Uitvoeringsregeling Belastingwet BES

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2014.
Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2014

Uitvoeringsregeling Belastingwet BES

Hoofdstuk 5. Opbrengstbelasting (hoofdstuk V van de wet)

Artikel 5.1

  • 1 Buiten het Rijk gevestigde of georganiseerde kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele of wetenschappelijke instellingen en doelen bij welke de behartiging van het algemeen nut of een sociaal belang op de voorgrond staat, worden op verzoek door de inspecteur, onder door hem te stellen voorwaarden, aangemerkt als een buiten het Rijk gevestigde of georganiseerde instelling of doel ter zake waarvan inhouding van opbrengstbelasting achterwege kan blijven.

  • 2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt schriftelijk gedaan bij de inspecteur.

  • 3 De door de inspecteur te stellen voorwaarden dienen om na te gaan of de behartiging van het algemeen nut of een sociaal belang op de voorgrond staat. In dat kader kan de inspecteur voorwaarden stellen aan de regelgeving, administratie en de feitelijke werkzaamheden van de instelling. Uit die regelgeving, administratie of feitelijke werkzaamheden moet blijken dat:

    • a. bij de instelling het behartigen van het algemeen nut of een sociaal belang op de voorgrond staat;

    • b. bij de instelling geen sprake is van een winstoogmerk;

    • c. een natuurlijke persoon noch een rechtspersoon over het vermogen van de instelling kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen;

    • d. de instelling niet meer vermogen aanhoudt dan nodig is om het algemeen nut of een sociaal belang te dienen;

    • e. de leden van het orgaan van de instelling dat het beleid bepaalt ter zake van de door hen voor de instelling verrichte werkzaamheden geen andere beloning ontvangen dan een vergoeding voor gemaakte onkosten en een niet bovenmatig vacatiegeld

    • f. de instelling beschikt over een actueel beleidsplan dat inzicht geeft in de door de instelling te verrichten werkzaamheden, de wijze van werving van gelden, het beheer van het vermogen van de instelling en de besteding daarvan

    • g. de kosten van werving van gelden en de beheerkosten van de instelling in redelijke verhouding staan tot de bestedingen ten behoeve van het doel van de instelling, en

    • h. dat bij opheffing van de instelling een batig liquidatiesaldo moet worden besteed ten behoeve van een andere het algemeen nut of een sociaal belang behartigende instelling.

  • 4 De administratie, bedoeld in het derde lid, van de instelling dient zodanig te zijn ingericht dat daaruit duidelijk blijkt:

    • a. wat de aard en de omvang is van de aan de afzonderlijke leden van het orgaan van de instelling dat het beleid bepaalt toekomende onkostenvergoedingen en vacatiegelden;

    • b. welke kosten door de instelling zijn gemaakt ten behoeve van de werving en het beheer van gelden van de instelling, en

    • c. wat de aard en omvang is van de andere uitgaven van de instelling, van de inkomsten van de instelling en van het vermogen van de instelling.

Hoofdstuk 6. Algemene bestedingsbelasting (hoofdstuk VI van de wet)

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 6.2

Van personenauto’s in de zin van artikel 6.1, aanhef, onderdeel f, van de wet zijn uitgezonderd motorrijtuigen die:

  • a. zijn ingericht om te worden gebruikt door de politie en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

  • b. zijn ingericht om te worden gebruikt door de brandweer en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

  • c. zijn ingericht om te worden gebruikt door de Koninklijke Marechaussee en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

  • d. zijn ingericht om te worden gebruikt door de Belastingdienst/Douane en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

  • e. zijn ingericht voor het vervoer van zieken en gewonden en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

  • f. zijn ingericht voor het vervoer van stoffelijke overschotten en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

  • g. zijn ingericht voor het vervoer van gevangenen en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

  • h. zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van rolstoelgebruikers in groepsverband;

  • i. zijn ingericht voor het vervoer van zieke of gewonde dieren en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn; of

  • j. zijn ingericht voor geldtransport en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn.

Artikel 6.3

  • 1 De aftrek van de in artikel 6.3 van de wet bedoelde belasting (voorbelasting) geschiedt overeenkomstig de bestemming van de goederen op het tijdstip waarop de belasting aan de producent in rekening wordt gebracht dan wel door hem ter zake van de invoer is betaald.

  • 2 Indien op het moment dat de goederen worden aangewend het gebruik anders is dan ten tijde van de initiële aftrek dan dient de producent in dat tijdvak de aftrek te corrigeren. Hij wordt de te veel afgetrokken voorbelasting op dat moment verschuldigd, de belasting moet op de voet van artikel 6.15 van de wet worden voldaan. De te weinig afgetrokken belasting wordt aan hem op verzoek teruggegeven.

