tegenonderzoek.3

In de nota van toelichting bij bovengenoemd Besluit wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de politie niet verplicht is de verdachte op de mogelijkheid van een tegenonderzoek te wijzen.4 Indien de verdachte om een tegenonderzoek vraagt, dient dit uiteraard in het proces-verbaal te worden vermeld.

In afwachting van het tegenonderzoek wordt de verdachte geacht op vrijwillige basis op de plaats van onderzoek (bijvoorbeeld het politiebureau) te blijven. Verdachte dient zich daartoe op te houden in een door de opsporingsambtenaar aangewezen plaats van onderzoek, die hij ter voorkoming van beïnvloeding van het resultaat van het tegenonderzoek, niet zonder toestemming mag verlaten. Verlaat verdachte toch zonder toestemming deze ruimte, dan wordt hij geacht afstand te hebben gedaan van zijn recht op een tegenonderzoek, dan wel het aan zichzelf te wijten te hebben dat geen tegenonderzoek is verricht. Dit dient uitdrukkelijk in het proces-verbaal te worden vermeld.

Als de verdachte om een tegenonderzoek vraagt, dan zal de politie een arts moeten waarschuwen. Als de verdachte te kennen geeft zelf een arts te willen uitkiezen, dan dient dit verzoek in beginsel te worden gehonoreerd. De verdachte neemt vervolgens contact op met de arts van zijn keuze. Wel wordt de eis gesteld dat dit niet mag leiden tot onredelijke vertraging van het onderzoek. De door de verdachte gekozen arts zal dan ook moeten aangeven of hij naar verwachting binnen een uur aanwezig zal kunnen zijn. Kan hij deze toezegging niet doen en blijft de verdachte bij zijn verzoek om een tegenonderzoek,5 dan zal de politie van haar kant een arts waarschuwen.

In de regel zal de arts naar het politiebureau komen om daar de verdachte door middel van een venapunctie de vereiste hoeveelheid bloed af te nemen, c.q. onder zijn toezicht door verdachte urine af te laten staan. De desbetreffende bepalingen uit het Besluit alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek zijn van toepassing.

Om procedurefouten te voorkomen wordt er nadrukkelijk op gewezen dat artikel 15 van het Besluit alcoholonderzoeken, houdende de 1-uursregeling onverkort van toepassing is. Uit het proces-verbaal dient te blijken welke situatie, zoals bedoeld in dat artikel van toepassing is. De mededeling, zoals bedoeld in lid 3 van dat artikel, wordt in het proces-verbaal vermeld.

Ook het verzenden van het bloedmonster (of urinemonster) moet overeenkomstig de geldende regels gebeuren. De politie geeft hierbij aan dat het monster is afgenomen in het kader van een tegenonderzoek bij ademanalyse. Dit moet op de thans in gebruik zijnde formulieren aangetekend worden.

Het onderzoek van het bloed of de urine wordt verricht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Den Haag. Ingevolge artikel 20 van het Besluit alcoholonderzoeken wordt het resultaat van het onderzoek zo spoedig mogelijk aan de verdachte medegedeeld. De mededeling van het resultaat aan verdachte geschiedt rechtstreeks door het NFI, nu niet de politie, doch de verdachte opdrachtgever is.

De kosten van het tegenonderzoek bij ademanalyse,6 te weten die van de arts, van het onderzoek door het NFI en van het bloedblok komen voor rekening van de verdachte.7 De verdachte moet – voordat de arts wordt gewaarschuwd –, de kosten van het bloedblok en van de arts op het politiebureau voldoen. De kosten van het onderzoek door het NFI moeten binnen zes weken na de bloedafname aan het NFI worden voldaan. Pas nadat ook deze kosten zijn voldaan, gaat het NFI tot het onderzoek over. Hierbij kan worden aangesloten bij het arrest van de Hoge Raad van 18-10-1983, NJ 1984, 97 waarin werd bepaald dat het resultaat van de eerste bloedproef voor het bewijs mocht worden gebruikt, omdat de verdachte niet tijdig een financiële regeling had getroffen en het daardoor aan zichzelf had te wijten dat het tegenonderzoek (bij bloedproef) niet had plaatsgevonden. De verdachte die dus niet voldoet aan de voorwaarde van betaling van alle kosten binnen de gestelde betalingstermijn, mag worden geacht afstand te hebben gedaan van zijn recht op een tegenonderzoek.

Het NFI zal na de betalingstermijn van zes weken na afname van het bloed bij het uitblijven van een betaling het bloedmonster vernietigen.

