Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor

[Regeling vervalt op nader te bepalen datum].
Geraadpleegd op 14-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2010.
Geldend van 01-04-2010 t/m heden

Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor

Samenvatting

In deze aanwijzing worden in de eerste plaats regels gegeven voor de verwezenlijking van het recht van de aangehouden verdachte om voorafgaand aan het verhoor door de politie een raadsman te raadplegen. Dit recht vloeit voort uit recente jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Deze vorm van rechtsbijstand wordt in deze aanwijzing ‘consultatiebijstand’ genoemd. Zowel minderjarige als meerderjarige verdachten hebben recht op consultatiebijstand. De consultatiebijstand bestaat uit een gesprek van de verdachte met een raadsman dat plaatsvindt voorafgaand aan het eerste inhoudelijke verhoor van de verdachte door de politie. Met ‘inhoudelijk verhoor’ wordt bedoeld het verhoor van een verdachte aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. Het gesprek van de verdachte en de raadsman vindt in de regel plaats in een persoonlijk contact op het politiebureau; slechts in categorie C-zaken zal in beginsel met een telefonisch gesprek kunnen worden volstaan.

De aanwijzing geeft voorts regels over de invulling van het recht op bijstand door een raadsman tijdens het verhoor door de politie (‘verhoorbijstand’). De Hoge Raad heeft namelijk in de hierna te noemen uitspraken overwogen dat aangehouden jeugdige verdachten ook het recht hebben op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het verhoor door de politie. Onder jeugdige verdachten worden in deze aanwijzing minderjarige verdachten verstaan.

Uit de jurisprudentie vloeit niet voort dat meerderjarige verdachten ook het recht op verhoorbijstand hebben. Deze aanwijzing houdt dan ook geen regeling in voor de bijstand van een raadsman tijdens het verhoor van meerderjarige verdachten. Het experiment ‘raadsman bij politieverhoor’, dat op 1 juli 2008 is gestart in de arrondissementen Rotterdam en Amsterdam en dat duurt tot 1 juli 2010, blijft onverkort van kracht. De in het kader van dat experiment geldende afspraken en procedures hebben voorrang boven hetgeen in deze aanwijzing is gesteld.

In deze aanwijzing zullen gemakshalve begrippen als ‘politie’ en ‘politiebureau’ worden gebruikt, maar deze aanwijzing geldt voor verhoren door elke opsporingsambtenaar.

Achtergrond

De Grote Kamer van het EHRM heeft op 27 november 2008 arrest gewezen in de zaak Salduz tegen Turkije (application no. 36391/02). Deze uitspraak is later gevolgd door andere EHRM-beslissingen zoals Panovits tegen Cyprus (11 december 2008, 4268/04), Shabelnik tegen Oekraïne (19 februari 2009, 16404/03), Płonka tegen Polen (31 maart 2009, 20310/02) en Pishchalnikov tegen Rusland (24 september 2009, 7025/04). Op 30 juni 2009 zijn drie arresten gewezen door de Hoge Raad (LJN BH3079, BH3081, BH3084).

Reeds door de EHRM-arresten in de zaken Salduz en Panovits en de daaraan in de juridische literatuur bestede aandacht, alsmede door de in februari 2009 gepubliceerde conclusies van A-G Knigge in de zaken die hebben geleid tot de zojuist genoemde HR-arresten, is tamelijk snel duidelijk geworden dat in het Nederlandse strafprocesrecht behoefte bestaat aan verandering van wet- en regelgeving rondom de bijstand door raadslieden aan verdachten die in het kader van het opsporingonderzoek door opsporingsambtenaren worden verhoord. Dit besef is door de minister van Justitie verwoord in zijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 15 april 2009 (Kamerstukken II 2008–2009, 31 700 VI, nr. 117). In die brief is aangekondigd ‘dat de bestaande regeling in het Nederlandse Wetboek van Strafvordering moet worden aangevuld en dat een aanpassing van het bestaande beleid (...) in gang moet worden gezet’. Deze aanwijzing beoogt voor een belangrijk gedeelte in de zojuist bedoelde aanpassing te voorzien, in afwachting van formele wetgeving. In zijn brief van 15 december 2009 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123 VI, nr. 77) heeft de minister van Justitie de hoofdlijnen van deze aanwijzing aangekondigd.

