Hoofdstuk I. Over hetgeen aan de verklaring van het algemeen nut vooraf behoort te
gaan
Geen verklaring van algemeen nut wordt voorgesteld, dan nadat de belanghebbenden in
staat zijn gesteld, hun bezwaren daartegen te doen horen.
Te dien einde doet, nadat enig werk van algemeen nut is ontworpen, Onze Minister wie
het aangaat aan het bestuurscollege van het openbaar lichaam, waarbinnen ten behoeve
van dat werk onroerende zaken of daarop rustende rechten zullen te onteigenen zijn,
een plan van het werk met de nodige kaarten toekomen.
Gedurende de termijn, genoemd in artikel 8, eerste lid, alsmede gedurende veertien dagen na verloop daarvan, kunnen bezwaren tegen de voorgenomen
onteigening en het plan van het werk schriftelijk worden opgegeven aan de gezaghebber.
Deze brengt die bezwaren ten spoedigste ter kennis van Onze Minister wie het aangaat
en voegt er zijn advies over de ingebrachte bezwaren bij.
-
1 Wanneer tot het maken van het plan werkzaamheden op of in iemands grond nodig geacht
worden, moet de gebruiker van die grond ze gedogen, mits hem dit tweemaal vierentwintig
uren te voren door de gezaghebber schriftelijk zij aangezegd.
Hoofdstuk III. Van het geding tot onteigening
De onteigenende partij tracht hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst
te verkrijgen.
-
1 Is hetgeen onteigend moet worden niet bij minnelijke overeenkomst verkregen, dan doet
de onteigenende partij de in het besluit aangewezen eigenaar voor de rechter in eerste
aanleg, op een aan deze ingediend verzoekschrift oproepen, teneinde de onteigening
te horen uitspreken en het bedrag der schadeloosstelling te horen bepalen. Betreft
de onteigening een recht, dan wordt zij ingesteld tegen de in het besluit aangewezen
rechthebbende; van deze vordering wordt kennisgenomen door de rechter in eerste aanleg.
-
2 Het geding tot onteigening in het belang van de volkshuisvesting of tot onteigening
voor aanleg en verbetering van wegen, bruggen, havenwerken en terreinen en werken
voor de luchtvaart wordt op naam van de gezaghebber van het desbetreffend openbaar
lichaam gevoerd.
-
1 Wanneer de verweerder buiten het Koninkrijk woont, of zijn woonplaats onbekend is,
wordt het geding gevoerd tegen de gevolmachtigde of bewindvoerder, indien een zodanige
binnen het Koninkrijk bekend is, en, zo ook deze onbekend is, tegen een derde binnen
het ressort van de rechter wonende en door deze, op verzoek en ten koste der onteigenende
partij te dien einde te benoemen. De alzo benoemde kan, bij het ophouden zijner betrekking,
het loon van de bewindvoerder eens afwezigen en daarenboven de gemaakte onkosten in
rekening brengen.
-
2 Het geding wordt eveneens gevoerd tegen een derde binnen het ressort van de rechter
wonende en door deze, op verzoek en ten koste van de onteigenende partij, te dien
einde te benoemen, wanneer de gegevens, bedoeld in artikel 3, lid 1, niet in de openbare registers van de hypotheekbewaarder voorkomen.
-
3 Desniettemin is de verweerder gerechtigd ten dage, in artikel 22 genoemd, op de oproeping, aan de gevolmachtigde, bewindvoerder of door de rechter
benoemde gedaan, te verschijnen, in welk geval de oproeping als aan hem geschied wordt
beschouwd en het geding tegen hem wordt gevoerd.
Het inleidend verzoekschrift moet, op straffe van nietigheid, de som, welke als schadeloosstelling
aangeboden wordt, vermelden.
Ten minste drie dagen vóór de verschijning, legt de onteigenende partij, tot staving
van haar eis, ter griffie van het betrokken gerecht over:
-
1°. een exemplaar van de Staatscourant, waarin is openbaar gemaakt het koninklijk besluit,
waarbij de te onteigenen onroerende zaken en rechten worden aangewezen;
-
2°. een door de gezaghebber afgegeven bewijs, dat de commissie tot het aanhoren van de
bezwaren van de belanghebbenden zitting gehouden heeft in het openbaar lichaam, waarbinnen
de te onteigenen onroerende zaak of de onroerende zaak waarop het te onteigenen recht
rust; in dat bewijs wordt vermeld in welk nieuws- of advertentieblad en op welk tijdstip
vorenbedoelde zitting is aangekondigd;
-
3°. een door de gezaghebber afgegeven bewijs, dat de uitgewerkte plannen met de daarbij
behorende kaarten en grondtekeningen, overeenkomstig artikel 13, ten kantore van de gezaghebber gelegen hebben.
