Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 5b, 6, 8, 8a, 11, 11a, 11b, 12, 13, 13bis, 18, 19a, 19f, 19g, 25, vierde lid, 26, zesde lid, 27, 28, 28a, 29, 31, eerste lid, onderdeel c, 31a, 32ab, 32ba, 33, 35, 35d, 35e, 35g, 35k, 35l, 35m en 39c, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 en de artikelen 2e en 10e van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
Artikel 2.1. Gezelschappen met hoofdzakelijk leden uit verdragslanden, Aruba, Curaçao,
Sint Maarten of de BES eilanden
-
1 Aan het in artikel 5b, eerste lid, onder 2°, van de wet bedoelde aannemelijk maken wordt voldaan, indien degene met wie het gezelschap het
optreden in Nederland of de sportbeoefening in Nederland is overeengekomen of degene
van wie het gezelschap de gage ontvangt:
-
a. voor aanvang van het optreden of de sportbeoefening aan de hand van een document –
waarvan hij een afschrift voor controle beschikbaar houdt – als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht, van ten minste het merendeel van de leden heeft vastgesteld dat zij inwoner zijn
van dan wel gevestigd zijn in een land waarmee de Staat der Nederlanden een verdrag
ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, Aruba, Curaçao, Sint Maarten
of de BES eilanden;
-
b. beschikt over de volgende documenten:
-
1°. een afschrift van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht dat betrekking heeft op de leider of vertegenwoordiger van het gezelschap;
-
2°. een schriftelijke verklaring van de leider of vertegenwoordiger van het gezelschap
dat het gezelschap hoofdzakelijk bestaat uit leden die inwoner zijn van of gevestigd
zijn in een land waarmee de Staat der Nederlanden een verdrag ter voorkoming van dubbele
belasting heeft gesloten, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden;
-
3°. een schriftelijke overeenkomst betreffende het optreden in Nederland of de sportbeoefening
in Nederland, of een afschrift van die overeenkomst, waarin het gezelschap als vestigingsland
vermeldt een land waarmee de Staat der Nederlanden een verdrag ter voorkoming van
dubbele belasting heeft gesloten, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden,
en
-
4°. een afschrift van een bank- of girorekening waaruit blijkt dat de gage van het gezelschap
is overgemaakt naar een rekeninghouder die woont of is gevestigd in het in onderdeel
c bedoelde vestigingsland.
-
2 Het eerste lid is niet van toepassing indien aan degene met wie het gezelschap het
optreden in Nederland of de sportbeoefening in Nederland is overeengekomen of aan
degene van wie het gezelschap de gage ontvangt, onjuiste verklaringen, documenten
of gegevens zijn verstrekt en deze dit weet of redelijkerwijs had moeten weten.
Artikel 2.2. Uitzondering op fictieve dienstbetrekking sekswerkers
Artikel 2.3. Niet-inhoudingsplichtigen
Terugwerkende kracht
Voor
dit
artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
Terugwerkende kracht
Stcrt. 2011, 22974, datum inwerkingtreding 01-01-2012, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2011.
Onderdelen q en t vervallen.
Artikel 2.4. Aangewezen inhoudingsplichtige bij de hulp van een thuiswerker
In afwijking van de artikelen 6 en 7 van de wet wordt ten aanzien van de hulp van de thuiswerker die doorgaans voor een opdrachtgever
arbeid verricht, de opdrachtgever van die thuiswerker als inhoudingsplichtige aangewezen.
Artikel 2.5. Aangewezen inhoudingsplichtige bij een artiest of een beroepssporter
-
1 In afwijking van artikel 8a, eerste en tweede lid, van de wet wordt, voor zover de voor het optreden van een artiest of de sportbeoefening van
een beroepssporter overeengekomen gage, bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de wet, wordt verstrekt aan degene die in het bezit is van een inhoudingsplichtigenverklaring,
als inhoudingsplichtige aangewezen: degene aan wie die verklaring is afgegeven.
-
6 Degene aan wie de inhoudingsplichtigenverklaring is afgegeven, bewaart het origineel
van deze verklaring bij zijn loonadministratie en verstrekt een kopie van deze verklaring
aan degene die op grond van artikel 8a, eerste en tweede lid, van de wet inhoudingsplichtige zou zijn, ter bewaring bij diens loonadministratie.
Artikel 2.6. Bij overeenkomst aangewezen inhoudingsplichtige bij een beroepssporter
Indien artikel 2.5 niet van toepassing is en met de Minister is overeengekomen dat de belasting zal
worden ingehouden door een ander dan degene met wie de sportbeoefening is overeengekomen
ten aanzien van de beroepssporter, wordt in afwijking van artikel 8a, eerste en tweede lid, van de wet als inhoudingsplichtige aangewezen: degene die op grond van de overeenkomst de inhouding
overneemt.
Artikel 3.1a. Niet tot het loon behorende voorzieningen
Terugwerkende kracht
Voor
dit
artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
Als niet tot het loon behorende voorzieningen voor militaire oorlogs- of dienstslachtoffers
die verband houden met invaliditeit als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel l, van de wet worden aangewezen: voorzieningen in de zin van de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers.
Terugwerkende kracht
Stcrt. 2011, 22974, datum inwerkingtreding 01-01-2012, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2011.
Het artikel is nieuw toegevoegd.
