Wet voorschriften bestrijdingsmiddelen BES

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 10-10-2010.
Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Wet voorschriften bestrijdingsmiddelen BES

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

Deze wet en de ter uitvoering daarvan te geven voorschriften verstaan onder:

  • bestrijdingsmiddelen: elke stof of elk mengsel van stoffen, alsmede micro-organismen, bestemd om als zodanig of met andere stoffen gemengd, te worden gebruikt bij:

    • a. de bestrijding van onkruid en van ongewenste groei bij planten of delen van planten dan wel bij het doden van loof;

    • b. de bestrijding van de verwekkers van plantenziekten;

    • c. de bestrijding en afweer van dieren, welke schade kunnen aanrichten aan gewassen in land-, tuin- en bosbouw in de ruimste zin;

    • d. de bestrijding en afweer van ander gedierte;

    • e. de wering van bederf van de voortbrengselen van land-, tuin- en bosbouw in de ruimste zin;

  • Onze Minister: Onze Minister, bedoeld in artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

  • bevoegde instantie: door Onze Minister aangewezen dienst, autoriteit of instantie.

Artikel 2

  • 1 De handel in enig bestrijdingsmiddel is toegestaan, mits door de fabrikant of de importeur tenminste drie maanden te voren van het voornemen daartoe aan de bevoegde instantie schriftelijk kennis is gegeven.

  • 2 Deze kennisgeving moet zijn vergezeld:

    • a. van een monster van het betreffende middel, van voldoende grootte om de nodige onderzoekingen te kunnen verrichten;

    • b. van een zodanige beschrijving van aard en samenstelling van het middel, alsmede van een opgave van de te garanderen gehalten aan waardegevende bestanddelen en van zodanige verdere gegevens omtrent deze bestanddelen, dat deze de grondslag kunnen vormen voor een onderzoek van de chemische samenstelling en fysische toestand;

    • c. van een opgave van alle bestanddelen, welke giftig zijn voor mensen en warmbloedige dieren;

    • d. van een opgave van het doel, waarvoor het bestrijdingsmiddel bestemd is, van de toepassingsmogelijkheden en van een nauwkeurige gebruiksaanwijzing, alsmede van de naam of aanduiding, waaronder het middel in de handel zal worden gebracht.

Artikel 3

  • 1 Onze Minister kan bepalen, dat op de verpakking van met name of op grond van hun samenstelling algemeen aan te duiden bestrijdingsmiddelen duidelijk moeten worden aangeduid:

    • a. de juiste in de scheikunde gebruikelijke naam van het vergif of van het vergiftige bestanddeel, onderscheidenlijk van de vergiftige bestanddelen;

    • b. de wijze, waarop nadeel voor de gezondheid van de gebruikers en van anderen kan worden voorkomen;

    • c. de voornaamste vergiftigingsverschijnselen.

  • 2 De verpakking van bestrijdingsmiddelen moet deugdelijk zijn.

Artikel 4

Onze Minister kan in het belang van de volksgezondheid de invoer in het vrije verkeer verbieden van met name of op grond van hun samenstelling algemeen aan te duiden bestrijdingsmiddelen.

Artikel 5

Onze Minister kan in het belang van de volksgezondheid de openlijke aankondiging verbieden van met name of op grond van hun samenstelling algemeen aan te duiden bestrijdingsmiddelen, indien de invoer daarvan in het vrije verkeer ingevolge het vorige artikel verboden is of indien deze aankondiging een valse of misleidende aanprijzing bevat.

Artikel 6

  • 1 Bij ministeriële regeling, kunnen bestrijdingsmiddelen worden aangewezen, waarvan de aankoop en de aanwending door de gebruiker uitsluitend is toegestaan op grond van een door of vanwege het bestuurscollege verleende vergunning.

  • 2 Aan de in het eerste lid bedoelde vergunning kunnen in het belang van de volksgezondheid de voorwaarden worden verbonden, dat de aanwending geschiedt:

    • a. met inachtneming van noodzakelijke maatregelen ter bescherming van mens en dier;

    • b. door of onder het toezicht van de door of vanwege het bestuurscollege aan te wijzen personen.

Artikel 7

  • 1 Door of vanwege het bestuurscollege kan de in het vorige artikel bedoelde vergunning op met redenen omklede gronden worden geweigerd, gewijzigd en ingetrokken.

  • 2 De belanghebbende kan bij Onze Minister beroep instellen tegen de weigering, wijziging of intrekking van een vergunning.