-
5 Alle gronden van verdediging, zo excepties, als die, welke de hoofdzaak aangaan, worden,
op verbeurte van het recht om de overige in te brengen, tegelijkertijd voorgesteld.
-
7 Indien van twee of meer gedaagden de een verschijnt, de ander niet, wordt met de verschijnende
onmiddellijk voortgeprocedeerd; en de uitspraak geschiedt tussen al de partijen bij
een en hetzelfde vonnis, hetwelk als een vonnis op tegenspraak gewezen wordt beschouwd,
en waartegen geen verzet toegelaten wordt.
De rechter kan aan de onteigenende partij haar eis niet toewijzen;
-
1°. wanneer de wet ontbreekt, waarbij het algemeen nut van het werk verklaard is;
-
2°. wanneer niet wordt overgelegd een exemplaar van de Staatscourant, waarin is openbaar
gemaakt het koninklijk besluit, waarbij de aanwijzing ter onteigening van in het inleidend
verzoekschrift vermelde roerende zaken of rechten is geschied;
-
3°. wanneer mocht blijken, dat de in artikel 11 bedoelde commissie geen zitting heeft gehouden in het openbaar lichaam, waarop de
te onteigenen onroerende zaak of de onroerende zaak waarop het te onteigenen recht
rust, ofwel dat de zitting niet vooraf op de in artikel 12 vermelde wijze bekend is gemaakt;
-
4°. wanneer de uitgewerkte plannen met de daarbij behorende kaarten en grondtekeningen
niet overeenkomstig artikel 13 op een der daarbij aangeduide plaatsen ter inzage gelegen hebben.
-
1 Het vonnis van de rechter wordt door de onteigenende partij aan de wederpartij betekend
ten minste acht dagen vóór die waarop het onderzoek is bepaald, met oproeping, om
daarbij tegenwoordig te zijn. Bij afwezigheid der tegenpartij gaat het onderzoek door.
-
3 De rechter-commissaris bepaalt, met inachtneming van de meest mogelijke spoed, tijd
en plaats van het onderzoek der deskundigen en beveelt door de door hem aangewezen
partij aankondiging daarvan in het door hem bepaald nieuwsblad. De griffier roept
de deskundigen op.
-
2 In de plaats der deskundigen, die niet opgekomen zijn of weigeren aan hun verplichtingen
te voldoen, benoemt de rechter-commissaris anderen. Indien, ten gevolge daarvan, het
onderzoek moet worden uitgesteld, bepaalt de rechter-commissaris daarvoor een nadere
tijd, waarvan noch betekening door partijen, noch aankondiging in enig nieuwsblad
of op andere wijze geschiedt.
Partijen kunnen aan de rechter-commissaris en de deskundigen al die stukken mededelen
en al de gronden opgeven, welke, volgens haar oordeel tot een juiste bepaling der
schade kunnen leiden.
-
1 Wanneer de deskundigen of de personen, wier verschijning de rechter-commissaris gelast
heeft, op de bepaalde tijd, ofschoon behoorlijk geroepen, niet opkomen, of zonder
wettige redenen weigeren de eed te doen of de van hen gevraagde inlichtingen te geven,
worden zij door de rechter-commissaris veroordeeld tot vergoeding der tevergeefs gedane
onkosten; alles onverminderd hun gehoudenheid jegens de partijen tot schadevergoeding.
-
2 Hij neemt daarin de verklaringen op der personen, bij het onderzoek gehoord, welke
verklaringen hun worden voorgelezen en door hen worden ondertekend. De deskundigen
doen hun advies in het proces-verbaal opnemen of voegen het er ondertekend bij. In
het eerste geval tekenen zij mede het proces-verbaal.
-
3 Ingeval een deskundige, of andere gehoord persoon niet kan tekenen of weigert dit
te doen, wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal, met opgave der redenen.