Categorisering

In deze aanwijzing wordt aangegeven op welke wijze het recht op consultatiebijstand moet worden geëffectueerd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën zaken: A-, B- en C-zaken. Naarmate het feit waarop de verdenking betrekking heeft ernstiger is of de persoon van de verdachte kwetsbaarder, dienen immers zwaardere eisen te worden gesteld aan de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het recht op consultatiebijstand. Het recht op consultatiebijstand geldt niet voor verdachten die ten tijde van het strafbaar feit waarvan zij worden verdacht, jonger dan twaalf jaar waren: jegens hen is immers geen strafvervolging mogelijk.

Categorie A

Als categorie A-zaken worden aangemerkt:

  • zaken waarbij sprake is van een verdenking van een misdrijf dat voldoet aan de criteria voor de inzet van een Team Grootschalig Onderzoek (TGO):1 hiervan is sprake als het een misdrijf betreft

  • waarop een strafbedreiging van twaalf jaar gevangenisstraf of meer staat, én

  • dat kan worden getypeerd als een (mogelijk) opzettelijk levensdelict, zeer ernstig zedendelict, brandstichting met ernstige gevolgen, gijzeling, ontvoering en andere misdrijven tegen de lichamelijke integriteit, en

  • waarbij een grote maatschappelijke impact kan worden verwacht;

  • zaken waarin aan de aanhouding van verdachte projectmatig opsporingsonderzoek naar georganiseerde criminaliteit vooraf is gegaan;

  • zaken waarbij sprake is van een verdenking van een misdrijf waarbij voorlopige hechtenis toegelaten is en waarvan redelijkerwijs valt aan te nemen dat zij zullen voldoen aan het begrip ‘gevoelige zaak’;2

  • zaken van verdachten in de leeftijd van twaalf tot en met vijftien jaar op de pleegdatum van het feit voor zover deze zaken betrekking hebben op een misdrijf waarbij voorlopige hechtenis toegelaten is;

  • zaken van verdachten in de leeftijd van zestien en zeventien jaar op de pleegdatum van het feit en verdachten die naar het oordeel van de opsporingsambtenaar zijn aan te merken als een persoon met een kennelijk verstandelijke beperking of cognitieve functiestoornis, voor zover deze zaken betrekking hebben op misdrijven:

  • met een strafbedreiging van twaalf jaar of meer, óf

  • met een strafbedreiging van minder dan twaalf jaar, maar waarbij sprake is van een dode of evident zwaar lichamelijke letsel, óf

  • dat een zedenmisdrijf behelst met een strafbedreiging van acht jaar of meer of waarbij sprake is van seksueel misbruik in een afhankelijkheidsrelatie.

Consultatiebijstand voor meerderjarige en minderjarige verdachten

Algemeen

Informeren van verdachte over het recht op consultatiebijstand

Elke aangehouden verdachte die voor verhoor naar een politiebureau is gebracht, moet er door de politie op geworden gewezen dat hij het recht heeft om voorafgaand aan het eerste inhoudelijke verhoor een raadsman te raadplegen. De consultatiebijstand vindt bij A- en B-zaken altijd plaats in een gesprek op het politiebureau. Bij C-zaken wordt de verdachte in de gelegenheid gesteld telefonisch contact op te nemen met een raadsman. In dat gesprek kan alsnog worden besloten dat een persoonlijk contact op het politiebureau wenselijk wordt geacht waartoe de raadsman de verdachte op het politiebureau zal kunnen bezoeken.

Als de raadsman voor het verlenen van consultatiebijstand aan de verdachte op het politiebureau wordt verwacht, wordt zijn komst in alle categorieën zaken maximaal twee uur afgewacht.

Bij A-zaken kan de verdachte geen afstand doen van het recht op consultatiebijstand; bij B- en C-zaken is het wel mogelijk afstand van dat recht te doen.

Ook wordt de verdachte erover geïnformeerd dat gebruikmaking van zijn recht op consultatiebijstand bij A- en B-zaken voor hem geen kosten met zich meebrengt en dat bij C-zaken de kosten daarvan voor zijn rekening komen.