Artikel 3.2. Niet tot het loon behorende aanspraken
Tot het loon behoren niet:
-
a. aanspraken op een eenmalige uitkering bij het beëindigen van de dienstbetrekking anders
dan wegens arbeidsongeschiktheid of overlijden van de werknemer, vervroegd uittreden
of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;
-
b. aanspraken op een eenmalige uitkering bij het beëindigen van de dienstbetrekking wegens
arbeidsongeschiktheid of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, indien
deze uitkering driemaal het loon van een maand niet overtreft;
-
c. aanspraken op uitkeringen en verstrekkingen in door de Minister aan te wijzen gevallen.
Artikel 3.3. Geclausuleerd verlof
Voor de toepassing van artikel 11, eerste lid, onderdeel r, onder 2°, van de wet wordt als geclausuleerd verlof aangewezen: verlof dat voor specifieke doeleinden
wordt toegekend, zoals buitengewoon verlof, zwangerschapsverlof, bevallingsverlof,
kraamverlof, ouderschapsverlof, adoptieverlof, verlof in verband met pleegzorg, calamiteiten-
en ander kort verzuimverlof, kort- en langdurend zorgverlof, educatief verlof, politiek
verlof en palliatief verlof.
Artikel 3.4. Minimale periode uitkeringstermijnen bij stamrechtspaarrekening en stamrechtbeleggingsrecht
-
1 De minimale periode tussen de eerste en de laatste uitkering, bedoeld in artikel 11a, derde lid, onderdeel a, onder 2°, en onderdeel b, onder 2°, van de wet, wordt bepaald aan de hand van de volgende tabel.
Ingeval de gerechtigde tot de uitkeringen, bedoeld in artikel 11a, derde lid, van de wet bij ingang van de uitkeringen, een leeftijd heeft bereikt van
|
|
maar nog niet de leeftijd heeft bereikt van
|
|
bedraagt de minimale periode tussen de eerste en de laatste uitkering het in deze
kolom vermelde aantal jaren
|
|
|
I
|
|
II
|
|
III
|
|
–
|
|
25
|
|
18
|
|
25
|
|
30
|
|
15
|
|
30
|
|
35
|
|
12
|
|
35
|
|
40
|
|
9
|
|
40
|
|
45
|
|
6
|
|
45
|
|
50
|
|
4
|
|
50
|
|
55
|
|
3
|
|
55
|
|
60
|
|
2
|
|
60
|
|
–
|
|
1
|
-
2 Ingeval de uitkeringen toekomen aan kinderen of pleegkinderen van de werknemer die
ten tijde van het ontvangen van de eerste uitkering jonger zijn dan 30 jaar, bedraagt
het aantal jaren tussen de eerste en de laatste uitkering, in afwijking van het eerste
lid, nimmer meer dan het aantal jaren dat de gerechtigde jonger is dan 30 jaar.
Artikel 3.6. Fooien en dergelijke prestaties van derden
-
2 De werknemer die werkzaam is bij een onderneming waarin horeca-activiteiten worden
verricht en die van zijn werkgever niet ten minste het voor hem rechtens geldende
loon ontvangt, wordt geacht fooien en dergelijke prestaties van derden te genieten
tot een bedrag ter grootte van dat rechtens geldende loon verminderd met het rechtstreeks
van de werkgever ontvangen loon. Indien de werkgever in overeenstemming met de werknemer
het bedrag aan fooien en dergelijke prestaties van derden op een hoger bedrag schat,
wordt van dat geschatte bedrag uitgegaan.
Artikel 3.7. Bepaling waarde voorzieningen op de werkplek (waarde nihil)
-
1 De waarde van de volgende voorzieningen, in redelijkheid, wordt gesteld op nihil,
ingeval deze geheel of gedeeltelijk op de werkplek gebruikt of verbruikt worden:
-
a. voorzieningen waarvan het niet gebruikelijk is deze elders te gebruiken of verbruiken;
-
b. voorzieningen die rechtstreeks voortvloeien uit het arbeidsomstandighedenbeleid dat
de inhoudingsplichtige voert op grond van de Arbeidsomstandighedenwet;
-
c. ter beschikking gestelde kleding die:
-
1°. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking
te worden gedragen;
-
2°. per kledingstuk is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de inhoudingsplichtige
gebonden beeldmerken met een oppervlakte van tezamen ten minste 70cm², of
-
3°. achterblijft op de werkplek;
-
d. consumpties die geen deel uitmaken van een maaltijd;
-
e. ter beschikking gestelde hulpmiddelen, waaronder computers en dergelijke apparatuur,
gereedschappen en toebehoren, die ook elders gebruikt kunnen worden en die geheel
of nagenoeg geheel zakelijk gebruikt worden;
-
f. ter beschikking gestelde mobiele communicatiemiddelen – niet zijnde computers en dergelijke
apparatuur – waarvan het zakelijke gebruik van meer dan bijkomstig belang is;
-
g. huisvesting en inwoning, met inbegrip van – indien mede verstrekt – het genot van
energie, water en bewassing, ter vervulling van de dienstbetrekking, indien de werknemer
niet op de werkplek woont en zich redelijkerwijs niet aan deze voorziening kan onttrekken.