-
6 In het proces-verbaal wordt de dag vermeld, waarop de nederlegging ter griffie, in
het volgende artikel voorgeschreven, zal plaats hebben.
Een en ander wordt gedurende veertien dagen ter inzage der partijen alsook der derde
belanghebbenden op de griffie nedergelegd, waarvan door de griffier in een nieuwsblad,
door de rechter-commissaris aan te wijzen, kennis wordt gegeven.
Gedurende die veertien dagen kunnen partijen en derde belanghebbenden hun bezwaren,
na die aan de wederpartij te hebben betekend, schriftelijk aan de rechter-commissaris
indienen.
-
1 Na afloop dier veertien dagen brengt de rechter-commissaris in de eerstvolgende, voor
de behandeling van burgerlijke zaken bestemde terechtzitting zijn rapport uit, zonder
dat er enige verdere oproeping van partijen vereist wordt.
-
2 Op dezelfde terechtzitting kunnen derde belanghebbenden optreden, en, zowel als partijen,
het aangevoerde nader bij pleidooi ontwikkelen.
-
1 Gebouwen, van welke een gedeelte onteigend wordt, moeten op de vordering van de eigenaar,
op de terechtzitting in artikel 23 bedoeld, door de onteigenende partij geheel worden overgenomen.
Bij de berekening der schadevergoeding wordt niet gelet op nieuwe getimmerten of op
veranderingen, gemaakt na de nederlegging ter inzage bedoeld in artikel 13.
Alleen de werkelijke waarde van het onteigende, niet de denkbeeldige, welke dit uitsluitend
voor de persoon van de eigenaar heeft, komt in aanmerking.
-
1 Indien ten aanzien van een te onteigenen gebouw door het bestuurscollege ontruiming
is gelast op grond, dat het verblijf daarin, naar zijn oordeel, onmiddellijk gevaar
oplevert, wordt vergoed de waarde van de grond en van de bouwmaterialen, ingeval het
gebouw voor geen enkel doeleinde kan worden gebruikt. Ingeval het gebouw tot enig
ander doeleinde dan bewoning zou kunnen worden gebruikt, wordt vergoed de waarde van
de grond en van de bouwmaterialen, vermeerderd met zodanig bedrag, als billijk kan
worden geacht in verband met de meerdere voordelen, welke de eigenaar uit bedoeld
gebruik zou kunnen trekken. Voor de bepaling van de waarde van de grond is artikel 42 van toepassing.
-
2 Indien slechts ten aanzien van een gedeelte van het te onteigenen gebouw ontruiming
is gelast, wordt bij de bepaling der waarde van het geheel daarmede rekening gehouden.
Daarbij wordt gelet op de geschiktheid of ongeschiktheid van het onbewoonbaar verklaarde
deel voor andere doeleinden dan bewoning.
Indien een gebouw zich door zijn constructie voor verplaatsing leent en de onteigenende
partij een naar het oordeel van de deskundigen aanvaardbaar terrein aanbiedt, waarop
het gebouw herplaatst kan worden, wordt vergoed het verschil in waarde tussen het
oude en het nieuwe terrein, indien dat verschil in het nadeel van de onteigende partij
is, benevens de kosten van verplaatsing, van tijdelijke behuizing en zonodig de schade
aan het gebouw toegebracht.
-
1 Bij de bepaling van de werkelijke waarde, bedoeld in artikel 38, van het onteigende wordt geen rekening gehouden met de bestemming tot enige doeleinde
van openbaar nut van het onteigende als gevolg van bestemmingsvoorschriften van een
ontwikkelingsplan, een verkavelingsplan of een plan voor het aanleggen van openbare
wegen, met een bouwverbod of met bijzondere voorschriften ter bepaling van een voorgevelrooilijn.
Bij de bepaling van de waarde van grond als bouwgrond wordt rekening gehouden met
de in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldende regelen betreffende
afstand van grond voor openbare verkeerswegen alsmede betreffende kosten van hetgeen
nodig is om grond voor bebouwing naar de plaatselijke voorschriften gereed te maken.