Het voorgaande wordt aan elke aangehouden verdachte door een opsporingsambtenaar medegedeeld. Van het feit dat deze mededelingen zijn gedaan wordt in een proces-verbaal melding gemaakt. Daarbij wordt ook de (eventuele) reactie van de verdachte op deze mededelingen vastgelegd. Als de verdachte, bij B- en C-zaken, verklaart geen advocaat te willen raadplegen en daarmee afstand te doen van het recht op consultatiebijstand, vermeldt de politie dat in een proces-verbaal.

De hulpofficier van justitie aan wie de verdachte na zijn aanhouding, ingevolge het bepaalde in artikel 53, derde lid, respectievelijk 54, derde lid, Sv wordt voorgeleid, vergewist zich ervan dat deze mededelingen aan de verdachte zijn gedaan. Als de verdachte, bij B- en C-zaken, reeds vóór deze voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie te kennen heeft gegeven afstand te doen van zijn recht op consultatiebijstand, dan verifieert de hulpofficier bij de verdachte of deze inderdaad afstand doet van zijn recht op consultatiebijstand. Van deze verificatie wordt melding gedaan in een proces-verbaal.

De komst van de raadsman

Bij A- en B-zaken zorgen, onder verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand, de piketcentrales ervoor dat raadslieden worden opgeroepen om consultatiebijstand te verlenen. Indien de komst van een raadsman voor het verlenen van consultatiebijstand gewenst is, meldt de politie dit dan ook zo spoedig mogelijk na de aanhouding van de verdachte aan de piketcentrale. De politie legt het tijdstip van de melding aan de piketcentrale vast in een proces-verbaal. De raadsman dient vervolgens binnen twee uur nadat de melding aan de piketcentrale heeft plaatsgevonden, op het politiebureau aanwezig te zijn om de verdachte consultatiebijstand te verlenen.

De piketcentrales zijn dagelijks van 07.00 uur tot 20.00 uur operationeel. Buiten die periode worden door de piketcentrales geen raadslieden opgeroepen om consultatiebijstand te verlenen. Hierop kan slechts sporadisch uitzondering worden gemaakt: in geval van levensdelicten, gijzelingen en ontvoeringen kan de piketcentrale ook gedurende de nachtelijke uren worden benaderd om een raadsman te activeren om dan consultatiebijstand te verlenen.

Meldingen van de politie die buiten de periode van 07.00 tot 20.00 uur bij de piketcentrales binnenkomen, worden om 07.00 uur aan de raadslieden doorgegeven. De raadslieden zullen dan derhalve vóór 09.00 uur op het politiebureau aanwezig zijn om consultatiebijstand te verlenen.

Als de verdachte in A- en B-zaken consultatiebijstand wil ontvangen van een gekozen en door hemzelf betaalde raadsman, meldt de politie dat aan die raadsman. De politie kan dat slechts doen als de verdachte over voldoende gegevens beschikt om die raadsman te kunnen bereiken. Als de gekozen raadsman niet direct bereikt kan worden of deze aangeeft niet binnen twee uur op het politiebureau te kunnen zijn, doet de politie vervolgens direct een melding aan de piketcentrale. Vanaf die melding geldt de termijn van twee uur voor de komst van de raadsman. Bij de melding aan de piketcentrale c.q. de gekozen raadsman geeft de politie door in welke categorie de zaak valt.

Gedurende de periode van twee uur na de melding wordt de komst van de raadsman op het politiebureau afgewacht en zal, behoudens in noodgevallen (zie hierna), niet worden aangevangen met het verhoor van de verdachte.

De verdachte krijgt na aankomst van de raadsman op het politiebureau vervolgens de gelegenheid om dertig minuten vertrouwelijk met de raadsman te spreken. Het voorgaande betekent dat vanaf de melding aan de piketcentrale maximaal tweeënhalf uur dient te worden gewacht met de aanvang van het eerste inhoudelijk verhoor (tenzij door de officier van justitie in voorkomend geval anders wordt beslist).