  • 3 Ingeval beroep wordt ingesteld tegen een beslissing, inhoudende de weigering, wijziging of intrekking van een vergunning, kan de aangevochten beslissing in beroep worden gewijzigd. De gewijzigde beslissing treedt in de plaats van die, waartegen beroep werd ingesteld.

Hoofdstuk 2. Toezicht en handhaving

Artikel 8

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de door Onze Minister aangewezen ambtenaren. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn, uitsluitend voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze noodzakelijk is, bevoegd:

    • a. alle inlichtingen te vragen;

    • b. inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze daartoe tijdelijk mee te nemen;

    • c. goederen aan opneming en onderzoek te onderwerpen, deze daartoe tijdelijk mee te nemen en daarvan monsters te nemen;

    • d. alle plaatsen, met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, te betreden, vergezeld van door hen aangewezen personen;

    • e. vaartuigen, stilstaande voertuigen en de lading daarvan te onderzoeken.

  • 3 Zo nodig, wordt de toegang tot een plaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, verschaft met behulp van de sterke arm.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening van de in het eerste lid bedoelde ambtenaren.

  • 5 Een ieder is verplicht aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren alle medewerking te verlenen die op grond van het tweede lid wordt gevorderd.

Artikel 9

  • 1 Overtreding van de bij of krachtens de artikelen 2 tot en met 6 gestelde voorschriften of voorwaarden wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of een geldboete van de eerste categorie.

  • 2 Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen de in het eerste lid genoemde straffen worden verdubbeld. Met een vroegere veroordeling wordt gelijkgesteld de vrijwillige voldoening aan de voorwaarde door de bevoegde ambtenaar van het openbaar ministerie krachtens artikel 76, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht BES gesteld.

  • 3 De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 10

  • 2 Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking aan de toezichthoudend ambtenaar weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.

Artikel 11

  • 1 Bij de uitoefening van hun taak dragen de toezichthouders een door Onze Minister te verstrekken legitimatiebewijs bij zich.

  • 2 Desgevraagd tonen zij hun legitimatiebewijs aanstonds.

  • 3 Het legitimatiebewijs bevat een foto van de toezichthouder en vermeldt in ieder geval diens naam en hoedanigheid.

Bestuursdwang

Artikel 12

Onze Minister is bevoegd tot het doen wegnemen, ontruimen, beletten, in de vorige toestand herstellen of verrichten van hetgeen in strijd met in deze wet of de daarop berustende bepalingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.

Artikel 13

  • 1 Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang als bedoeld in artikel 12 wordt op schrift gesteld en geldt als een beschikking.

  • 2 De bekendmaking ervan geschiedt aan de overtreder en eventuele andere rechthebbenden.

  • 3 In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de overtreder en eventueel andere rechthebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf de in de beschikking vermelde maatregelen te treffen.

  • 4 Indien de situatie dermate spoedeisend is dat de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan worden gesteld, wordt alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en de bekendmaking ervan gezorgd.

Artikel 14

  • 1 De overtreder is de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd,tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

  • 2 De beschikking vermeldt dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder plaatsvindt.

  • 3 Indien echter de kosten geheel of gedeeltelijk niet ten laste van de overtreder zullen worden gebracht, wordt dat in de beschikking vermeld.

  • 4 Onder de kosten worden begrepen de kosten verbonden aan de voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze kosten zijn gemaakt na het tijdstip waarop de termijn, bedoeld in artikel 13, derde lid, is verstreken.

  • 5 De kosten zijn ook verschuldigd indien de bestuursdwang door opheffing van de onrechtmatige situatie niet of niet volledig is uitgevoerd.

Artikel 15

  • 1 Onze Minister kan van de overtreder bij dwangbevel de verschuldigde kosten, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, invorderen.

  • 3 Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Staat der Nederlanden.

  • 4 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de Staat kan het gerecht in eerste aanleg de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

Artikel 16

De kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang zijn bevoorrecht op de zaak ten aanzien waarvan zij zijn besteed en worden na de kosten, bedoeld in artikel 284 van het Burgerlijk Wetboek BES, uit de opbrengst van de zaak betaald.

Artikel 17

Om aan een beslissing van bestuursdwang uitvoering te geven, komen de personen die daartoe door de bevoegde instantie zijn aangewezen, de bevoegdheden toe, genoemd in artikel 8, tweede en derde lid. Artikel 10, eerste lid, is van toepassing.

Artikel 18

Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het verzegelen van gebouwen, terreinen en hetgeen zich daarin of daarop bevindt.