Indien het bestuurscollege de eigenaar van gebouwen, muren of erfscheidingen, die
wegens de geheel of gedeeltelijk bouwvallige of verwaarloosde toestand dreigen in
te storten of gevaar opleveren, bij een schriftelijk en met redenen omkleed besluit
heeft opgedragen, binnen de daarbij gestelde termijn, bedoelde gebouwen, muren of
erfscheidingen behoorlijk te herstellen of te versterken of, ter keuze van de betrokken
eigenaar, af te breken, zonder dat daaraan gevolg is gegeven, wordt vergoed de waarde,
die het gebouw zoude hebben ingeval zodanige verbeteringen waren aangebracht met aftrek
van de kosten van verbetering.
Bij de berekening der schadeloosstelling wordt acht gegeven op de mindere waarde,
welke voor de niet onteigende goederen het noodzakelijk gevolg van de onteigening
is.
Voor zover de volgende artikelen niet anders meebrengen, zijn de artikelen 38 tot en met 44 van overeenkomstige toepassing op rechten die door de onteigening geheel of gedeeltelijk
vervallen.
-
1 Bij onteigening van een verhuurd goed wordt door de onteigenende partij aan de huurder,
wiens huurtijd nog één of meer jaren moet duren, tot schadeloosstelling een som betaald,
gelijkstaande aan de huurprijs van twee jaren.
-
2 Indien nochtans de te velde staande vruchten, of de onkosten welke de huurder aantoont,
gedurende de laatste twee jaren aan de onroerende zaak te hebben besteed, meer belopen
dan de tweejarige huurprijs wordt de waarde dier vruchten of het bedrag dier onkosten
als schadeloosstelling betaald.
-
3 Indien de huurder minder dan een jaar doch meer dan een maand huur had, wordt hem
de huurprijs van één vol jaar of de waarde der te velde staande vruchten, zo die meer
beloopt, vergoed.
-
4 Indien de huurder een maand of minder huur had, of indien de verhuring of haar verlenging
na de nederlegging ter inzage, bedoeld in artikel 13 heeft plaats gehad, wordt door de onteigenende partij aan de huurder geen schadeloosstelling
betaald, maar heeft deze een vordering tot schadevergoeding tegen de verhuurder, ten
ware anders mocht zijn overeengekomen.
-
1 De hypotheekhouder en de ingeschreven beslaglegger hebben geen recht op afzonderlijke
schadevergoeding. Slechts indien zij zijn tussengekomen, kunnen zij zich jegens de
onteigenaar beroepen op hun rechten uit artikel 229 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES en artikel 507a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES. Zij oefenen die rechten uit op het bedrag van de werkelijke waarde en de waardevermindering
van het overblijvende, zoals dat bedrag toekomt aan de hypotheekgever, de beslagene
en de beperkt gerechtigde, wiens recht niet tegen hen kan worden ingeroepen.
-
2 Indien alle in het vorige lid vermelde belanghebbenden tot overeenstemming omtrent
de verdeling zijn gekomen, bepaalt de rechter wat aan ieder van hen moet worden betaald.
Is geen overeenstemming bereikt, dan worden de bedragen in hun geheel toegewezen aan
de tussengekomen hypotheekhouder, hoogste in rang, dan wel, zo geen hypotheekhouder
is tussengekomen, aan de daartoe door de eerst ingeschreven beslaglegger aangewezen
notaris of deurwaarder, en vindt verdeling plaats met toepassing van de regels betreffende
de verdeling van een zodanig opbrengst in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES.
-
3 Een beslaglegger behoeft voor de toepassing van het vorige lid niet tussen te komen,
indien hij aan de onteigenaar bij exploit meedeelt zijn rechten uit artikel 507a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES te bepalen tot het deel van de in het eerste lid bedoelde bedragen, dat voor de beslagene
bestemd is.
De kosten komen ten laste van de onteigenende partij, tenzij de rechter in de omstandigheden
van het geding termen vindt om de kosten geheel of voor een deel te compenseren, behoudens
dat de kosten geheel door de verweerder worden gedragen, indien hem niet meer wordt
toegewezen dan in het inleidend verzoekschrift werd aangeboden.