Aan de verdachte, die om een tegenonderzoek heeft verzocht, wordt door de politie een brief ter hand gesteld waarin de procedure en de verplichtingen met betrekking tot de betaling van de kosten worden vermeld (zie bijlage 4).

3. Tegenonderzoek na tegenonderzoek bij ademanalyse

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Op basis van artikel 21, eerste en tweede lid, van het Besluit alcoholonderzoeken en artikel 12, eerste lid, van de Regeling bloed- en urineonderzoek kan de verdachte, die na het tegenonderzoek bij ademanalyse nog een tegenonderzoek wenst, hiertoe een van de daartoe aangewezen laboratoria aanwijzen (zie bijlage 3).

Voor de kosten en de procedure van dit tegenonderzoek na tegenonderzoek bij ademanalyseonderzoek wordt hier verwezen naar het tegenonderzoek bij bloedproef.

4. Tegenonderzoek bij bloed- en urineonderzoek

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Het Besluit alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek kennen de verdachte het recht toe een tegenonderzoek bij bloed- en urineonderzoek te laten verrichten bij een van de drie daartoe aangewezen laboratoria (zie bijlage 3). De kosten van dit onderzoek komen voor rekening van de verdachte8 en dienen bij vooruitbetaling te worden voldaan (zie bijlage 2). Het NFI bewaart voor dit doel, conform de bepalingen, gedurende één jaar (te rekenen vanaf de datum bloedafname of het verzamelen van de urine) het bloed- of urinemonster. De wens tot het laten verrichten van een tegenonderzoek bij bloeden urineonderzoek dient dus binnen dat jaar kenbaar te worden gemaakt.

De praktische uitvoering van de organisatie rond het tegenonderzoek is niet tot in detail wettelijk geregeld, maar wordt overgelaten aan de afdeling Toxicologie van het NFI. Dit instituut heeft de onderstaande procedure opgesteld:

  • a. De verdachte of diens raadsman geeft de betreffende officier van justitie kennis van de wens een tegenonderzoek te laten uitvoeren. De officier van justitie deelt de verdachte schriftelijk mee welke laboratoria zijn aangewezen om tegenonderzoek uit te voeren. De verdachte of zijn raadsman deelt aan de officier van justitie schriftelijk mee welk laboratorium hij heeft gekozen. De verdachte of diens raadsman neemt tevens contact op met het uitgekozen laboratorium.

  • b. Van de zijde van de officier van justitie wordt in vermelde brief (zie bijlage 1) de verdachte of zijn raadsman erop gewezen, dat een alcoholbepaling door het aangewezen laboratorium pas wordt uitgevoerd nadat de kosten vooraf zijn voldaan. Over de wijze van betaling worden de nodige gegevens verstrekt.

  • c. De officier van justitie geeft het NFI schriftelijk kennis van de wens van de verdachte een tegenonderzoek te doen verrichten onder vermelding van: naam en adres verdachte; zaaks- en identiteitsnummer, plaats en datum van ‘aanhouding’ en de naam van het uitgekozen laboratorium.

  • d. Het NFI stelt het uitgekozen laboratorium op de hoogte van het te verwachten onderzoek. Na bevestiging van de betaling vindt verzending van het voor het tegenonderzoek bestemde deel van het monster plaats.

  • e. Zodra het voor het tegenonderzoek bestemde deel van het monster is verzonden, geeft het NFI hiervan bericht aan de betreffende officier van justitie.

  • f. Het uitgekozen laboratorium deelt het resultaat van het tegenonderzoek mede aan de verdachte of diens raadsman.

Vervolging

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

1. Artikel 2.12, eerste lid WLv (idem voor artikel 2.11, tweede lid WLv, betreffende verlenen van luchtverkeersdiensten)

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Een vervolging op basis van artikel 2.12, eerste lid WLv (dan wel artikel 2.11, tweede lid WLv betreffende verlenen van luchtverkeersdiensten) komt in aanmerking in de volgende gevallen:

  • a. bij een AAG lager dan 95 µg/liter (BAG lager dan 0,22‰), terwijl de verdachte verkeerde onder zodanige invloed van de alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de vaardigheid voor het verrichten van werkzaamheden zodanig kon verminderen, dat hij niet tot naar behoren verrichten van die werkzaamheden in staat moest worden geacht;9

  • b. wanneer er andere stoffen dan alcohol in het geding zijn, zoals drugs en/of psychotrope stoffen;

  • c. wanneer er sprake is van andere omstandigheden dan het weigeren van de ademanalyse/bloedproef waardoor de ademanalyse/bloedproef achterwege is gebleven;

  • d. wanneer er sprake is van (vorm)fouten in de procedure betreffende de ademanalyse of de bloedproef, terwijl wel aan alle vereisten voor een vervolging ex artikel 2.12, eerste lid WLv is voldaan.