Artikel 19

Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vereist. Indien zaken zijn meegevoerd en opgeslagen, doet de bevoegde instantie daarvan proces-verbaal opmaken, waarvan afschrift wordt verstrekt aan de rechthebbende. De bevoegde instantie draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende, zodra dat redelijkerwijs nodig is. De bevoegde instantie is bevoegd de afgifte op te schorten totdat de verschuldigde kosten zijn voldaan. De Staat is niet aansprakelijk voor afgifte van het opgeslagene aan een onbevoegde.

Artikel 20

  • 1 Onze Minister is bevoegd, indien een opgeslagen zaak niet binnen dertien weken na de opslag kan worden teruggegeven aan de rechthebbende, deze te doen verkopen of, indien verkoop naar zijn oordeel niet mogelijk is, de zaak om niet aan een derde in eigendom over te dragen of te laten vernietigen.

  • 2 Gelijke bevoegdheid heeft Onze Minister ook binnen die termijn zodra de aan de toepassing van bestuursdwang verbonden kosten vermeerderd met de voor de verkoop, de eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van de zaak onevenredig hoog worden.

  • 3 Verkoop, eigendomsoverdracht of vernietiging vindt niet plaats binnen twee weken na de verstrekking van het afschrift van het proces-verbaal betreffende het meevoeren en opslaan, tenzij het gevaarlijke stoffen of eerder aan bederf onderhevige stoffen betreft.

  • 4 Gedurende drie jaren na het tijdstip van verkoop heeft degene die op dat tijdstip rechthebbende was, recht op de opbrengst van het goed onder aftrek van de aan de toepassing van bestuursdwang verbonden kosten en de kosten van de verkoop. Indien de rechthebbende niet tevens de overtreder is, worden van de opbrengst de kosten van bestuursdwang niet in mindering gebracht.

  • 5 De Staat is niet aansprakelijk voor afgifte van de opbrengst uit de verkoop aan een onbevoegde.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter zake van het in het eerste lid bedoelde in eigendom overdragen aan een derde.

Last onder dwangsom

Artikel 21

  • 1 Onze Minister kan in plaats van het uitoefenen van bestuursdwang aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen, die ertoe strekt de overtreding ongedaan te maken dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.

  • 2 Een last onder dwangsom wordt niet opgelegd indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen zich daartegen verzet.

  • 3 Onze Minister stelt de dwangsom vast, hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd of op een bedrag per overtreding van de last. Onze Minister stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. Het vastgestelde bedrag van de dwangsom dient in redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van het geschonden belang en beoogde werking van de dwangsomoplegging.

  • 4 In de beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken of het beëindigen, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.

Artikel 22

  • 1 Verbeurde dwangsommen komen toe aan de Staat. Onze Minister kan bij dwangbevel het verschuldigde bedrag invorderen.

Artikel 23

  • 1 Onze Minister kan op verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn of de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.

  • 2 Onze Minister kan op verzoek van de overtreder de last opheffen indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.

Artikel 24

  • 1 De bevoegdheid tot invordering van verbeurde bedragen verjaart door verloop van een jaar na de dag waarop ze zijn verbeurd.

  • 2 De verjaring wordt gestuit door faillissement en ieder wettelijk beletsel voor invordering van de dwangsom.

Bestuurlijke boete

Artikel 25

  • 1 Ingeval van overtreding van de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften kan Onze Minister aan de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste 560.000,– USD.

  • 2 De hoogte van de boete wordt in ieder geval afgestemd op de ernst en de duur van de overtreding, alsmede op de mate waarin de overtreder daarvan een verwijt kan worden gemaakt.

  • 3 De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt indien ter zake van de overtreding op grond waarvan de boete kan worden opgelegd, tegen de overtreder een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 76 van het Wetboek van Strafrecht BES.

  • 4 Het recht tot strafvervolging vervalt indien Onze Minister aan de betrokkene ter zake van hetzelfde feit reeds een bestuurlijke boete heeft opgelegd.

Artikel 26

  • 1 Met het onderzoek in verband met de op te leggen bestuurlijke boete zijn belast de personen bedoeld in artikel 8, eerste lid.

  • 2 Ten dienste van het onderzoek beschikken zij over de bevoegdheden die hun in deze paragraaf worden toegekend, alsmede, met inachtneming van de daaraan in die artikelen gestelde beperkingen, over de bevoegdheden die hun zijn toegekend ter uitoefening van het toezicht, bedoeld in artikel 8, eerste lid.