De consultatiebijstand vindt plaats in de periode van zes uur, bedoeld in artikel 61, eerste lid, Sv. Pas nadat (in daarvoor in aanmerking komende gevallen) de verdachte in de gelegenheid is gesteld een raadsman te consulteren, kan de voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie met het oog op de inverzekeringstelling van de verdachte plaatsvinden.

Aanvullende opmerkingen per categorie

Categorie A

De verdachte kan, zoals gezegd, geen afstand doen van het recht voorafgaand aan het eerste inhoudelijk verhoor een advocaat te raadplegen. De politie kan dan ook direct na de aanhouding daarvan melding doen aan de piketcentrale of gekozen raadsman.

Als binnen twee uur na deze melding geen raadsman op het politiebureau is verschenen, neemt de politie contact op met de officier van justitie. De officier van justitie beslist of met het verhoor kan worden aangevangen.

Categorie B

In deze categorie kan de verdachte afstand doen van het recht een advocaat te raadplegen voorafgaand aan het eerste verhoor. In geval geen afstand wordt gedaan, laat de politie zo snel mogelijk een melding uitgaan aan de piketcentrale. Als twee uur na de melding geen raadsman op het politiebureau is verschenen, beslist de hulpofficier van justitie of met het verhoor kan worden aangevangen.

Als de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht op consultatiebijstand en hij nadien in verzekering wordt gesteld, laat de politie een melding van de inverzekeringstelling uitgaan aan de piketcentrale. De politie hoeft dan de komst van de raadsman niet af te wachten om met het verhoor te beginnen c.q. het verhoor voort te zetten. De raadsman is in dit geval overigens niet gehouden binnen twee uur na de melding op het politiebureau aanwezig te zijn.

Categorie C

Als de verdachte gebruik wil maken van zijn recht op consultatiebijstand, stelt de politie hem in de gelegenheid om telefonisch contact op te nemen met een raadsman. De verdachte kan maximaal twee pogingen ondernemen om met een raadsman in contact te komen.

Als de verdachte, na telefonisch overleg met een raadsman, te kennen geeft dat die raadsman voor een persoonlijk onderhoud met hem naar het politiebureau zal komen, wordt twee uur gewacht met de aanvang van het verhoor in afwachting van de komst van de raadsman. Als de advocaat na twee uur niet aanwezig is op het politiebureau, kan worden aangevangen met het verhoor. Verschijnt de raadsman binnen genoemde termijn, dan kan verdachte maximaal dertig minuten overleg plegen met de raadsman.

Verhoorbijstand voor minderjarige verdachten3

De Hoge Raad heeft, zoals gezegd, overwogen dat voor aangehouden minderjarige verdachten geldt dat zij, naast het recht op consultatiebijstand, recht hebben op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het verhoor door de politie.

Hetgeen hierna volgt, beoogt invulling te geven aan deze overweging van de Hoge Raad. Het betreft een eerste uitleg daarvan die naar aanleiding van de ervaringen in de praktijk te zijner tijd kan worden aangepast.

Allereerst wordt opgemerkt dat het recht op verhoorbijstand niet alleen betrekking heeft op het eerste verhoor, maar ook op volgende verhoren. Voor de vraag of een verdachte minderjarig is, is in deze aanwijzing de leeftijd op de pleegdatum van het strafbaar feit waarop de verdenking betrekking heeft, bepalend.

Informeren van minderjarige verdachte over recht op verhoorbijstand

Hetgeen hiervoor is opgemerkt ten aanzien van het informeren van verdachten over het recht op consultatiebijstand voorafgaand aan het verhoor geldt onverkort voor minderjarige verdachten. De politie moet de aangehouden minderjarige verdachte ook meedelen dat hij recht heeft op bijstand van een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het verhoor.

Het verdient de voorkeur dat de verhoorbijstand wordt verleend door een raadsman. Het staat de verdachte echter vrij om in plaats van een raadsman bijstand van een vertrouwenspersoon te wensen. Onder vertrouwenspersoon wordt in deze aanwijzing verstaan: een ouder, wettelijk vertegenwoordiger of andere vertrouwenspersoon van verdachte.