Hoofdstuk IV. Van de voorlopige inbezitneming
Aan de onteigenende partij die voor de voldoening der schadeloosstelling aan de wederpartij
en aan diegenen der derde belanghebbenden, welke dit verlangen, zekerheid heeft gesteld,
wordt op de wijze, in artikel 57 omschreven, het recht verleend om zich, desnoods met behulp van de sterke arm, in
het feitelijk bezit te stellen van en veranderingen te brengen in de staat van de
te onteigenen onroerende zaken, de onroerende zaak waarop het te onteigenen recht
rust, of om, desnoods met behulp van de sterke arm, te belemmeren en te beletten,
dat gebruik wordt gemaakt van de te onteigenen rechten of door de onteigening vervallende
rechten, indien het bepaalde in de artikelen 55, 56 en 57 is nageleefd.
-
1 De onteigenende partij, die het in het voorgaande artikel omschreven recht wenst te
verkrijgen, moet dit bij het in artikel 18 bedoeld verzoekschrift mededelen en bij het verzoek, bedoeld in het tweede lid van
artikel 23, vorderen dat de rechter-commissaris de bedragen zal bepalen waartoe zekerheid gesteld
zal moeten worden. Is dit geschied dan worden die bedragen door de rechter-commissaris
afzonderlijk voor de wederpartij en voor ieder van de derde belanghebbenden, welke
zekerheidsstelling verlangen, bepaald, onmiddellijk nadat het onderzoek der deskundigen,
bedoeld in artikel 27, heeft plaats gehad.
-
2 Te dien einde zal de rechter-commissaris de wederpartij en de derde belanghebbenden,
welke zekerheidsstelling verlangen, gelegenheid geven zich omtrent de bedragen van
de zekerheidsstellingen te verklaren en de deskundigen daaromtrent horen.
-
4 De bedragen van de zekerheidsstelling worden in overeenstemming met hetgeen is verlangd
bepaald, tenzij de rechter-commissaris termen aanwezig acht om daarvan af te wijken,
zullende echter het gezamenlijk bedrag van de ten behoeve van de wederpartij en de
derde belanghebbenden te stellen zekerheid ten minste worden bepaald op de som welke
ter voldoening aan het bepaalde in artikel 21 als schadeloosstelling is aangeboden.
-
6 Van hetgeen door en ten overstaan van de rechter-commissaris is verricht en verklaard,
wordt een proces-verbaal opgemaakt. De beschikking van de rechter-commissaris, waarbij
de bedragen zijn bepaald, wordt in het proces-verbaal opgenomen.
Tenzij met een andere wijze van zekerheidsstelling genoegen is genomen, wordt zekerheid
gesteld door inpandgeving hetzij van een bij de consignatiekas in bewaring gegeven
geldsom, welke tenminste gelijk is aan het bedrag waartoe zekerheid moet worden gesteld,
hetzij van bij de ontvanger van het openbaar lichaam in bewaring gegeven schuldbrieven
ten laste van het Rijk, welke ten dage der inpandgeving een waarde hebben welke ten
minste tien ten honderd meer bedraagt dan het bedrag, waartoe zekerheid gesteld moet
worden.
De onteigenende partij, welke van het in artikel 54 omschreven recht geen gebruik heeft gemaakt voordat het vonnis van onteigening in
kracht van gewijsde is gegaan, is daarna niet meer bevoegd van dat recht gebruik te
maken.
-
1 Wanneer hetzij bij gewijsde de oproeping bedoeld in artikel 18 is nietig verklaard of de eis tot onteigening om enige andere reden is ontzegd, hetzij
het vonnis van onteigening uit kracht van het bepaalde in artikel 62 is vervallen, is de onteigenende partij verplicht:
-
a. het in bezit genomene onmiddellijk te ontruimen;
-
b. de schade te vergoeden, welke door de wederpartij en door hen, die in het geding tot
onteigening zijn tussen gekomen, is geleden door de uitoefening van het in artikel 54 omschreven recht.
De gestelde zekerheid vervalt en het in pand gegevene kan worden teruggenomen, wanneer
hetzij de bij het vonnis tot onteigening bepaalde schadeloosstelling, hetzij de krachtens
artikel 59 verschuldigde schadevergoeding is voldaan of is aangeboden en geconsigneerd.
Wanneer de onteigenende partij bij het verzoekschrift in artikel 18 bedoeld heeft medegedeeld dat zij het in artikel 54 omschreven recht wenst te verkrijgen, zijn in afwijking van het bepaalde in artikel 62 onder de schadeloosstelling begrepen de wettelijke rente daarvan, te rekenen van
de dag, waarop de in artikel 25 omschreven benoeming heeft plaats gehad.