Artikel 27

Indien de personen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, een redelijk vermoeden hebben dat een bepaalde natuurlijke persoon of rechtspersoon een overtreding heeft begaan, is er geen verplichting aan de zijde van die natuurlijke persoon of rechtspersoon ter zake een verklaring af te leggen. De betrokkenen worden hiervan in kennis gesteld voordat hun mondeling ter zake om informatie wordt gevraagd.

Artikel 28

  • 1 Een persoon als bedoeld in artikel 8, eerste lid, die vaststelt dat een overtreding is begaan, maakt daarvan een rapport op.

  • 2 In het rapport worden in ieder geval vermeld:

    • a. de feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat een overtreding is begaan;

    • b. waar en wanneer de feiten, bedoeld onder a, zich hebben voorgedaan;

    • c. het overtreden wettelijk voorschrift.

  • 3 Een kopie van het rapport wordt gezonden aan degene die de overtreding heeft begaan.

  • 4 Op verzoek van de belanghebbende die het rapport wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt Onze Minister er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van het rapport aan de betrokkene wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 29

  • 1 De belanghebbende wordt schriftelijk opgeroepen om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen omtrent het in artikel 28, eerste lid, bedoelde rapport.

  • 2 Indien de belanghebbende zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt Onze Minister er op verzoek van de belanghebbende die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende bij het horen kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 30

  • 1 Een bestuurlijke boete wordt opgelegd bij beschikking van Onze Minister. In de beschikking worden in ieder geval vermeld:

    • a. de te betalen geldsom, alsmede een toelichting op de hoogte daarvan;

    • b. de overtreding terzake waarvan zij is gegeven, alsmede het overtreden voorschrift.

  • 2 Op verzoek van de belanghebbende die de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt Onze Minister er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van de beschikking aan de betrokkene wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 3 De beschikking dient te worden gegeven binnen twaalf weken nadat het rapport, bedoeld in artikel 32, eerste lid, is opgemaakt, tenzij binnen deze termijn het rapport aan het openbaar ministerie is gezonden. In dat geval kan een boete worden opgelegd binnen twaalf weken nadat het openbaar ministerie aan Onze Minister heeft meegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.

Artikel 31

De werkzaamheden die verband houden met de uitvoering van de artikelen 29 en 30 worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij de opstelling van het in artikel 28 bedoelde rapport en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Artikel 32

De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 30, eerste lid, wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 33

  • 1 Een boete wordt betaald binnen zes weken nadat de beschikking waarbij de boete is opgelegd, in werking is getreden.

  • 2 De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen zes weken vanaf de dag waarop de in het eerste lid genoemde beschikking is bekendgemaakt.

  • 3 Indien niet is betaald binnen de in de eerste lid genoemde termijn, wordt degene die de boete is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken, alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de krachtens het tweede lid verschuldigde rente en de kosten van de aanmaning, te betalen.

Artikel 34

  • 1 Bij gebreke van betaling binnen de termijn van twee weken, bedoeld in artikel 33, derde lid, kan Onze Minister van de overtreder de verschuldigde boete, verhoogd met de krachtens artikel 33, tweede lid, verschuldigde rente en de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.

  • 3 Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Staat.

  • 4 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de Staat kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde bedragen komen toe aan de Staat.

Artikel 36

  • 1 Met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES, belast de door Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen ambtenaren. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de vereisten waaraan de ingevolge het eerste lid aangewezen personen dienen te voldoen.

Artikel 37

  • 1 Handelen in strijd met de in artikel 8, vijfde lid, vervatte verplichting wordt gestraft met hetzij hechtenis van ten hoogste een jaar, hetzij een geldboete van de vierde categorie, hetzij met beide straffen.

  • 2 Het in het eerste lid strafbaar gestelde feit is een overtreding.

Artikel 38

  • 1 Degene die opzettelijk de bij artikel 39 opgelegde plicht tot geheimhouding schendt, wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, hetzij met een geldboete van de vijfde categorie hetzij met beide straffen. Het in dit lid strafbaar gestelde feit is een misdrijf.

  • 2 Degene aan wiens schuld schending van de geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden hetzij met een geldboete van de vierde categorie, hetzij met beide straffen. Het in dit lid strafbaar gestelde feit is een overtreding.

  • 3 Geen vervolging wordt ingesteld dan op beklag van degene te wiens aanzien de geheimhouding geschonden is.

Artikel 39

Eenieder die betrokken is bij de uitvoering van deze wet en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze wet de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.