  • 3 De aftrek geschiedt, ingeval de producent zowel handelingen verricht waarvoor een recht op aftrek bestaat als handelingen verricht waarvoor geen recht op aftrek bestaat, met inachtneming van het volgende:

    • a. van goederen die uitsluitend worden gebruikt voor handelingen waarvoor een recht op aftrek bestaat, komt deze voorbelasting geheel voor aftrek in aanmerking;

    • b. van goederen die uitsluitend worden gebruikt voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat, komt de voorbelasting in het geheel niet voor aftrek in aanmerking;

    • c. van goederen die zowel voor de in onderdeel a als voor de in onderdeel b bedoelde handelingen worden gebruikt, komt voor aftrek in aanmerking het gedeelte van de voorbelasting dat in dezelfde verhouding staat tot die belasting als het totaal van de vergoedingen voor die handelingen, bedoeld in onderdeel a, staat tot het totaal van de vergoedingen voor de handelingen, bedoeld in de onderdelen a en b.

  • 4 Indien aannemelijk is dat het werkelijk gebruik van de in het derde lid, onderdeel c, bedoelde goederen, als geheel genomen, niet overeenkomt met de aldaar bedoelde verhouding, wordt het voor aftrek in aanmerking komende gedeelte van de voorbelasting van die goederen berekend op basis van het werkelijke gebruik.

  • 5 Ingeval de producent twee of meer goederen van dezelfde soort gebruikt, worden deze alle geacht mede te worden gebruikt ten behoeve van handelingen waarvoor geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat, tenzij blijkt welke van die goederen uitsluitend worden gebruikt voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat en welke uitsluitend voor handelingen waarvoor dat recht wél bestaat.

  • 6 De in het derde lid voorgeschreven berekeningswijze geschiedt op basis van de gegevens van het belastingtijdvak waarin de belasting aan de producent in rekening is gebracht dan wel door hem ter zake van de invoer is betaald.

  • 7 De herziening, bedoeld in het tweede lid, geschiedt op basis van de gegevens van het belastingtijdvak waarin de producent de goederen is gaan gebruiken.

  • 8 De producent die op grond van artikel 6.22 van de wet is ontheven van het voldoen van belasting, kan de in artikel 6.3 van de wet bedoelde belasting (voorbelasting) niet in aftrek brengen. Indien ten aanzien van de producent artikel 6.22, vijfde of zevende lid, van de wet, wordt toegepast:

    • a. kan hij die niet in aftrek gebrachte voorbelasting alsnog in aftrek brengen; of

    • b. wordt hij de ten onrechte in aftrek gebrachte voorbelasting alsnog verschuldigd en moet hij deze belasting verrekenen met de in dat zevende lid bedoelde teruggaaf, of, indien die voorbelasting meer bedraagt dan die teruggaaf, moet hij dat saldo voldoen op de eerst volgende aangifte.

Artikel 6.4

Alvorens te beslissen op een verzoek om teruggaaf van belasting als bedoeld in artikel 6.15, derde lid, van de wet, kan de inspecteur een onderzoek instellen dan wel om nadere gegevens vragen ter vaststelling van de juistheid van het verzoek.

§ 3. Tarief en Vrijstellingen

Artikel 6.6

De aanspraak op toepassing van het tarief van nihil voor leveringen van goederen als genoemd in artikel 6.10, tweede lid, onderdeel c, van de wet geldt slechts indien de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt.

Artikel 6.7

  • 1 Voor de toepassing van de in artikel 6.11 van de wet vervatte vrijstellingen is de ondernemer gehouden een boekhouding te voeren waarin de voor die toepassing benodigde gegevens op duidelijke en overzichtelijke wijze zijn vermeld.

  • 4 Voor de toepassing van de vrijstelling, bedoeld in artikel 6.11, eerste lid, onderdeel f, van de wet, wordt onder niet-commercieel onderwijs verstaan: van overheidswege bekostigd en georganiseerd onderwijs en door niet-winstbeogende ondernemers verstrekt algemeen vormend onderwijs, beroepsopleidingen, alsmede aan personen jonger dan 21 jaar verstrekt onderwijs in muziek, dans, drama en beeldende vorming.

  • 5 Onder onderwijs als bedoeld in artikel 6.11, eerste lid, onderdeel f, van de wet wordt mede begrepen bijlessen, tentamen- of examentrainingen, en het afnemen van examens in het kader van het onderwijs, bedoeld in het vijfde lid, alsmede met dat onderwijs nauw samenhangende leveringen en diensten.

  • 7 De vrijstelling, bedoeld in artikel 6.11, eerste lid, onderdeel w, van de wet, wordt alleen toegepast op schriftelijk verzoek aan de inspecteur door de ondernemer die de vrijstelling op een prestatie of op een deel van die prestatie wil toepassen en die bij zijn verzoek schriftelijke bescheiden overlegt waaruit blijkt dat het een prestatie of een deel daarvan betreft voor projecten die voor rekening komen van de in genoemd artikel van de wet bedoelde donoren. De inspecteur beslist op het verzoek om toepassing van de vrijstelling bij voor bezwaar vatbare beslissing.

Artikel 6.8

Als diensten die van de belasting zijn vrijgesteld worden aangewezen diensten als bedoeld in artikel 7.1, onderdeel a, van de wet, indien ter zake van het verrichten van die diensten overdrachtsbelasting verschuldigd is.