Hoofdstuk V. Over de betaling van de schadeloosstelling
-
1 Het vonnis van onteigening vervalt, wanneer niet binnen zes maanden, nadat het in
kracht van gewijsde is gegaan, de schadeloosstelling betaald, of, in de gevallen,
waarin dit volgens deze wet kan geschieden, geconsigneerd is. De onteigenende partij
is alsdan gehouden tot vergoeding der schade, welke de wederpartij daardoor mocht
hebben geleden. Onder die schade zijn echter niet begrepen de proceskosten, waarin
de onteigenende mocht zijn veroordeeld, noch ook het verlies der voordelen die de
onteigende uit de onteigening zou hebben getrokken.
Wanneer hij aan wie de schadeloosstelling is toegewezen, weigert haar te ontvangen,
en bij deurwaardersexploit deswege in gebreke is gesteld, kan de onteigenaar zodra
tien dagen zijn verstreken overgaan tot consignatie.
-
1 Wanneer de schadeloosstelling is betaald of consignatie daarvan krachtens het bepaalde
in artikel 3 of in artikel 63 heeft plaats gehad, wordt de onteigenende partij op bevelschrift van de rechter in
eerste aanleg, desnoods door middel van de sterke arm, in het bezit der onteigende
goederen gesteld.
-
2 Bij haar verzoekschrift aan de rechter moet zij een afschrift van het vonnis overleggen,
waarbij de onteigening uitgesproken is en een verklaring van de betrokken griffier,
dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
-
3 Ook de akte waaruit van het aanbod van gerede betaling en van de daarop gevolgde consignatie,
of wel alleen van de consignatie in de gevallen van artikel 3 en van het volgende artikel blijkt, dan wel, zo er betaling heeft plaats gehad, de
akte waaruit de kwijting blijkt, moet worden overgelegd.
Wanneer onder de onteigenende partij beslag op de schadeloosstelling is gelegd, doet
zij het bedrag dat zij zonder het beslag aan de beslagene had moeten uitbetalen consigneren.
-
1 Het vonnis van onteigening, bedoeld in artikel 35, kan slechts worden ingeschreven nadat het in kracht van gewijsde is gegaan. Ter
inschrijving van het in de vorige volzin bedoelde vonnis worden de bewijzen van betaling
van de schadeloosstelling overgelegd.
-
2 In geval van onteigening van een onroerende zaak gaat door inschrijving van het vonnis
de eigendom op de onteigenaar over, vrij van alle met betrekking tot de zaak bestaande
lasten en rechten. In geval van onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, vervallen door de inschrijving de lasten en rechten welke bestaan met betrekking
tot de zaak, waarop het onteigende recht rust. Aldus waardeloos geworden inschrijvingen
van hypotheken en beslagen worden ambtshalve doorgehaald. Alleen erfdienstbaarheden
kunnen op de zaak gevestigd blijven. Zij dienen daartoe in het vonnis te worden opgenomen;
indien zij niet door vestiging zijn ontstaan, worden de kadastrale aanduiding van
het heersende erf en een omschrijving van de inhoud van de erfdienstbaarheid opgenomen.
Alle belastingen, hoegenaamd, waarmede het onteigende goed is bezwaard, of die daarvan
worden betaald, gaan van de dag, waarop het eindvonnis van onteigening in kracht van
gewijsde is gegaan of waarop, in het geval van artikel 64, de inbezitneming heeft plaats gehad, op de onteigenende partij over.
Indien, tengevolge van oorzaken, welke de onteigenende bij machte was uit de weg te
ruimen, met het werk waartoe werd onteigend, niet binnen een jaar nadat het eindvonnis
van onteigening in kracht van gewijsde is gegaan, aanvang is gemaakt of de arbeid
daaraan meer dan een jaar mocht zijn gestaakt, of indien uit andere omstandigheden
is aan te tonen, dat het werk blijkbaar niet tot stand zal worden gebracht, kan de
onteigende bij de rechter het afgestaan goed terugvorderen in de toestand, waarin
het zich alsdan bevindt, doch onder gehoudenheid, om, in evenredigheid tot de terugontvangen
waarde, de schadeloosstelling terug te geven.