Een inmiddels meerderjarige verdachte die wordt verhoord over een feit op de pleegdatum waarvan hij minderjarig was, heeft overigens slechts recht op verhoorbijstand van een raadsman.

Minderjarigen in de leeftijd van twaalf tot en met vijftien jaar die worden verdacht van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis toegelaten is, kunnen geen afstand doen van het recht op consultatiebijstand. Dat geldt ook voor zestien- en zeventienjarigen in een aantal omschreven ernstige misdrijfzaken. Een en ander is tot uitdrukking gebracht door dergelijke zaken onder te brengen in categorie A. Er kan van worden uitgegaan dat verdachte in het consultatiegesprek met de raadsman zal bespreken of en van wie hij verhoorbijstand wenst. Naar verwachting zal in de regel vervolgens de raadsman het verhoor bijwonen.

Zestien- en zeventienjarigen kunnen bij B-zaken afstand doen zowel van het recht op consultatiebijstand als van het recht op bijstand door een raadsman tijdens het verhoor. Dat geldt ook voor alle minderjarigen in de leeftijd van twaalf tot en met zeventien jaar die zijn aangehouden voor een C-zaak. De minderjarige verdachte die afstand doet van het recht op consultatiebijstand, wordt geacht eveneens afstand te doen van zijn recht op bijstand van een raadsman tijdens het verhoor. Dit gevolg dient door de opsporingsambtenaar expliciet aan de verdachte te worden meegedeeld.

Als de minderjarige afstand doet van consultatiebijstand en/of verhoorbijstand van een raadsman, blijft bijstand door een vertrouwenspersoon bij het verhoor mogelijk. De minderjarige kan ook daarvan afstand doen.

Van het feit dat het voorgaande aan de verdachte is meegedeeld, wordt in een proces-verbaal melding gemaakt. Daarin wordt ook vastgelegd of en hoe verdachte gebruik wenst te maken van zijn recht op verhoorbijstand.

De verdachte wordt erover geïnformeerd dat gebruikmaking van het recht op verhoorbijstand van een raadsman bij A- en B-zaken voor hem geen kosten met zich meebrengt; bij C-zaken zijn de kosten van verhoorbijstand daarentegen voor eigen rekening.

De hulpofficier van justitie aan wie de verdachte wordt voorgeleid, vergewist zich ervan of het voorgaande aan verdachte is medegedeeld. Als verdachte heeft aangegeven afstand van het recht op verhoorbijstand te doen, dan verifieert de hulpofficier of de verdachte inderdaad afstand doet. Van deze verificatie wordt melding gedaan in een proces-verbaal.

De aanwezigheid van de raadsman

Als verdachte en raadsman tijdens de consultatiebijstand besluiten dat de raadsman bij het verhoor aanwezig zal zijn, vindt het verhoor bij voorkeur aansluitend plaats. Is dat om enigerlei reden niet mogelijk, dan laat de politie aan de raadsman weten op welk tijdstip het verhoor zal aanvangen. Als de raadsman aangeeft dat hij op dat tijdstip het verhoor niet kan bijwonen, wordt het verhoor maximaal één uur uitgesteld om de raadsman in de gelegenheid te stellen alsnog zelf naar het politiebureau te komen dan wel zorg te dragen voor een vervanger.

De aanwezigheid van een vertrouwenspersoon

De vertrouwenspersoon kan alleen maar aanwezig zijn bij het verhoor als daarbij geen raadsman aanwezig is. De aanwezigheid van een raadsman bij het verhoor sluit de aanwezigheid van de vertrouwenspersoon uit. De vertrouwenspersoon heeft geen eigen (zelfstandig) recht op het bijwonen van het verhoor. Hij kan slechts bij het verhoor aanwezig zijn als de minderjarige zelf met zoveel woorden te kennen heeft gegeven dat hij dat wil.