2. Artikel 2.12, tweede lid WLv

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

In deze bepaling is de zogenaamde ‘bottle to throttle’-regel neergelegd. In de praktijk kan het zo zijn dat de overtreding van dit feit samenvalt met de overtreding van andere leden van artikel 2.12.

Echter, daarbij dient de voorkeur te worden gegeven aan strafvervolging op grond van de andere bepalingen. Mocht – om welke reden dan ook – de ademanalyse of de bloedproef geen of onvoldoende bewijs leveren voor overtreding van artikel 2.12, eerste of derde lid, dan kan nog steeds (mits er duidelijk sprake was van drinken binnen de tien uur voor aanvang van de vlucht) de overtreding van het tweede lid ten laste gelegd worden.

3. Artikel 2.12, derde lid WLv (jo. artikel 2.12, zesde lid WLv betreffende het verlenen van luchtverkeersdiensten)

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Wanneer met inachtneming van de wettelijke voorschriften een adem- of bloedmonster is genomen, zodat het resultaat van het onderzoek voor het bewijs kan worden gebruikt, zal een vervolging op basis van artikel 2.12, derde lid, aanhef en onder a of b WLv (jo.artikel 2.12, zesde lid WLv betreffende het verlenen van luchtverkeersdiensten) dienen te worden ingesteld.

4. Artikel 11.6, tweede, zesde en achtste lid WLv

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Als de ademanalyse/bloedproef wordt geweigerd, zijn er twee situaties te onderscheiden:

  • a. de verdachte verkeerde naar het oordeel van de politie onder zodanige invloed van de alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de vaardigheid voor het verrichten van werkzaamheden, zodanig kon verminderen, dat hij niet tot het naar behoren kunnen verrichten van dat werk in staat moest worden geacht;

  • b. de politie heeft geen of onvoldoende bijzonderheden met betrekking tot het gedrag van verdachte geconstateerd, zodat niet gezegd kan worden dat verdachte onder zodanige invloed van alcohol verkeerde, al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof, dat hij niet tot behoorlijk verrichten van werkzaamheden in staat moest worden geacht.

Hoewel ten aanzien van het onder a omschreven geval het theoretisch mogelijk is artikel 11.6 en artikel 2.12, eerste lid WLv cumulatief ten laste te leggen, dient zowel in dit geval als in de situatie genoemd onder b de verdachte te worden vervolgd ter zake van artikel 11.6 WLv.10

5. Artikel 11.6, negende lid, WLv

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Ten aanzien van artikel 11.6, negende lid WLv valt met betrekking tot ‘de verdachte die niet in staat is zijn wil kenbaar te maken’ een drietal situaties te onderscheiden.

  • De verdachte die door zijn fysieke dan wel psychische hoedanigheid niet in staat is zijn wil kenbaar te maken.

    Bestaat de verdenking dat hij onder invloed van alcohol werkzaamheden verricht heeft, dan kan het bloedmonster met toestemming van de officier van justitie, een hulpofficier van justitie of een bij ministeriële regeling aangewezen opsporingsambtenaar, door een arts worden afgenomen.

    Zodra de verdachte wel in staat moet worden geacht om zijn wil kenbaar te maken, moet hem het verzoek tot het geven van toestemming voor het onderzoek van het bloedmonster worden voorgelegd. Weigert hij, dan kan hij vervolgd worden op basis van artikel 11.6, negende lid WLv. Het oordeel van de medicus is bepalend voor de beoordeling of verdachte in staat moet worden geacht zijn wil te bepalen.

    Verleent hij zijn toestemming wel, dan dient de normale procedure omtrent het bloedonderzoek te worden vervolgd.

  • De verdachte die niet in staat moet worden geacht zijn wil kenbaar te maken ten gevolge van overmatig alcoholgebruik.

    Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad in soortgelijke zaken in het wegverkeer, komt ook deze categorie in aanmerking voor de speciale behandeling van artikel 11.6, negende lid, WLv.

    Het criterium om te bepalen of verdachte onder het negende lid of onder de regeling van het tweede of het zesde lid valt, ligt met name in de aanspreekbaarheid van de verdachte. Reageert hij niet of geeft hij – al dan niet daarnaar gevraagd – aan dat hij niet begrijpt wat er gebeurt, dan moet worden overgegaan naar de regeling van artikel 11.6, negende lid WLv. Ook hier is het oordeel van de arts die de bloedproef moet afnemen een goede maatstaf bij de beantwoording van de vraag of verdachte simuleert. Een en ander moet dan ook in het proces-verbaal verwerkt worden.