Artikel 3.8. Bepaling waarde voorzieningen op de werkplek (lager dan waarde in het
economische verkeer of factuurwaarde)
De waarde van de volgende voorzieningen die op de werkplek gebruikt of verbruikt worden,
wordt gesteld op de daarbij vermelde bedragen:
Artikel 3.9. Bepaling waarde privégebruik van openbaar vervoerkaart en voordeelurenkaart
De waarde van het genot van een in het kader van de dienstbetrekking ter beschikking
gestelde openbaarvervoerkaart of voordeelurenkaart, bedoeld in artikel 13, derde lid, onderdeel b, van de wet, wordt, indien aannemelijk is dat deze kaart mede dient voor zakelijke reizen, waaronder
woon-werkverkeer, gesteld op nihil.
Artikel 3.10. Bepaling waarde rentevoordeel personeelsleningen
-
1 De waarde van het rentevoordeel van een door de inhoudingsplichtige dan wel door een
met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap aan de werknemer verstrekte geldlening,
daaronder begrepen een gedeelte van een geldlening, wordt gesteld op nihil, indien
het rentevoordeel – indien tot het loon gerekend – als aftrekbare kosten in de zin
van de artikelen 3.120 tot en met 3.123 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking zou worden genomen, en:
-
a. de werknemer schriftelijk aan de inhoudingsplichtige verklaart, onder vermelding van
het bestedingsdoel en onderbouwing met schriftelijke bescheiden, dat de geldlening
kan worden aangemerkt als een geldlening waarvan de rente aftrekbare kosten zijn in
de zin van de artikelen 3.120 tot en met 3.123 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
-
b. de inhoudingsplichtige de verklaring en bescheiden, bedoeld in onderdeel a, bij de
loonadministratie bewaart, tenzij daarvan met overeenkomstige toepassing van artikel 7.3, tweede lid, wordt afgeweken, en
-
c. de inhoudingsplichtige de toepassing van dit lid in de aangifte loonheffingen vermeldt.
Artikel 3.11. Bepaling waarde genot van de dienstwoning
-
1 De waarde van het genot van een ter beschikking gestelde woning waarvan het gebruik
voor de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking is vereist, wordt gesteld op
de waarde in het economische verkeer van dat genot met een maximum van 18% van het
voor de werknemer op jaarbasis geldende loon bij een overeengekomen arbeidsduur van
36 uur per kalenderweek.
Artikel 3.12. Bepaling waarde aanspraken, waaronder aanspraken op ziektekostenregelingen
-
1 De waarde van een aanspraak om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of
meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen, wordt gesteld op de bedragen die
bij een derde worden gestort of, voor zover geen stortingen worden verricht, zouden
moeten worden gestort teneinde de aanspraak te dekken.
-
2 In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt per kalenderjaar de waarde van een
aanspraak ingevolge een ziektekostenregeling ten behoeve van ten minste 25 werknemers
of gewezen werknemers die gedurende het gehele voorafgaande kalenderjaar heeft bestaan,
voor zover geen stortingen bij derden worden verricht, gesteld op het bedrag van de
gemiddelde uitkering. De gemiddelde uitkering is het rekenkundige gemiddelde van de
jaargemiddelden van de afgelopen vijf kalenderjaren. Het jaargemiddelde is het gezamenlijke
bedrag van de ter zake door of namens de inhoudingsplichtige gedane uitkeringen en
verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer, gedeeld door het aantal
personen dat in het desbetreffende jaar gedurende ten minste zes maanden gerechtigd
is geweest. Indien zulks tot een lagere gemiddelde uitkering leidt, worden het hoogste
en het laagste jaargemiddelde buiten beschouwing gelaten en is de gemiddelde uitkering
het rekenkundige gemiddelde van de jaargemiddelden van de andere drie kalenderjaren.
-
3 Indien de in het tweede lid bedoelde regeling minder dan vijf gehele kalenderjaren
heeft bestaan, is dat lid van overeenkomstige toepassing op het mindere aantal gehele
kalenderjaren, met dien verstande dat bij een bestaansduur van de regeling van een
of twee gehele kalenderjaren de laatste volzin van dat lid niet van toepassing is.
-
4 De waarde van een aanspraak ingevolge een wettelijke Belgische ziektekostenverzekering
bedraagt maximaal het gezamenlijke bedrag van de voor dat jaar geldende standaardpremie,
bedoeld in artikel 4 van de Wet op de zorgtoeslag, welke standaardpremie tweemaal in aanmerking wordt genomen ingeval sprake is van
een op grond van verordening (EU) 883/2004 (Pb EU L314) meeverzekerde echtgenoot als
bedoeld in die verordening, en het voor dat jaar geldende maximumbedrag van de inkomensafhankelijke
bijdrage volgens hoofdstuk 5 van de Zorgverzekeringswet.
Artikel 3.13. Privégebruik auto; rittenregistratie, loontijdvakken en verklaring geen
privégebruik
-
2 Indien in een loontijdvak de vergoeding die de werknemer voor het gebruik voor privédoeleinden
verschuldigd is, uitgaat boven het voor dat loontijdvak op grond van artikel 13bis, eerste tot en met derde lid, van de wet berekende voordeel, wordt in dat loontijdvak een negatief bedrag ter grootte van
het verschil tussen het berekende voordeel en de verschuldigde vergoeding als voordeel
in aanmerking genomen, voor zover op kalenderjaarbasis het berekende voordeel ten
minste gelijk is aan de vergoeding voor het gebruik voor privédoeleinden.
Artikel 5.1. Schriftelijke vastlegging levensloopregeling
-
3 In afwijking van het eerste lid mag een levensloopverzekering voorzien in de mogelijkheid
van gehele of gedeeltelijke afkoop van de aanspraken voor zover overeenkomstig artikel 19g, tweede lid, van de wet over de voorziening wordt beschikt.