§ 4. Wijze van heffing

Artikel 6.9

  • 1 Als gevallen als bedoeld in artikel 6.12, vierde lid, van de wet worden aangewezen de gevallen waarin diensten, andere dan de in artikel 6.8 bedoelde diensten, worden verricht bestaande uit de overdracht van rechten op onroerende zaken, van zakelijke rechten die aan de rechthebbende de bevoegdheid verschaffen om een onroerende zaak te gebruiken en van deelbewijzen en aandelen waarvan het bezit rechtens of in feite recht geven op eigendom of het genot van een onroerende zaak of een deel daarvan, alsmede van andere dergelijke diensten ter zake van de overdracht van rechten op onroerende zaken.

  • 2 De in het eerste lid aangewezen gevallen worden mede aangewezen als gevallen als bedoeld in artikel 8.63, tweede lid, van de wet, tenzij de ondernemer die de in het eerste lid aangewezen diensten verricht van het verrichten van zijn dienst en van de door hem daarvoor ontvangen vergoeding, uiterlijk op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarin de dienst is verricht, afzonderlijk opgave heeft gedaan bij de inspecteur.

§ 5. Heffing ter zake van invoer

Artikel 6.11

  • 1 Het verzoek, bedoeld in artikel 6.20, eerste lid, onderdeel a, van de wet, wordt ingewilligd indien de producent:

    • a. een bewijs van inschrijving heeft overgelegd van de Kamer van Koophandel en Nijverheid;

    • b. een door hem ondertekende verklaring heeft overgelegd waarin hij aangeeft dat de met vrijstelling in te voeren goederen uitsluitend in het kader van zijn onderneming te gebruiken grond- en hulpstoffen en halffabricaten betreffen;

    • c. een bedrijfsadministratie voert waarin de volgens de inspecteur benodigde gegevens overzichtelijk zijn opgenomen; en

    • d. bij de invoer facturen, vracht- en ladingspapieren en dergelijke bescheiden overlegt, waaruit blijkt dat de grond- en hulpstoffen en halffabricaten voor hem zijn bestemd en onder de vrijstellingsregeling vallen.

  • 2 De producent is verplicht op de bescheiden, bedoeld in onderdeel d van het eerste lid, de datum en het nummer te vermelden van de beschikking van de inspecteur waarbij hij voor de toepassing van de vrijstelling is aangewezen.

  • 3 Van de met de in artikel 6.20, eerste lid, onderdeel a, van de wet, bedoelde vrijstelling ingevoerde goederen moet de producent:

    • a. apart aantekening houden;

    • b. de invoerbewijzen, waaruit de toepassing van de vrijstelling blijkt op overzichtelijk wijze bij de boekhouding bewaren; en

    • c. op verzoek van de inspecteur de invoerbewijzen ter inzage geven.

  • 4 Indien bij de invoer van grond- en hulpstoffen en halffabricaten door een voor de toepassing van de in het tweede lid bedoelde vrijstelling aangewezen producent twijfel bestaat over de aanwending van die goederen door de producent in het kader van zijn onderneming, kan de vrijstelling voor de invoer van die goederen worden geweigerd.

  • 5 De vrijstelling is nog niet definitief verleend zolang en voor zover de goederen nog niet zijn aangewend voor belaste verkopen. De initiële vrijstelling wordt omgezet in verschuldigde belasting ter zake van invoer voor zover de goederen niet binnen vijf jaar na de invoer zijn aangewend voor belaste verkopen. Dit geldt eveneens voor zover de goederen anders worden aangewend dan voor de vrijstelling is vereist. Alsdan is de belasting verschuldigd op het moment van die andere aanwending, of, indien dat moment niet kan worden aangeduid, op het moment waarop de vrijstelling van toepassing werd.

  • 6 De aanwijzing, bedoeld in artikel 6.20 van de wet, kan door de inspecteur worden ingetrokken indien de producent op grond van artikel 6.22 van de wet wordt ontheven van het voldoen van belasting, de ondernemer ophoudt producent te zijn, niet aan zijn aangifte- en boekhoudverplichtingen voldoet of niet voldoet aan de ingevolge het eerste en tweede lid geldende voorwaarden.

  • 7 De invoer van eerste levensbehoeften, bedoeld in artikel 6.20, eerste lid, onderdeel c, van de wet, is vrijgesteld van belasting, voor zover deze goederen zijn te rangschikken onder de goederen, bedoeld in artikel 6.7, tweede lid, en indien voor het overige is voldaan aan de daarvoor in de douanewetgeving ter zake van de invoer van goederen, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van die wetgeving, opgenomen bepalingen.

Artikel 6.12

Het verzoek om teruggaaf van belasting als bedoeld in artikel 6.21, tweede lid, van de wet geschiedt bij een schriftelijk bij de inspecteur in te dienen verzoek als bedoeld in artikel 3.145, eerste lid, van de Douane- en Accijnswet BES. De bepalingen van dat artikel 3.145 zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.