Als verdachte aangeeft dat hij wil dat niet een raadsman maar een vertrouwenspersoon het verhoor bijwoont, dient hij de politie zodanige gegevens (naam, adres, telefoonnummer) te verstrekken dat de door hem bedoelde persoon eenvoudig te bereiken is. De vertrouwenspersoon moet binnen twee uur nadat hij door de politie in kennis is gesteld van de wens van de verdachte, op het politiebureau aanwezig zijn om het verhoor te kunnen bijwonen. Voor de vertrouwenspersoon gelden de vereisten dat deze meerderjarig is, behoort tot de directe kring van de verdachte en evident niet bij het strafbare feit is betrokken. Als de vertrouwenspersoon de Nederlandse taal niet machtig is, hoeft voor een tolk (anders dan voor de verdachte zelf) geen zorg te worden gedragen.

De procedure van artikel 50 van het Wetboek van Strafvordering (die het mogelijk maakt beperkingen aan te brengen in het vrije contact tussen raadsman en verdachte) is in het strafprocesrecht betreffende minderjarigen ingevolge artikel 490 Sv van overeenkomstige toepassing op de ouder of voogd. Dit is een relatief zware procedure. Dit betekent dat deze procedure pas in gang gezet dient te worden als de belangen groot zijn. In voorkomend geval zal dus geaccepteerd moeten worden dat de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon bij het verhoor strijdig kan zijn met het opsporingsbelang.

De gang van zaken als raadsman of vertrouwenspersoon bij het verhoor aanwezig is

De raadsman zal zich terughoudend opstellen om de voortgang van het verhoor zo min mogelijk op te houden en te beïnvloeden. Primair zal de raadsman toezien op het achterwege blijven van ongeoorloofde druk op de minderjarige. Gelet op de (kwetsbare) positie van minderjarigen wordt de raadsman ook in de gelegenheid gesteld om zich ervan te vergewissen dat de minderjarige de vragen van de politie en de verslaglegging van het verhoor begrijpt.

Voor de vertrouwenspersoon geldt dat hij het verhoor van de verdachte niet mag onderbreken en geen contact met de verdachte mag maken.

Voor raadsman en vertrouwenspersoon beiden geldt dat zij het verhoor niet mogen verstoren (derhalve geldt bijvoorbeeld: mobiele telefoon uit, op plaats blijven zitten, niet hoorbaar en zichtbaar andere werkzaamheden uitvoeren).

De raadsman c.q. de vertrouwenspersoon die zich niet aan het voorgaande houdt, kan uit de verhoorruimte worden verwijderd. Over een voorgenomen verwijdering dient de politie tevoren telefonisch overleg te voeren met de officier van justitie.

Vertrouwenspersoon hoewel gewenst, niet aanwezig

Kan de politie in A- en B-zaken de door de verdachte genoemde vertrouwenspersoon niet bereiken of is deze niet in staat en bereid het verhoor bij te wonen, dan overlegt de politie met de officier van justitie. De gang van zaken dient uiteraard in het proces-verbaal gerelateerd te worden. De hulpofficier van justitie ziet hierop toe.

Bijzondere gevallen (voor zowel meerderjarige als minderjarige verdachten)

Noodgevallen

Als een dringend belang gelegen in de gezondheid of veiligheid van personen (er is bijvoorbeeld sprake van een gijzeling, ontvoering of andere acute levensbedreigende situatie) het niet toelaat op de komst van een raadsman te wachten, kan reeds vóór de komst van de raadsman met het noodzakelijk verhoor van verdachte worden begonnen. Hiervoor is toestemming van de officier van justitie vereist. De politie legt in een proces-verbaal vast waarom hiertoe is besloten en dat toestemming is verkregen van de officier van justitie.

Spontaan verklarende verdachte

Als een verdachte na zijn aanhouding maar voorafgaand aan de voorgeleiding voor een hulpofficier van justitie (bijvoorbeeld tijdens het transport naar het politiebureau) spontaan een zichzelf belastende verklaring begint af te leggen, dan dient de politie zich te onthouden van het stellen van vragen. Wanneer het stellen van vragen echter onvermijdelijk is (in noodgevallen als hiervoor bedoeld), dan zal de politie de verdachte uiteraard de cautie dienen te geven en hem moeten wijzen op het recht op consultatiebijstand. De door de verdachte spontaan afgelegde verklaring moet vanzelfsprekend wel bij proces-verbaal gerelateerd worden.