  • Indien verdachte is komen te overlijden bestaat er binnen de Wet Luchtvaart geen enkele basis om na het overlijden alsnog bloed af te nemen. Gelet op artikel 69 WvSr vervalt het recht op strafvordering bij het overlijden van verdachte. Zou nog steeds onduidelijkheid bestaan omtrent de doodsoorzaak dan heeft het OM de mogelijkheid om een opdracht tot sectie te geven (artikel 73, eerste lid, onder a Wet op de Lijkbezorging). Vanzelfsprekend zal met die bevoegdheid uiterst terughoudend moeten worden omgegaan.

Bijlage 1

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Modelbrief

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

ARRONDISSEMENTSPARKET TE

Aan:

Betreft: tegenonderzoek bloedalcoholgehalte

Parketnr.:

In bovenvermelde zaak heeft u mij laten weten dat u een tegenonderzoek wilt laten uitvoeren naar het bloedalcoholgehalte. U kunt hiervoor een keuze maken uit de drie op bijgevoegd informatieblad genoemde laboratoria. Wilt u mij schriftelijk laten weten welk laboratorium u heeft uitgekozen, zodat ik ervoor kan zorgdragen dat het bloedmonster naar dat laboratorium wordt verzonden.

Ik wijs u er nog op dat de kosten van het tegenonderzoek voor uw rekening komen en dat het laboratorium pas tot een tegenonderzoek overgaat nadat u het verschuldigde bedrag aan het laboratorium heeft betaald. Voor de hoogte van het bedrag, de manier waarop u kunt betalen en de gegevens die u bij de betaling moet vermelden, verwijs ik ook naar bijgevoegd informatieblad.

Het laboratorium zal u op de hoogte stellen van het resultaat van het tegenonderzoek.

Als u binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief niet schriftelijk heeft gereageerd, dan ga ik ervan uit dat u geen het tegenonderzoek wilt laten uitvoeren.

De officier van justitie,

Bijlage 2

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Informatieblad tegenonderzoek bloedproef

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Bij de betaling aan het laboratorium van uw keuze moet duidelijk worden vermeld: ‘tegenonderzoek bloedalcoholbepaling’ en de naam en het adres van de verdachte. Bij gebruikmaking van een giro- of bankrekening van een ander dan de verdachte zelf (bijvoorbeeld van echtgeno(o)t(e) of raadsman) mag dit geen aanleiding tot misverstanden kunnen geven.

De kosten van het tegenonderzoek bedragen € 136,13. Pas na betaling van dit bedrag voert het laboratorium het tegenonderzoek uit.

Bijlage 3

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Laboratoria

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

het Laboratorium van de Apotheek van het Onze-Lieve-Vrouwe Gasthuis

1e Oosterparkstraat 179

1091 HA Amsterdam-Oost

Laboratorium der Apotheek van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt

Dr. Molenwaterplein 40

3015 GD Rotterdam

Laboratorium der Apotheek van het Academisch Ziekenhuis Groningen Oostersingel 59

Postbus 30001

9700 RB Groningen

Bijlage 4

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Modelbrief politie

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Betreft: tegenonderzoek ademanalyse

Op de datum als vermeld op het formulier ten behoeve van de afname van een bloed/urinemonster met het hieronder aangebrachte identiteitszegel is van u een bloed-c.q. urinemonster afgenomen door een arts in aanwezigheid van een opsporingsambtenaar.

Deze afname vond plaats op uw verzoek, nadat u de bedoelde arts opdracht had verstrekt. Het monster is overeenkomstig het bepaalde in de regeling bloed- en urineonderzoek gewaarmerkt, verpakt en voorzien van een genummerd en op naam gesteld identiteitszegel. Een exemplaar hiervan is op dit formulier aangebracht.

Het monster is verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut. Bepaling van het alcoholgehalte zal pas plaatsvinden nadat u een bedrag van € 91 heeft gestort op bankrekening 192325701 t.n.v. Nederlands Forensisch Instituut, Laan van Ypenburg 6, 2497 GB Den Haag.

Ruimte voor identiteitszegel

Betaling van het bovenvermelde bedrag dient uiterlijk binnen zes weken na de afname van het monster plaats te vinden onder vermelding van het op dit formulier aangebrachte zegelnummer. Bij het uitblijven van betaling zal na deze periode het monster worden vernietigd. De uitslag van de alcoholbepaling wordt door het Nederlands Forensisch Instituut zo spoedig mogelijk na ontvangst van de betaling, doorgezonden aan het door u op het rapportformulier vermelde adres.