§ 6. Bijzondere bepalingen

Artikel 6.13

  • 1 Voor de toepassing van artikel 6.22 van de wet:

    • a. blijft buiten beschouwing omzet behaald met leveringen van goederen, andere dan bedoeld in artikel 6.2, onderdeel a, van de wet;

    • b. is de ontheffing van het voldoen van belasting niet van toepassing op de belasting die ingevolge artikel 6.12, tweede en vierde lid, van de wet bij het afnemen van een levering of een dienst wordt geheven van degene aan wie de levering wordt verricht of de dienst wordt verleend;

    • c. wordt onder omzet als bedoeld in het eerste, vijfde en zevende lid van dat artikel mede begrepen omzet behaald met het leveren van goederen en diensten ter zake waarvan ingevolge artikel 6.12, vierde lid, van de wet belasting wordt geheven van degene aan wie de levering wordt verricht of de dienst wordt verleend.

  • 2 De ondernemer die op grond van artikel 6.22 van de wet is ontheven van het voldoen van belasting, en die zijn omzet aangeeft op een hem door de inspecteur voor een tijdvak van een kalenderjaar uitgereikte aangifte in de zin van artikel 6.15 van de wet, is voor dat tijdvak ontheven van de hem bij artikel 6.22, vierde lid, van de wet, opgelegde verplichting. Een verzuim van de ondernemer tot het bij de inspecteur indienen van die uitgereikte aangifte wordt gelijkgesteld aan het verzuim tot het doen van een opgave.

Artikel 6.14

  • 2 De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. De ontheffing gaat in bij het begin van het jaar, volgend op dat waarin het verzoek is gedaan.

  • 3 De ondernemer die de in het eerste lid bedoelde ontheffing heeft verkregen, kan volstaan met het ordelijk bewaren van de in het kader van zijn dienstverlening aan hem uitgereikte facturen, en van afschriften van door hem uitgereikte facturen, en van dergelijke stukken, alsmede van zijn eigen aantekeningen en bankafschriften en dergelijke met betrekking tot de door hem ontvangen vergoedingen. Indien aan hem een levering of een dienst wordt verricht, waarvoor hij ingevolge artikel 6.12, tweede en vierde lid, van de wet belasting verschuldigd is, is hij verplicht dit zodanig te administreren dat die door hem verschuldigde belasting kan worden vastgesteld.

  • 4 De ontheffing vervalt:

    • a. bij schriftelijke opzegging door de ondernemer;

    • b. zodra de ondernemer weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat hij niet langer voldoet aan de voor de ontheffing gestelde eisen;

    • c. bij niet-voldoening aan het derde lid.

  • 5 Na het vervallen van de ontheffing door opzegging kan een hernieuwd verzoek eerst na vijf jaar worden ingewilligd.

Artikel 6.15

  • 1 De ondernemer is verplicht het in artikel 6.25, eerste lid, onderdeel a, van de wet bedoelde houden van aantekening regelmatig te verrichten en, voor zover van toepassing, alle documenten ter zake van de invoer en uitvoer van goederen in zijn administratie te bewaren.

  • 3 Een ondernemer aan wie een levering of dienst wordt verricht waarvoor hij ingevolge artikel 6.12, tweede lid of vierde lid, van de wet, belasting verschuldigd is, is, onverminderd de verplichtingen, bedoeld in artikel 6.25, eerste lid, van de wet, tevens gehouden aan de verplichting zijn boekhouding zo in te richten dat de door hem ter zake van die levering of dienst verschuldigde belasting op overeenkomstige wijze als bedoeld in artikel 6.25, eerste lid, onderdeel c, van de wet, kan worden vastgesteld.

Artikel 6.17

Ter zake van de overgang van de tot 1 januari 2011 op de BES eilanden geheven omzetbelasting en belasting op de bedrijfsomzetten naar de heffing van algemene bestedingsbelasting is artikel 6.27 van de Belastingwet BES van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 7. Overdrachtsbelasting (hoofdstuk VII van de wet)

Artikel 7.1

De vrijstelling van belasting, bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, onderdeel g, van de wet, is alleen van toepassing voor zover ter zake van de levering van de in dat onderdeel genoemde onroerende zaken algemene bestedingsbelasting verschuldigd is.

Hoofdstuk 8. Formeel belastingrecht en invordering van BES belastingen (hoofdstuk VIII van de wet)

§ 1. Uitnodiging tot het doen van aangifte

Artikel 8.1

Het uitnodigen tot het doen van aangifte geschiedt door het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waaruit blijkt de wijze van het doen van aangifte, een omschrijving van de gevraagde gegevens of bescheiden en de termijn waarbinnen aangifte moet worden gedaan.

§ 2. Het doen van aangifte

Artikel 8.2

  • 1 Aangifte wordt gedaan door het op de in de aangiftebrief, bedoeld in artikel 8.1, aangegeven wijze, inleveren of toezenden van de gevraagde gegevens of bescheiden.