Artikel 5.2. Levensloopregeling
-
1 Het opbouwen van een voorziening ingevolge een levensloopregeling vindt plaats door
inhouding op het loon, waarbij het ingehouden loon wordt aangewend voor het treffen
van een voorziening voor een periode van extra verlof. Daarbij wordt de duur van de
verlofperiode bepaald door het ingehouden loon vermeerderd met de daarop gekweekte
inkomsten en de daarmee behaalde rendementen bij een levenslooprekening als bedoeld
in artikel 5.3, onderscheidenlijk door de waarde van de polis bij een levensloopverzekering als
bedoeld in artikel 5.4 en door het ingehouden loon vermeerderd met de daarmee behaalde rendementen bij een
levenslooprecht van deelneming als bedoeld in artikel 5.5, en verkrijgt de werknemer een aanspraak op het levenslooploon ten behoeve van de
betaling van loon gedurende de verlofperiode. Onder ingevolge een levensloopregeling
ingehouden loon wordt tevens verstaan een door de inhoudingsplichtige ten behoeve
van de levensloopregeling verstrekte bijdrage.
-
2 Onder levenslooploon wordt verstaan het ingehouden loon vermeerderd met de daarop
gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen bij een levenslooprekening
als bedoeld in artikel 5.3, onderscheidenlijk de waarde van de polis bij een levensloopverzekering als bedoeld
in artikel 5.4 en het ingehouden loon vermeerderd met de daarmee behaalde rendementen bij een levenslooprecht
van deelneming als bedoeld in artikel 5.5.
Artikel 5.3. Levenslooprekening
-
5 In afwijking in zoverre van het vierde lid maakt de instelling het levenslooploon
op verzoek van de werknemer over naar de werknemer indien geen inhoudingsplichtige
als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de wet kan worden aangewezen; in dit geval wordt de instelling als inhoudingsplichtige aangemerkt.
Artikel 5.4. Levensloopverzekering
-
5 In afwijking in zoverre van het vierde lid maakt de instelling het levenslooploon
op verzoek van de werknemer over naar de werknemer indien geen inhoudingsplichtige
als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de wet kan worden aangewezen; in dit geval wordt de instelling als inhoudingsplichtige aangemerkt.
-
6 Een aanspraak ingevolge een levensloopverzekering mag voorzien in een hogere uitkering
bij leven dan de in artikel 19g, eerste lid, van de wet opgenomen maxima, indien deze verhoging met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële
grondslagen is gebaseerd op een verlaging van de ingevolge de levensloopregeling bij
overlijden te ontvangen uitkering tot een niveau beneden of gelijk aan 90% van de
premievrije waarde op de dag van overlijden.
Artikel 5.5. Levenslooprecht van deelneming
-
1 Het ingevolge een levensloopregeling ingehouden loon moet worden overgemaakt naar
de in de levensloopregeling aangewezen beheerder van een beleggingsinstelling ter
verwerving van een of meer geblokkeerde rechten van deelneming in die instelling –
levenslooprecht van deelneming –, die voor iedere werknemer afzonderlijk worden geadministreerd.
-
5 In afwijking in zoverre van het vierde lid maakt de beheerder van de beleggingsinstelling
het levenslooploon op verzoek van de werknemer over naar de werknemer indien geen
inhoudingsplichtige als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de wet kan worden aangewezen; in dit geval wordt de beheerder van de beleggingsinstelling
als inhoudingsplichtige aangemerkt.
Artikel 5.6. Maximale opbouw in een jaar
-
2 Voor zover het ingevolge de levensloopregeling ingehouden loon uitgaat boven hetgeen
ingevolge het eerste lid is toegestaan en dit ingehouden loon in hetzelfde kalenderjaar
door de instelling waarbij de levensloopregeling is ondergebracht wordt teruggestort
naar de inhoudingsplichtige en deze de terugstorting als loon uitkeert aan de werknemer,
wordt aangenomen dat is gebleven binnen de begrenzingen van het eerste lid.
-
3 Voor de toepassing van het eerste lid mag een loonsverlaging buiten beschouwing blijven,
voor zover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of het terugtreden
naar een lager gekwalificeerde functie, in de periode die aanvangt 10 jaar direct
voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum. De eerste volzin
is bij een loonsverlaging die het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie
uitsluitend van toepassing, voor zover de omvang van het dienstverband na het aanvaarden
van de deeltijdfunctie niet lager is dan 50% van de omvang van het dienstverband aan
het eind van de periode direct voorafgaande aan de aanvang van de in de eerste volzin
bedoelde periode.
-
4 Voor de toepassing van de in dit artikel gestelde grenzen worden de aanspraken die
zijn opgebouwd bij een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap mede in aanmerking
genomen, tenzij deze aanspraken met toepassing van artikel 5.8 geacht worden te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige dan een met de
inhoudingsplichtige verbonden vennootschap.
Artikel 5.7. Toegestane aangroei boven het plafond bij een levenslooprekening, bij
een levensloopverzekering en bij een levenslooprecht van deelneming
Ook indien bij het begin van het kalenderjaar de in artikel 5.6 bedoelde begrenzing op basis waarvan wordt beoordeeld of in het kalenderjaar nog
aanspraken ingevolge een levensloopregeling kunnen worden opgebouwd is bereikt, leiden
de nadien op de levenslooprekening gekweekte inkomsten en daarmee behaalde rendementen,
de nadien bij een levensloopverzekering behaalde rendementen en de nadien met een
levenslooprecht van deelneming behaalde rendementen niet tot de constatering dat de
regeling niet meer voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een levensloopregeling.