  1. De voorbereidingshandelingen zijn ingevoegd bij wet van 29 april 1999 tot wijziging van de Wet Luchtverkeer (luchtvaartuigen en vluchtuitvoering), Stb. 1999, 235, inwerking getreden op 1 juli 1999 (Stb. 1999, 263). In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1998/99, 26 336, nr. 3, p. 11–12) wordt de uitbreiding als volgt gemotiveerd: ‘Verder zijn de definities van ‘lid van het boordpersoneel’ onderdeel f en van ‘lid van het cockpitpersoneel’ onderdeel g uitgebreid in die zin dat het begrip ‘werkzaamheden verrichten aan boord van een luchtvaartuig’ wordt verruimd met de voorbereidingshandelingen voorafgaande aan de vlucht. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedoeld op de vluchtvoorbereiding door het boordpersoneel. Daarmee wordt buiten twijfel gesteld dat bij verdenking dat een lid van het boordpersoneel onder invloed van alcohol of drugs werkzaamheden gaat verrichten aan boord van een luchtvaartuig, en die ingevolge artikel 11.4, voorafgaande aan de eigenlijke vlucht onderworpen kan worden aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht (de zogenaamde blaastest), in voorkomend geval overtreding van artikel 2.12 ten laste kan worden gelegd.’ ^ [1]
  2. Bij het uitvoeren van het onderzoek dient verder op dezelfde wijze te worden gehandeld als wanneer op initiatief van de politie tot het afnemen van een bloedmonster (of urinemonster) zou zijn overgegaan. De artikelen 12 t/m 15, 18 t/m 21 (met uitzondering van het eerste en het tweede lid) en 22 van het Besluit alcoholonderzoeken, respectievelijk de artikelen 3 t/m 7 en 8 t/m 13 van de Regeling bloed- en urineonderzoek (Stcrt. 2005, 188) zijn van (overeenkomstige) toepassing. ^ [2]
  3. In dit verband wordt verwezen naar de conclusie van het OM bij het zgn. ademanalysearrest (HR 6 maart 1990, NJ 1990, 467). ^ [3]
  4. Deze opvatting sluit aan bij de regeling inzake het onderzoek van bloed (of urine) en de jurisprudentie ter zake. Verwezen wordt naar de arresten HR 15 februari 1983, NJ 1983, 448 en HR 12 april 1983, NJ 1983, 569, waarin werd beslist dat de verdachte niet behoeft te worden medegedeeld dat hij recht heeft op een tegenonderzoek met betrekking tot de uitslag van een bloedproef (of urineproef). In genoemde arresten is niet het voorbehoud gemaakt dat zulks anders zou zijn bij verdachten die niet beschikken over een raadsman. Betwist verdachte echter het resultaat van de ademanalyse dan moet dat wel voor de opsporingsambtenaren reden zijn om hem te wijzen op de mogelijkheid van het tegenonderzoek (arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage 21 november 1997, NJ 1998, 140). ^ [4]
  5. Uiteraard kan de verdachte zijn verzoek om een tegenonderzoek herroepen, indien de arts van zijn keuze niet binnen een uur beschikbaar blijkt te zijn. Dit dient in het proces-verbaal te worden vermeld. ^ [5]
  6. Een en ander is geregeld in art. 11 van de Regeling bloed- en urineonderzoek. ^ [6]
  7. Artikel 11 van de Regeling bloed- en urineonderzoek geeft daar de volgende tarieven voor aan:
    • a. de bloedafname door een arts bedraagt € 62, dan wel – indien het afnemen van het bloed geschiedt in de periode tussen 18.00 uur 's avonds en 8.00 uur 's ochtends of in de periode tussen 18.00 uur vrijdagavond en 8.00 uur maandagochtend – € 81.

    • b. het onderzoek van het bloedmonster door het NFI bedraagt € 91

    • c. het bloedblok bij de politie € 4,50.

    ^ [7]
  8. Het huidige tarief bedraagt € 136,13. ^ [8]
  9. Dit geval zal zich in de praktijk vrijwel nooit voordoen. ^ [9]
  10. Indien er in een situatie genoemd onder a enige twijfel bestaat of veroordeling ter zake van art. 11.6 WLv zal volgen, verdient het aanbeveling art. 2.12, eerste lid WLv subsidiair ten laste te leggen. ^ [10]