Artikel 8.3

  • 1 Met betrekking tot de overdrachtsbelasting ter zake van een verkrijging waarvan een notariële akte is opgemaakt, wordt aangifte gedaan door het aanbieden van die akte ter registratie. Het verschuldigde bedrag aan overdrachtsbelasting wordt vermeld in een aan de voet van de akte gestelde, door de verkrijger of namens deze door de notaris ondertekende verklaring. In die verklaring wordt tevens vermeld of in verband met de verkrijging van de onroerende zaak of zaken tevens een of meer roerende zaken zijn verkregen. Indien dat het geval is, wordt in de verklaring voorts vermeld welke roerende zaak of zaken het betreft, voor welk bedrag deze werd of werden verkregen en of dat bedrag is begrepen in de in de akte vermelde tegenprestatie voor de onroerende zaak of zaken. Voor zover overigens in de akte niet alle gegevens voorkomen waarvan kennisneming van belang kan zijn voor de heffing van de overdrachtsbelasting, worden deze eveneens opgenomen in de verklaring.

  • 2 Voor zover de gegevens, bedoeld in de vierde volzin van het eerste lid, zijn opgenomen in het lichaam van de akte of in een aan de akte gehechte en door de verkrijger ondertekende bijlage, kan in de verklaring worden volstaan met een verwijzing naar die gegevens.

  • 3 De aangifte, bedoeld in het eerste lid, kan worden gedaan door een afschrift van de aldaar bedoelde akte, vergezeld van het daartoe door de Belastingdienst beschikbaar gestelde voorblad, langs elektronische weg ter registratie aan te bieden. Dit voorblad treedt dan in de plaats van de in het eerste lid bedoelde verklaring.

Artikel 8.4

Van de verplichting de in de uitnodiging tot het doen van aangifte gevraagde gegevens en bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan in te leveren of toe te zenden, kan de inspecteur ontheffing verlenen ingeval degene die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, op een binnen de door de inspecteur ingevolge artikel 8.6 van de wet gestelde termijn ingediend verzoek opnieuw is uitgenodigd tot het doen van aangifte.

§ 2a. Beschikking vermindering loonbelasting

Artikel 8.4a

  • 1 Indien het bedrag van de aan de werknemer, bedoeld in artikel 2 van de Wet loonbelasting BES, op te leggen aanslag inkomstenbelasting zonder toepassing van dit artikel vermoedelijk meer dan een vierde of meer dan USD 560 lager zal zijn dan de van hem over het betreffende jaar in te houden loonbelasting, kan de werknemer bij de inspecteur verzoeken om een voor bezwaar vatbare beschikking vermindering loonbelasting.

  • 2 Binnen dertig dagen na de ontvangst van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, beslist de inspecteur bij beschikking. De inspecteur deelt zijn beslissing schriftelijk mee aan de werknemer.

  • 3 In de beschikking wordt een bedrag per loontijdvak genoemd, waarmee de inhoudingsplichtige, bedoeld in artikel 4 van de Wet loonbelasting BES, vanaf het moment dat hij van de werknemer de originele beschikking heeft ontvangen, rekening moet houden bij het bepalen van het per loontijdvak in te houden bedrag aan loonbelasting.

  • 4 De beschikking, bedoeld in het tweede lid, vervalt ingeval de inhoudingsplichtige, bedoeld in het derde lid, niet langer degene is tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat.

§ 3. Voorlopige aanslag

Artikel 8.5

  • 1 De inspecteur legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.

  • 2 De bepaling van het bedrag waarop een voorlopige aanslag die wordt vastgesteld in het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, dan wel na het tijdvak waarin de belastingschuld is ontstaan, kan voor de inkomstenbelasting geschieden op grond van de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over het meest recente kalenderjaar.

Artikel 8.6

Indien een voorlopige aanslag inkomstenbelasting is of zal worden vastgesteld en een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de opgelegde of op te leggen voorlopige aanslag, doet de belastingplichtige daarvan zo spoedig mogelijk op de door de inspecteur aangegeven wijze mededeling aan de inspecteur.

§ 4. Tijdvak

Artikel 8.7

Het tijdvak waarover de algemene bestedingsbelasting moet worden betaald, is de kalendermaand. De inspecteur kan, al dan niet op verzoek, toestaan dat het tijdvak waarover de algemene bestedingsbelasting moet worden betaald het kalenderkwartaal is.

Artikel 8.8

  • 1 Het tijdvak waarover de loonbelasting moet worden betaald is een kalenderkwartaal.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, is het tijdvak waarover de loonbelasting moet worden betaald ter zake van het loon van een werknemer die als huispersoneel werkzaam is: een half kalenderjaar. Onder huispersoneel wordt verstaan: de werknemer die ten behoeve van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend huiselijke of persoonlijke diensten in diens huishouding verricht.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, is het tijdvak waarover de loonbelasting moet worden betaald ter zake van het loon van een buitenlandse artiest of topsporter: een kalendermaand.