Nieuwe verdenkingen tijdens het verhoor

Als tijdens het verhoor van de verdachte de verdenking rijst dat hij betrokken is geweest bij een of meer feiten die soortgelijk zijn aan of verband houden met het feit waarvoor hij is aangehouden, dan hoeft de verdachte niet opnieuw op het recht op consultatiebijstand te worden gewezen4 .

Heeft de verdachte voor het feit waarvoor hij is aangehouden gebruik gemaakt van zijn recht op consultatiebijstand, dan mag immers worden aangenomen dat hij ook ten aanzien van die feiten in het gesprek met de raadsman zijn procespositie heeft kunnen bepalen. Heeft de verdachte in het eerdere stadium afstand gedaan van het recht op consultatiebijstand, dan kan hij geacht worden ook ten aanzien van het verhoor over deze soortgelijke feiten afstand te hebben gedaan.

Als de nieuwe verdenking betrekking heeft op een feit dat niet in de hierboven bedoelde zin soortgelijk is aan of verband houdt met het feit waarvoor de verdachte is aangehouden, dan geldt het volgende, ongeacht of er met betrekking tot het laatst bedoelde feit gebruik is gemaakt of afstand is gedaan van het consultatierecht (Hierna zal een feit dat niet in de hierboven bedoelde zin soortgelijk is aan of verband houdt met het feit waarvoor de verdachte is aangehouden kortweg een ‘niet-soortgelijk feit’ worden genoemd).

Als de verdachte is aangehouden voor een feit uit de B- of C-categorie en de nieuwe verdenking betrekking heeft op een niet soortgelijk feit uit de A-categorie, dan wijst de politie de verdachte opnieuw op het recht op consultatiebijstand en wordt gehandeld als hiervoor ten aanzien van A-zaken is gesteld. Hetzelfde geldt, mutatis mutandis, als jegens de voor een B- of C-feit aangehouden verdachte de verdenking ter zake van een niet-soortgelijk feit uit de B-categorie rijst. Als, tot slot, de verdachte is aangehouden ter zake van een feit uit de C-categorie en er rijst een verdenking ter zake van een niet-soortgelijk feit uit de C-categorie, dan dient hij ook wat betreft laatstbedoeld feit andermaal op zijn consultatierecht te worden gewezen.

Eerder aangehouden verdachte wordt, na invrijheidstelling, opnieuw aangehouden

Als een verdachte eerder is aangehouden en toen afstand heeft gedaan van het recht op consultatiebijstand, moet hij bij een nieuwe aanhouding terzake van hetzelfde feit opnieuw op dat recht worden gewezen en wordt gehandeld conform deze aanwijzing.

Verdachte doet afstand, maar wil daar later op terugkomen

Als een verdachte in een zaak van de B-categorie afstand heeft gedaan van het recht op consultatiebijstand, kan met het verhoor worden aangevangen. Indien de verdachte nadien toch om contact met een raadsman verzoekt, kan hem dit contact in het licht van de relevante jurisprudentie en het bepaalde in artikel 28 lid 2 Sv niet worden ontzegd. De hulpofficier van justitie beslist op dat moment over de verdere gang van zaken aangaande het contact met die raadsman.

(Aanhouding na) uitnodiging op het bureau

Aan degene die schriftelijk wordt uitgenodigd (‘ontboden’) om voor verhoor naar het politiebureau te komen wordt in die uitnodigingsbrief kenbaar gemaakt in welke hoedanigheid (namelijk als verdachte of als getuige) hij wordt uitgenodigd en zal worden verhoord. Indien hij als verdachte zal worden verhoord, wordt in de brief vermeld van welk strafbaar feit hij wordt verdacht. In de brief wordt de verdachte gewezen op de mogelijkheid om, voor eigen rekening, voorafgaand aan het verhoor een raadsman te raadplegen.

Als het voornemen bestaat de verdachte na verschijning op het politiebureau aan te houden, wordt dat ook in de brief vermeld. Indien de ontboden verdachte na zijn komst op het politiebureau wordt aangehouden, moet conform deze aanwijzing worden gehandeld, ongeacht of de verdachte voordien uit eigen beweging al een raadsman heeft geconsulteerd.