Artikel 5.8. Wijze van beschikken over het levenslooptegoed
-
1 Over de ingevolge een levensloopregeling opgebouwde voorziening mag worden beschikt
ten behoeve van loon tijdens een verlofperiode dat, tezamen met het daarnaast van
de inhoudingsplichtige genoten loon, niet uitgaat boven het laatstgenoten loon. In
afwijking in zoverre van de eerste volzin mag niet over de ingevolge een levensloopregeling
opgebouwde voorziening worden beschikt ten behoeve van de aanvulling van loon dat
is verlaagd tijdens een periode van ziekte of arbeidsongeschiktheid.
-
3 Bij aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking worden de aanspraken ingevolge een
levensloopregeling die door de werknemer zijn opgebouwd bij een gewezen inhoudingsplichtige,
geacht te zijn opgebouwd bij de inhoudingsplichtige bij wie de werknemer in dienst
treedt, tenzij bij deze inhoudingsplichtige geen aanspraken ingevolge een levensloopregeling
worden opgebouwd of de bij de gewezen inhoudingsplichtige opgebouwde aanspraken reeds
geacht worden te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de werknemer
in dienstbetrekking staat.
Artikel 5.9. Kredietfaciliteit
Indien het ingevolge artikel 5.8, eerste lid, opgenomen bedrag het op dat moment aanwezige tegoed overtreft, kan het negatieve
saldo – uitgezonderd de daarover verschuldigde rente – met inachtneming van de in
artikel 5.6 gestelde begrenzingen via een inhouding op het loon worden aangevuld, in welk geval
deze aanvulling wordt aangemerkt als het opbouwen van een voorziening als bedoeld
in artikel 5.2.
Artikel 5.10. Opgebouwde voorziening bij het ingaan van het ouderdomspensioen
Voor de toepassing van artikel 19g, achtste lid, van de wet wordt het ouderdomspensioen van een werknemer geacht niet te zijn ingegaan indien
het niet meer dan voor een deel is ingegaan.
Artikel 5.11. Aangewezen buitenlandse aanbieders
-
1 Als kredietinstelling, onderscheidenlijk verzekeraar of beheerder van een beleggingsinstelling
als bedoeld in artikel 19g, vierde lid, onderdeel d, van de wet kan door de Minister worden aangewezen een kredietinstelling, onderscheidenlijk verzekeraar
of beheerder van een beleggingsinstelling die wettelijk bevoegd is diensten naar Nederland
te verrichten.
-
2 Alvorens tot een aanwijzing wordt overgegaan, dient de kredietinstelling, onderscheidenlijk
verzekeraar of beheerder van een beleggingsinstelling zich tegenover de Minister,
onder door hem te stellen voorwaarden, te verplichten om met betrekking tot de aanspraken
ingevolge een door deze kredietinstelling, deze verzekeraar of deze beheerder van
een beleggingsinstelling uitgevoerde levensloopregeling, bedoeld in artikel 19g van de wet, inlichtingen te verstrekken over de uitvoering van deze levensloopregeling en jegens
de ontvanger een in Nederland uitwinbare zekerheid te stellen voor de invordering
van de belasting die mocht worden verschuldigd door toepassing van artikel 5.3, vijfde lid, onderscheidenlijk artikel 5.4, vijfde lid, of artikel 5.5, vijfde lid. In afwijking van de eerste volzin behoeft een in een andere lidstaat van de Europese
Unie of in IJsland, Noorwegen of Liechtenstein gevestigde kredietinstelling, verzekeraar
of beheerder van een beleggingsinstelling jegens de ontvanger geen in Nederland uitwinbare
zekerheid te stellen indien deze kredietinstelling, deze verzekeraar of deze beheerder
van een beleggingsinstelling, onder door de Minister te stellen voorwaarden, ingevolge
een overeenkomst met de ontvanger aansprakelijkheid aanvaardt voor de in die volzin
bedoelde belasting.
-
3 De aanwijzing kan eveneens plaatsvinden indien de in het tweede lid bedoelde zekerheid
niet door de kredietinstelling, de verzekeraar of de beheerder van een beleggingsinstelling
maar door de werknemer of de gewezen werknemer wordt gesteld, waarbij deze tevens
de mogelijkheid heeft zekerheid te stellen door middel van verpanding van de aanspraken
ingevolge een levensloopregeling aan de ontvanger, mits de kredietinstelling, onderscheidenlijk
de verzekeraar of de beheerder van een beleggingsinstelling instemt met deze verpanding.
-
4 De aanwijzing kan door de Minister worden ingetrokken wanneer de kredietinstelling,
de verzekeraar of de beheerder van een beleggingsinstelling niet meer aan de verplichtingen
met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen of het stellen van zekerheid voldoet
of niet aan een juiste wijze van uitvoering van een verpanding of van de in het derde
lid bedoelde overeenkomst inzake aansprakelijkheid meewerkt.
-
5 Indien de aanwijzing wordt ingetrokken, worden de aanspraken ingevolge een levensloopregeling
niet op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip aangemerkt als loon uit vroegere
dienstbetrekking van de werknemers of gewezen werknemers, of indien een werknemer
of gewezen werknemer is overleden, van de gerechtigden tot de aanspraken, indien de
aanspraken onder door de Minister te stellen voorwaarden alsnog overgaan op een kredietinstelling,
een verzekeraar of een beheerder van een beleggingsinstelling van een levensloopregeling
die voldoet aan de in artikel 19g, vierde lid, van de wet gestelde voorwaarden.