  • 4 Ten aanzien van de inhoudingsplichtige die op enig tijdstip in een tijdvak, anders dan tijdelijk, ophoudt inhoudingsplichtige te zijn, wordt het tijdvak waarover de loonbelasting ingevolge het eerste of tweede lid moet worden betaald, vervangen door het op dat tijdstip verstreken gedeelte van dat tijdvak.

  • 5 In afwijking van het eerste lid kan de inspecteur bepalen dat het tijdvak waarover de loonbelasting moet worden betaald een kalendermaand is ten aanzien van:

    • a. een inhoudingsplichtige die per kwartaal meer dan USD 30 000 aan loonbelasting moet betalen;

    • b. een inhoudingsplichtige die over enig tijdvak de loonbelasting niet tijdig heeft betaald;

    • c. een inhoudingsplichtige die hierom verzoekt.

Artikel 8.8a

  • 2 Ten aanzien van de belastingplichtige met een boekjaar van twaalf maanden dat niet samenvalt met het kalenderjaar, treden de boekjaarmaanden in de plaats van de kalendermaanden.

  • 3 In bijzondere gevallen kan de inspecteur een ander tijdvak dan de kalendermaand aanwijzen als tijdvak waarover de van de belastingplichtige, bedoeld in het eerste lid, geheven kansspelbelasting moet worden betaald.

  • 4 Ten aanzien van de belastingplichtige, bedoeld in het eerste lid, die op enig tijdstip, anders dan tijdelijk, ophoudt belastingplichtige te zijn, wordt het tijdvak waarover de kansspelbelasting ingevolge het eerste lid moet worden betaald vervangen door het op dat tijdstip verstreken gedeelte van dat tijdvak.

§ 5. Geheimhouding

Artikel 8.9

  • 2 De in het eerste lid bedoelde gegevens worden verstrekt op verzoek van het desbetreffende bestuursorgaan. De eerste volzin is niet van toepassing op de verstrekking van gegevens als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, onderdeel h, onder 3°, en, voor zover het gegevens betreft die worden verstrekt aan de landelijk directeur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen, onderdeel j.

§ 6. De invordering van BES belastingen

Titel 1. Algemene bepalingen uitstel van betaling en kwijtschelding van BES belastingen

Artikel 8.10

  • 1 Een verzoek om uitstel van betaling of om kwijtschelding wordt schriftelijk ingediend bij de ontvanger.

  • 2 De ontvanger wijst een verzoek om uitstel van betaling of om kwijtschelding af indien de voor de beoordeling benodigde gegevens niet, onjuist of onvolledig dan wel niet op de door de ontvanger aangegeven wijze zijn verstrekt.

  • 3 De ontvanger beslist op een verzoek om uitstel van betaling of om kwijtschelding bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een besluit tot herziening of een besluit tot gehele of gedeeltelijke beëindiging van het op de voet van titel 2 verleende uitstel van betaling wordt eveneens door de ontvanger genomen bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 8.11

De ontvanger maakt een ingevolge deze afdeling ten aanzien van een belastingschuldige genomen beschikking aan deze bekend door uitreiking of toezending van een gedagtekende kennisgeving terzake.

Artikel 8.12

  • 1 Voor de toepassing van de titels 2 en 3 worden de rente en de bestuurlijke boeten die de belastingschuldige heeft belopen in verband met belastingen, gelijkgesteld met de belasting waarmee zij samenhangen.

  • 2 Voor de toepassing van titel 2 worden de kosten van vervolging die de belastingschuldige heeft belopen in verband met belastingen, gelijkgesteld met de belasting waarmee zij samenhangen.

Titel 2. Uitstel van betaling

Artikel 8.13

  • 1 De ontvanger kan uitstel van betaling verlenen wegens betalingsproblemen.

  • 2 Het uitstel wordt voor ten hoogste twaalf maanden verleend, tenzij er sprake is van een cumulatie van belastingaanslagen. De termijn, bedoeld in de eerste volzin, vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de beschikking.

  • 3 Uitstel van betaling wordt alleen verleend indien:

    • a. de betalingsproblemen het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden die niet aan de belastingschuldige zijn te wijten, en

    • b. de belastingaanslag binnen afzienbare tijd kan worden betaald.

  • 4 Gedurende het uitstel van betaling kan zekerheid worden verlangd.

  • 5 Gedurende het uitstel van betaling kan verrekening op de voet van artikel 8.59 van de wet plaatsvinden. Verrekening heeft geen invloed op het door de belastingschuldige maandelijks te betalen bedrag.

Artikel 8.14

  • 1 De ontvanger kan uitstel van betaling verlenen gedurende de periode dat er een bezwaar of beroep aanhangig is inzake de belastingaanslag, voor zover die belastingaanslag bestreden wordt.

Artikel 8.15

De ontvanger kan uitstel van betaling verlenen in verband met een binnen afzienbare tijd te verwachten door hem uit te betalen bedrag.