Lichten van een reeds gedetineerde verdachte

Als een gedetineerde verdachte wordt gelicht om als verdachte te worden verhoord voor een ander strafbaar feit dan het feit waarvoor hij is gedetineerd, is deze aanwijzing van toepassing en wordt gehandeld als ware hij opnieuw aangehouden. Het is bij voorlopig gehechten overigens raadzaam om tijdig voor het verhoor de al eerder toegevoegde of gekozen raadsman te benaderen zodat oponthoud voor het verhoor zo veel mogelijk kan worden voorkomen.

Overige bijzondere gevallen

In situaties die niet zijn voorzien in de aanwijzing, dient in categorie A- en B-zaken overleg plaats te vinden met de officier van justitie. In categorie C-zaken vindt in eerste instantie overleg plaats met de hulpofficier van justitie.

Overgangsrecht

Voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze aanwijzing is een standpunt van het Wetenschappelijk Bureau Openbaar Ministerie (WBOM) gebezigd als te volgen handelwijze. Hoewel dat standpunt geen officiële beleidsregel betrof, wordt volledigheidshalve opgemerkt dat met de inwerkingtreding van de onderhavige aanwijzing het standpunt van het WBOM als handelwijze komt te vervallen. Gezien de nieuwe financieringsregeling van de Raad voor Rechtsbijstand, ‘Vergoeding raadplegen raadsman voorafgaand aan of bij het politieverhoor’ en de verkorting van de termijnen voor de komst van de raadsman van vier uur naar twee uur, vervalt dan ook de noodzaak om de inverzekeringstelling naar voren te halen, zoals onder het regime van het WBOM-standpunt te doen gebruikelijk was.

  1. Let op: Als een zaak aan de zojuist genoemde cumulatieve criteria voldoet, dan maakt het geen verschil of er wel of geen sprake is van ondubbelzinnig daderschap. Ook als er sprake is van ondubbelzinnig daderschap (‘smoking gun’-zaken) en als daardoor normaal gesproken opsporing binnen de TGO-structuur achterwege blijft, dan nog valt de zaak in categorie A. ^ [1]
  2. Wat een gevoelige zaak is, laat zich niet omschrijven in een definitie die operationeel bruikbaar is. Wel is een aantal kenmerken te geven waaraan een gevoelige zaak kan worden herkend, te weten * de ernst of de aard van het delict brengt landelijk of lokaal grote maatschappelijke commotie teweeg of kan dat teweegbrengen, * de verdachte, het slachtoffer/de aangever of een andere betrokkene geniet landelijk of lokaal grote bekendheid vanwege zijn of haar positie of functie en/of heeft een bijzondere positie die voortvloeit uit zijn of haar beroepsuitoefening; *de zaak ligt (inter)nationaal politiek, juridisch of publicitair gevoelig of dreigt dat te worden, waaronder ook begrepen zaken die uit een oogpunt van eenheid van beleid (ook voor toekomstige gevallen) of gegeven het principiële karakter afstemming behoeven met het Openbaar Ministerie. ^ [2]
  3. Verdachten jonger dan twaalf jaar kunnen niet worden vervolgd. Zij hebben daarom geen recht op consultatiebijstand en verhoorbijstand van een raadsman. Wel dient de politie bij deze minderjarigen steeds een vertrouwenspersoon uit te nodigen om bij het verhoor aanwezig te zijn. Degene die het verhoor bijwoont, dient zich te houden aan de verderop in deze aanwijzing genoemde gedragsregels die gelden voor de aanwezigheid bij het verhoor. ^ [3]
  4. Bij ‘soortgelijke’ feiten moet onder meer worden gedacht aan feiten die hetzelfde zijn wat betreft hun kwalificatie, wat betreft criminaliteitstype, wat betreft hun modus operandi en wat betreft het slachtoffer(type) etc. Bij ‘verband houden met’ moet onder meer gedacht worden aan een verband wat betreft (pleeg)tijd en (pleeg)plaats, wat betreft medeverdachten, wat betreft de handelingen die voorafgaand aan en na voltooiing van het delict zijn gepleegd. ^ [4]