-
6 De Minister maakt het aanwijzen als een kredietinstelling, onderscheidenlijk verzekeraar
of beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in het eerste lid, op een daartoe
geschikte wijze publiek bekend. Indien de Minister een aanwijzing intrekt, maakt hij
die intrekking ook op een daartoe geschikte wijze publiek bekend.
Artikel 6.1. Afwijkend loontijdvak bij een werknemer die doorgaans op minder dan vijf
dagen werkzaam is
Ten aanzien van de werknemer die doorgaans op minder dan vijf dagen per week werkzaam
is, wordt in afwijking in zoverre van artikel 25, eerste lid, van de wet, als loontijdvak aangemerkt:
-
a. indien het loon per week wordt uitbetaald: de week;
-
b. indien het loon per vier weken wordt uitbetaald: het tijdvak van vier weken;
-
c. indien het loon per maand wordt uitbetaald: de maand.
Artikel 6.2. Afwijkend loontijdvak bij een werknemer met vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen
of daarmee overeenkomende aanspraken
-
1 Ten aanzien van de werknemer wiens loon mede omvat de waarde van regelmatig bij de
betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee
overeenkomende aanspraken, wordt in afwijking in zoverre van artikel 25, eerste lid, van de wet, als loontijdvak aangemerkt:
-
a. ingeval op jaarbasis aanspraken worden verleend voor 20 of meer vakantiedagen: een
door vermenigvuldiging met de factor 260/231 verlengd loontijdvak;
-
b ingeval op jaarbasis aanspraken worden verleend voor 19 of minder vakantiedagen: een
door vermenigvuldiging met de factor 260/245 verlengd loontijdvak.
Artikel 6.3. Afwijkend loontijdvak bij sommige studenten en scholieren
-
1 Ten aanzien van de loon uit tegenwoordige dienstbetrekking genietende werknemer die
met betrekking tot een kalenderkwartaal als student of scholier wordt aangemerkt en
die schriftelijk, gedagtekend en ondertekend te kennen heeft gegeven dat te zijnen
aanzien het kwartaal als loontijdvak wordt aangemerkt, kan, in afwijking in zoverre
van artikel 25, eerste lid, van de wet, voor loonbetalingen waarvan het inhoudingstijdstip in dat kwartaal is gelegen, dat
kwartaal als loontijdvak worden aangemerkt.
-
4 Indien in het kwartaal meer dan eens loon wordt verstrekt, wordt de op een inhoudingstijdstip
verschuldigde belasting bepaald op de belasting die is verschuldigd over het in dat
kwartaal in totaal verstrekte loon, verminderd met de reeds ingehouden belasting.
Artikel 6.4. Toepassing tabel bijzondere beloningen bij wisseling van werkgever binnen
een samenhangende groep inhoudingsplichtigen
Ingeval de inhoudingsplichtige van de werknemer en de zonder onderbreking voorafgaande
inhoudingsplichtige van de werknemer behoren tot een samenhangende groep inhoudingsplichtigen
in de zin van artikel 27e van de wet, wordt de werknemer voor de toepassing van artikel 26, vierde lid, van de wet geacht het van deze inhoudingsplichtigen genoten loon van één inhoudingsplichtige
te hebben genoten.
Hoofdstuk 8. Heffing van de inhoudingsplichtige (hoofdstuk V van de wet)
Artikel 8.1. Uitkeringen van publiekrechtelijke aard
Als uitkeringen van publiekrechtelijke aard die buiten aanmerking worden gelaten in
het kader van de heffing van andere belastingen of in het kader van andere wettelijke
regelingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel c, van de wet worden aangewezen:
Artikel 8.3. Aangewezen regio’s uitgezonden werknemers
-
1 Als regio als bedoeld in artikel 10e, tweede lid, onderdeel c, onder 4°, van het besluit worden aangewezen:
-
a. de landen in Azië (waaronder Hong Kong en het gedeelte van Turkije dat ten oosten
van de Bosporus is gelegen);
-
b. de landen in Afrika;
-
c. de landen in Latijns Amerika (waaronder Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden);
-
d. de volgende landen in Europa: Albanië, Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Bosnië en Herzegovina,
Bulgarije, Estland, Georgië, Hongarije, Kosovo, Kroatië, Letland, Litouwen, Macedonië,
Moldavië, Montenegro, Oekraïne, Polen, Roemenië, Rusland, Servië, Slovenië, Slowakije
en Tsjechië.
Artikel 8.4. Verhuizing in het kader van de dienstbetrekking
-
1 Voor de toepassing van artikel 31a, tweede lid, onderdeel f, van de wet verhuist de werknemer in ieder geval in het kader van de dienstbetrekking ingeval
hij binnen twee jaar na de aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking of na overplaatsing
binnen de bestaande dienstbetrekking door de verhuizing de afstand tussen zijn woning
en de plaats van zijn dienstbetrekking met ten minste 60% verkleint terwijl tot die
verhuizing de afstand tussen zijn woning en de plaats van zijn dienstbetrekking ten
minste 25 kilometer bedroeg.