Artikel 8.16

  • 2 Het uitstel van betaling eindigt na ten hoogste tien jaren, te rekenen vanaf de laatste dag van het kalenderjaar waarin de belastingschuldige de BES eilanden metterwoon heeft verlaten.

  • 3 Het uitstel van betaling wordt beëindigd ingeval:

    • a. de aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen, welke aan het uitstel ten grondslag liggen, worden vervreemd in de zin van artikel 11, vijfde lid, onderdelen a tot en met f, van de Wet inkomstenbelasting BES, voor zover de betaling van inkomstenbelasting aan deze aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen kan worden toegerekend;

    • b. de vennootschap waarin de aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen, welke aan het uitstel ten grondslag liggen, worden gehouden haar onderneming geheel of nagenoeg geheel heeft gestaakt en haar reserves geheel of nagenoeg geheel heeft uitgekeerd;

    • c. geen onderneming is gedreven en de vennootschap haar reserves geheel of nagenoeg geheel heeft uitgekeerd, mits de uitkering van substantiële omvang is;

    • d. de ontvanger redelijkerwijs van oordeel is dat de verhaalbaarheid van de belastingschuld waarvoor uitstel van betaling is verleend in gevaar komt.

  • 4 Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, b of c, stelt de belastingschuldige de ontvanger hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.

Artikel 8.17

  • 1 Gedurende de behandeling van het verzoek om uitstel van betaling neemt de ontvanger ten aanzien van de belastingaanslag waarvoor om uitstel van betaling is verzocht geen invorderingsmaatregelen. Indien voor een belastingaanslag uitstel van betaling is verleend, neemt de ontvanger ten aanzien van deze belastingaanslag evenmin invorderingsmaatregelen.

  • 2 Indien er aanwijzingen zijn dat de belangen van het Rijk kunnen worden geschaad, kan de ontvanger ondanks het verzoek om uitstel van betaling wel invorderingsmaatregelen nemen.

  • 3 Gedurende het uitstel dienen lopende fiscale verplichtingen tijdig te worden nagekomen.

Artikel 8.18

Het uitstel van betaling wordt beëindigd:

  • a. indien de belastingschuldige de BES eilanden verlaat om zich elders blijvend te vestigen;

  • b. voor zover het gaat om zakelijke belastingschulden, ingeval de belastingschuldige zijn onderneming verkoopt;

  • c. indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan waaronder het uitstel is verleend;

  • d. indien de aanleiding tot uitstel van betaling is weggevallen;

  • e. indien zich een situatie voordoet zoals omschreven in artikel 8.52 van de wet;

  • f. indien aan de belastingschuldige surseance van betaling wordt verleend;

  • g. indien de belastingschuldige failliet wordt verklaard, of

  • h. indien de belastingschuldige overlijdt.

Titel 3. Kwijtschelding

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 8.19

  • 1 Geen kwijtschelding wordt verleend:

    • a. voor zover het aan de belastingschuldige is toe te rekenen dat een belastingaanslag niet kan worden voldaan;

    • b. indien de belastingschuldige heeft nagelaten de vereiste aangifte in te dienen;

    • c. indien de belastingschuldige in surséance van betaling of in staat van faillissement verkeert, tenzij er een akkoord met alle schuldeisers is gesloten;

    • d. voor een voorlopige aanslag die nog niet is gevolgd door de aanslag;

    • e. indien niet aan eventueel door de ontvanger gestelde voorwaarden is voldaan.

  • 2 Voorts wordt geen kwijtschelding verleend voor zover het verzoek betrekking heeft op een belastingschuld waarvan aannemelijk is dat die schuld in de toekomst kan worden voldaan, zoals in geval van sterk wisselende inkomens, een verwachte verbetering van de financiële omstandigheden of een te verwachten door de ontvanger uit te betalen bedrag.

Artikel 8.20

  • 1 Gedurende de behandeling van het verzoek om kwijtschelding worden voor de belastingaanslag ten aanzien waarvan om kwijtschelding is verzocht geen conservatoire maatregelen genomen of voortgezet. Eveneens wordt gedurende die tijd voor die belastingaanslag de dwanginvordering niet aangevangen of voortgezet.

  • 2 Indien de ontvanger aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat toepassing van het eerste lid ertoe zal leiden dat goederen, waarop de belastingschuld waarvan kwijtschelding is verzocht kan worden verhaald, zullen worden verduisterd, kan hij ondanks het verzoek om kwijtschelding conservatoire en zo nodig executoriale maatregelen nemen.

Afdeling 2. Kwijtschelding van BES belastingen in de privésfeer

Artikel 8.21

Deze paragraaf heeft betrekking op kwijtschelding van belasting verschuldigd door natuurlijke personen die geen bedrijf en niet zelfstandig een beroep uitoefenen.

Artikel 8.22

Kwijtschelding kan worden verleend voor:

  • a. het gehele op de belastingaanslag openstaande bedrag indien geen vermogen en geen betalingscapaciteit aanwezig is;

  • b. het openstaande bedrag van de belastingaanslag dat resteert nadat:

    • 1°. het aanwezige vermogen is aangewend ter voldoening van de belastingaanslag;

    • 2°. de betalingscapaciteit is aangewend.

Artikel 8.23

De ontvanger kan aan de belastingschuldige kwijtschelding van inkomstenbelasting verlenen tot een bedrag gelijk aan de in het nieuwe woonland van de belastingschuldige feitelijk geheven belasting voor voordelen uit vervreemding als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, onderdelen e en f, van de Wet inkomstenbelasting BES, welke aan het uitstel verleend op grond van artikel 8.16 ten grondslag liggen, met dien verstande dat het bedrag aan kwijtschelding niet meer bedraagt dan het bedrag van de inkomstenbelasting waarvoor op grond van artikel 8.16 uitstel van betaling is verleend.

Afdeling 3. Kwijtschelding van BES belastingen in de zakelijke sfeer

Artikel 8.24

Deze paragraaf heeft betrekking op kwijtschelding van belasting verschuldigd door natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen.

Artikel 8.25

  • 1 Kwijtschelding wordt uitsluitend verleend indien dit geschiedt in het kader van een akkoord met alle schuldeisers en er geen redelijke mogelijkheid aanwezig is om een derde aansprakelijk te stellen.

  • 2 Geen kwijtschelding wordt verleend indien ook na totstandkoming van een akkoord, geen reële vooruitzichten zouden bestaan voor voortzetting van het bedrijf of beroep.

Afdeling 4. Ontslag van de verplichting tot betaling aansprakelijk gestelde

Artikel 8.26

  • 1 De ontvanger verleent op schriftelijk verzoek van de aansprakelijk gestelde ontslag van de verplichting tot betaling van BES belastingen op de voet van afdeling 3.

  • 2 Ontslag van de verplichting tot betaling van een belastingaanslag doet de belastingschuld zelf niet teniet gaan. Het ontslag werkt uitsluitend ten aanzien van de aansprakelijk gestelde aan wie dat ontslag is verleend.

  • 3 Een verzoek om ontslag van de verplichting tot betaling van een natuurlijk persoon die geen bedrijf en niet zelfstandig een beroep uitoefent wordt beoordeeld met overeenkomstige toepassing van afdeling 2.

  • 4 Titel 1 is van overeenkomstige toepassing.

§ 7. Internationale bijstandsverlening

Artikel 8.27

  • 1 Ingeval een bevoegde autoriteit een verzoek doet tot de notificatie van stukken, beslist de Minister van Financiën zo spoedig mogelijk omtrent het aan het verzoek te verlenen gevolg.

  • 2 Het verzoek tot notificatie van stukken vermeldt ten aanzien van de geadresseerde zowel diens naam en adres als het bij het verzoek gevoegde document, bedoeld in artikel 8.128 van de wet.

  • 3 De bevoegde autoriteit, bedoeld in het eerste lid, wordt onverwijld op de hoogte gesteld van de redenen die zich verzetten tegen de bewilliging in het verzoek tot notificatie van stukken. In een verzoek tot notificatie van stukken wordt in ieder geval niet bewilligd indien het verzoek niet voldoet aan de vereisten, gesteld in het tweede lid.

  • 4 Ingeval een verzoek tot notificatie van stukken voor bewilliging vatbaar is, brengt de Minister van Financiën de bevoegde autoriteit, bedoeld in het eerste lid, daarvan onverwijld op de hoogte. Met het oog op het daaraan te verlenen gevolg draagt de Minister van Financiën zorg voor de uitvoering van het verzoek tot notificatie van stukken met toepassing van de wettelijke voorschriften betreffende de notificatie van een overeenkomstig BES document.

  • 5 De bevoegde autoriteit, bedoeld in het eerste lid, wordt onverwijld op de hoogte gesteld van het gevolg van de uitvoering van het verzoek tot notificatie van stukken. In ieder geval wordt deze autoriteit in kennis gesteld van de datum waarop de notificatie van stukken heeft plaatsgevonden.

Artikel 8.28

  • 1 Ingeval een bevoegde autoriteit een voorstel doet tot een gelijktijdig onderzoek, beslist de Minister van Financiën na het in het in artikel 8.130, eerste lid, van de wet bedoelde overleg zo spoedig mogelijk omtrent het aan het voorstel te verlenen gevolg.

  • 2 De bevoegde autoriteit, bedoeld in het eerste lid, wordt onverwijld op de hoogte gesteld van de redenen die zich verzetten tegen de instemming met een voorstel tot gelijktijdig onderzoek.

  • 3 Indien met een voorstel kan worden ingestemd, brengt de Minister van Financiën de bevoegde autoriteit, bedoeld in het eerste lid, daarvan onverwijld op de hoogte. Daarbij maakt de Minister van Financiën de functionaris bekend die op de BES eilanden belast is met de leiding en coördinatie van het gelijktijdige onderzoek.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 9.1

  • 1 Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de wet in werking treedt.

  • 2 Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling Belastingwet BES.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Financiën,

F.H.H. Weekers