Artikel 8.5. Verstrekkingen aan anderen dan eigen werknemers
Als eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 32ab, eerste lid, van de wet worden aangewezen:
-
a. voordelen uit spaarsystemen en goederen of diensten, in de promotionele sfeer;
-
b. verstrekkingen die tegelijkertijd en voor dezelfde gelegenheid aan de eigen werknemers
zijn verstrekt.
Artikel 8.6. Niet-drukkende uitkering, bijdrage of premie ingevolge een regeling voor
vervroegde uittreding
-
1 Voor de toepassing van artikel 32ba van de wet wordt een uitkering, een bijdrage of een premie eveneens beschouwd niet te drukken
op een inhoudingsplichtige voor zover de inhoudingsplichtige aannemelijk maakt dat
hij ter zake op een later moment bedragen van werknemers gaat inhouden of van andere
inhoudingsplichtigen bijdragen of premies voldaan gaat krijgen.
-
2 Indien de in het eerste lid bedoelde inhouding of voldoening niet binnen een jaar
na het in artikel 32ba, tweede lid, van de wet bedoelde tijdstip heeft plaatsgevonden, wordt de uitkering, de bijdrage of de premie
op dat moment geacht op de inhoudingsplichtige te drukken.
Artikel 8.7. Geen regeling voor vervroegde uittreding
-
1 Een regeling ingevolge welke de jaarlijkse arbeidsduur ten opzichte van de jaarlijkse
arbeidsduur in het voorafgaande kalenderjaar met ten hoogste 50% wordt verminderd,
wordt niet aangemerkt als een regeling voor vervroegde uittreding in de zin van artikel 32ba van de wet. De eerste volzin is niet van toepassing indien:
-
a. de arbeidsduur meer dan 50% lager is dan de arbeidsduur in het laatste kalenderjaar
voorafgaand aan het begin van de periode die aanvangt 10 jaar direct voorafgaande
aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum, of
-
b. anders dan als gevolg van ziekte, arbeidsongeschiktheid of jaarlijks vakantieverlof,
per week minder dan 50% van de arbeidsduur per week zoals die gold in het laatste
kalenderjaar, bedoeld in onderdeel a, feitelijk pleegt te worden gewerkt.
Artikel 9.1. Door tussenkomst van de inhoudingsplichtige uitbetaalde uitkeringen ingevolge
de sociale verzekeringswetten
Degene tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat – of, indien krachtens artikel 8 van de wet een ander als inhoudingsplichtige is aangewezen, die ander – wordt geacht de uitkeringen
ingevolge de sociale verzekeringswetten te verstrekken die door zijn tussenkomst worden
uitbetaald.
Artikel 9.2. Berekening van de belasting bij aanvullingen op uitkeringen ingevolge
de sociale verzekeringswetten
Degene tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat – of, indien krachtens artikel 8 van de wet een ander als inhoudingsplichtige is aangewezen, die ander – berekent de belasting
over de door hem verstrekte aanvullingen op uitkeringen ingevolge de sociale verzekeringwetten
over het gezamenlijk bedrag en brengt op de aldus berekende belasting in mindering
de op de uitkeringen ingehouden belasting.
Artikel 9.3. Meerdere gevallen van loon uit vroegere dienstbetrekking
Een inhoudingsplichtige die aan een of meer werknemers loon uit een vroegere dienstbetrekking
– niet zijnde uitkeringen ingevolge de Wet werk en bijstand of de Wet investeren in jongeren – verstrekt, wordt ook geacht te verstrekken:
Artikel 9.4. Samenvoeging van loon
-
1 Een inhoudingsplichtige wordt in de gevallen, bedoeld in de artikelen 9.1 en 9.3, alsmede indien hij loon uit meer dan een vroegere dienstbetrekking verstrekt, geacht
het totale bedrag aan loon te verstrekken uit een dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking.
Artikel 9.5. Loon over een ander tijdvak dan het regelmatig wederkerende loon
-
1 Indien een inhoudingsplichtige aan de werknemer loon verstrekt over een ander tijdvak
dan dat waarover hij het regelmatig wederkerende loon verstrekt, wordt naar het loon
over dat andere tijdvak verschuldigde belasting, ter keuze van de inhoudingsplichtige,
berekend hetzij door toepassing van de tabel voor bijzondere beloningen, hetzij volgens
het tweede en het derde lid.
-
3 Voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen a en b, wordt als loontijdvak aangemerkt
een tijdvak dat even groot is als de gezamenlijke met het andere tijdvak geheel of
gedeeltelijk samenvallende tijdvakken van het regelmatig wederkerende loon.
-
5 Ingeval een inhoudingsplichtige loon uit meer dan een vroegere dienstbetrekking verstrekt
of geacht wordt te verstrekken, wordt de belasting naar het loon over het andere tijdvak
– indien dit, afgezien van het vierde lid, regelmatig wederkerend loon is – steeds
berekend volgens het tweede en het derde lid.
Artikel 9.6. Informatieplicht bij loon van derde
Ingeval de in te houden belasting mede afhankelijk is van loon dat is verstrekt of
geacht wordt te zijn verstrekt door een derde, of van loon van een derde dat door
de inhoudingsplichtige geacht wordt te zijn verstrekt, deelt die derde de van belang
zijnde gegevens alsmede het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het
sociaal-fiscaalnummer van de werknemer, schriftelijk mede aan de inhoudingsplichtige.
Artikel 9.7. Nettoloon, gevolgd door periodieke afrekening
-
2 De inhoudingsplichtige rekent bij de laatste loonverstrekking in een tijdvak van ten
hoogste drie maanden met de werknemer de belasting af die is verschuldigd ter zake
van het in dat tijdvak aan de werknemer toekomende loon waarop de instemming betrekking
heeft, met dien verstande dat bij de laatste loonverstrekking in een kalenderjaar
steeds afrekening plaatsvindt. Daarbij wordt de verschuldigde belasting bepaald als
ware het loon verstrekt op het tijdstip waarop de afrekening plaatsvindt en over het
tijdvak waarop de afrekening betrekking heeft.
Hoofdstuk 12. Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.1. Overgangsregeling loonbelastingverklaring
-
2 Ten aanzien van de werknemer die op 31 december 2000 overeenkomstig de loonbelastingverklaring
was ingedeeld in tariefgroep 1, 2, 3, 4 of 5, wordt de belasting ingehouden met toepassing
van de heffingskorting.
-
4 De laatstelijk van de werknemer terugontvangen loonbelastingverklaring, bedoeld in
artikel 29, vierde lid, van de wet, zoals dat op 31 december 2006 luidde, wordt voor de toepassing van de heffingskorting
aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet onderscheidenlijk de intrekking van een dergelijk verzoek.
Artikel 12.2. Overgangsregeling niet-drukkende uitkering, bijdrage of premie ingevolge
een regeling voor vervroegde uittreding
-
1 Voor de toepassing van artikel 32ba, derde lid, van de wet, blijven bedragen die de inhoudingsplichtige van werknemers heeft ingehouden buiten
aanmerking, voor zover deze bedragen ingevolge de op het moment van inhouding ter
zake van deze inhouding geldende tekst van artikel 11 van de wet niet tot het loon behoren.
Artikel 12.2a. Overgangsregeling gedeeltelijk drukkende uitkering, bijdrage of premie
ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding
-
1 Voor de toepassing van artikel 32ba, derde lid, van de wet, blijven bedragen die de inhoudingsplichtige van werknemers heeft ingehouden voor
de helft buiten aanmerking, voor zover deze bedragen ingevolge de op het moment van
inhouding ter zake van deze inhouding geldende tekst van artikel 11 van de wet voor de helft niet tot het loon behoren en voor zover blijkt dat deze bedragen met
het oog op de toepassing van artikel 32ba, derde lid, van de wet op een ongebruikelijk
tijdstip zijn ingehouden.
-
2 Voor de toepassing van artikel 32ba, derde lid, van de wet, blijven bijdragen en premies die de inhoudingsplichtige van andere inhoudingsplichtigen
voldaan heeft gekregen voor de helft buiten aanmerking, voor zover artikel 32ba, eerste
lid, van de wet bij die andere inhoudingsplichtigen naar een tarief van 26% van toepassing
is op deze bijdragen en premies en voor zover blijkt dat deze bijdragen en premies
met het oog op de toepassing van artikel 32ba, derde lid, van de wet op een ongebruikelijk
tijdstip zijn voldaan.
Artikel 12.3. Actuariële herrekening bij uitstel ingangsdatum
Voor de actuariële herrekening, bedoeld in de artikelen 38c en 38d van de wet, mag de in de regeling vastgestelde ingangsdatum worden vervangen door
1 januari 2006, indien de ingangsdatum in de regeling is vastgesteld op een eerdere
datum dan 1 januari 2006.
Artikel 12.5. Verhoging maximale opbouw aanspraken ingevolge een levensloopregeling
In afwijking in zoverre van artikel 5.6 kunnen voor werknemers die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 jaar maar niet
de leeftijd van 56 jaar hebben bereikt, in het kalenderjaar meer aanspraken ontstaan
dan overeenkomt met 12% van het loon van het jaar, voor zover de totale aanspraken
aan het einde van het kalenderjaar door de in het kalenderjaar opgebouwde aanspraken
een periode van extra verlof van 2,1 jaar niet te boven gaan.
Artikel 12.6. Toerekening van door afkoop pensioen ontstane aanspraken ingevolge een
levensloopregeling aan andere inhoudingsplichtige
De met toepassing van artikel 109, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, zoals dit op 31 december 2010 luidde, ontstane aanspraken ingevolge een levensloopregeling
worden geacht te zijn opgebouwd bij de inhoudingsplichtige tot wie de werknemer op
het moment van het ontstaan van de aanspraken in dienstbetrekking stond. Indien de
werknemer op het moment van het ontstaan van de aanspraken tot meer dan een inhoudingsplichtige
in dienstbetrekking stond, worden de in de eerste volzin bedoelde aanspraken geacht
te zijn opgebouwd bij de inhoudingsplichtige die in het loontijdvak waarin de afkoop
plaatsvond bij de inhouding van loonbelasting de algemene heffingskorting heeft toegepast.
Artikel 12.7a. Overgangsregeling saldering reiskosten
Ingeval de inhoudingsplichtige in het aan het kalenderjaar voorafgaande kalenderjaar
artikel 10f, eerste of vierde lid, van het besluit, zoals dat luidde op 31 december 2010, heeft toegepast, wordt het in dat voorafgaande
kalenderjaar in artikel 10f, tweede of vierde lid, van het besluit, zoals dat luidde
op 31 december 2010, bedoelde bedrag geacht te behoren tot het loon van het eerste
loontijdvak van het kalenderjaar en geacht te zijn betaald op de laatste werkdag in
januari van het kalenderjaar.
Artikel 12.9. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.
Artikel 12.10. Citeertitel