Artikel 1. Strekking van de regeling
Deze regeling geeft de criteria weer op basis waarvan het Commissariaat bepaalt of
er sprake is van een onder zijn toezicht vallende commerciële mediadienst op aanvraag
zoals bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, en artikel 3.29a van de Mediawet 2008.
Artikel 2. Definities en toepassingsbereik
In deze regeling wordt verstaan onder:
-
a.
bewegende beeldinhoud: een reeks van elkaar opvolgende beelden die de gebruiker ervaart als een vloeiend
geheel;
-
b.
catalogus: de ordening van het videoaanbod in een databank die het videoaanbod voor de gebruiker
toegankelijk maakt;
-
c.
Richtlijn: de Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten (Richtlijn 2010/13/EU);
-
d.
video: media-aanbod bestaande uit een elektronisch product met bewegende beeldinhoud dat
een geheel vormt en als zodanig herkenbaar onder een afzonderlijke titel wordt verspreid;
-
f.
wet: de Mediawet 2008.
De commerciële mediadienst op aanvraag is gebaseerd op een catalogus.
Artikel 6. Massamediaal karakter
De commerciële mediadienst op aanvraag heeft een massamediaal karakter. Hiervan is
sprake als de dienst zich primair richt op informatie, educatie of vermaak van het
algemene publiek of delen daarvan. Dit betekent ook dat de dienst met standaard consumentenapparatuur
kan worden ontvangen.
Artikel 7. Economische dienst
De commerciële mediadienst op aanvraag is een economische dienst. Hieronder wordt
verstaan dat de aanbieder met de commerciële mediadienst op aanvraag deelneemt aan
het economische verkeer.
Artikel 8. Redactionele verantwoordelijkheid
-
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.1, eerste lid van de Mediawet 2008 inzake de definitie van redactionele verantwoordelijkheid, geldt dat voor de toepassing
van deze regeling voor een afzonderlijke commerciële mediadienst op aanvraag maar
één aanbieder redactioneel verantwoordelijk is.
Artikel 9. Mogelijkheid instellen adviescommissie
Het Commissariaat kan een adviescommissie in het leven roepen indien principiële vragen
ontstaan over bepaalde besluiten op grond van deze regeling.
Bijlage Beleidsregels classificatie commerciële mediadiensten op aanvraag 2011
-
mediadienst: dienst die bestaat uit het verzorgen van media-aanbod door middel van openbare elektronische
communicatienetwerken als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel h, van de Telecommunicatiewet, waarvoor de verzorger redactionele verantwoordelijkheid draagt;
-
media-aanbod: één of meer elektronische producten met beeld- of geluidsinhoud die bestemd zijn
voor afname door het algemene publiek of een deel daarvan;
-
commerciële mediadienst: mediadienst die verzorgd wordt op grond van hoofdstuk 3 Mediawet 2008;
-
commerciële media-instelling: natuurlijke persoon of rechtspersoon die een commerciële mediadienst verzorgt en
die voor de toepassing van de Mediawet onder de bevoegdheid van Nederland valt;
-
mediadienst op aanvraag: mediadienst die bestaat uit het verzorgen van media-aanbod dat op individueel verzoek
en op een moment naar keuze kan worden afgenomen;
-
programma: elektronisch product met beeld- of geluidsinhoud dat duidelijk afgebakend is en als
zodanig herkenbaar onder een afzonderlijke titel via een omroepdienst wordt verspreid;
-
programma-aanbod: geheel van media-aanbod dat wordt verspreid via een omroepdienst;
-
omroepdienst: mediadienst die betrekking heeft op het verzorgen van media-aanbod dat op basis van
een chronologisch schema dat is vastgesteld door de instelling die verantwoordelijk
is voor het media-aanbod, al dan niet gecodeerd door middel van een omroepzender of
een omroepnetwerk wordt verspreid voor gelijktijdige ontvangst door het algemene publiek
of een deel daarvan;
-
omroepnetwerk: openbaar elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel h, van de Telecommunicatiewet, dat wordt gebruikt of mede wordt gebruikt om, hoofdzakelijk met gebruik van kabels,
programma’s te verspreiden;
-
omroepzender: radiozendapparaat als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel kk, van de Telecommunicatiewet dat wordt gebruikt of mede wordt gebruikt voor het verspreiden van programma’s;
-
reclameboodschap: uiting in welke vorm dan ook, niet zijnde een telewinkelboodschap, waarmee onmiskenbaar
wordt beoogd het publiek te bewegen tot het kopen van een bepaald product of het gebruik
maken van een bepaalde dienst, dan wel gunstig te stemmen ten aanzien van een bepaald
bedrijf, een bedrijfstak of een bepaalde instelling teneinde de verkoop van producten
of de afname van diensten te bevorderen;
-
redactionele verantwoordelijkheid: het uitoefenen van effectieve controle over:
-
a. de keuze van het media-aanbod; en
-
b. de ordening van het media-aanbod in een chronologisch schema voor wat betreft programma’s,
of in een catalogus voor wat betreft het media-aanbod van mediadiensten op aanvraag;
-
televisieomroep: omroepdienst die betrekking heeft op televisieprogramma-aanbod;
-
televisieprogramma: programma met beeldinhoud, al dan niet mede met geluidsinhoud;
-
publieke mediadienst: mediadienst die verzorgd wordt op grond van hoofdstuk 2 Mediawet 2008.
-
1. Onder de bevoegdheid van Nederland vallen publieke of commerciële media-instellingen
die krachtens artikel 2 van de Europese richtlijn onder die Nederlandse bevoegdheid
vallen.
-
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een instelling die radioprogramma’s
verzorgt, met dien verstande dat in ieder geval onder de bevoegdheid van Nederland
valt een instelling die radioprogramma’s verzorgt die in Nederland door middel van
een omroepzender, satelliet daaronder niet begrepen, worden verspreid.
In deze titel wordt onder commerciële mediadienst op aanvraag verstaan: mediadienst
op aanvraag die door een commerciële media-instelling wordt verzorgd en waarbij het
media-aanbod betrekking heeft op producten met bewegende beeldinhoud al dan niet mede
met geluidsinhoud. Daaronder worden ook begrepen bijbehorende ondertitelingsdiensten
en elektronische programmagidsen.
openbaar elektronisch communicatienetwerk: elektronisch communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt om openbare
elektronische communicatiediensten aan te bieden, waaronder mede wordt begrepen een
netwerk, bestemd voor het verspreiden van programma's voor zover dit aan het publiek
geschiedt.
Artikel 2 Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten
-
1. Elke lidstaat ziet erop toe dat alle audiovisuele mediadiensten, uitgezonden door
onder zijn bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten, voldoen aan de regels
van het rechtsstelsel dat van toepassing is op audiovisuele mediadiensten die bestemd
zijn voor het publiek in die lidstaat.
-
2. In deze richtlijn wordt onder aanbieders van mediadiensten die onder de bevoegdheid
van een lidstaat vallen, verstaan:
-
a) die welke overeenkomstig lid 3 in die lidstaat gevestigd zijn, of
-
b) die waarop lid 4 van toepassing is.
-
3. In deze richtlijn wordt een aanbieder van mediadiensten geacht in een lidstaat gevestigd
te zijn in de volgende gevallen:
-
a) de aanbieder van mediadiensten heeft zijn hoofdkantoor in die lidstaat en de redactionele
beslissingen betreffende de audiovisuele mediadienst worden in die lidstaat genomen;
-
b) indien een aanbieder van mediadiensten zijn hoofdkantoor in een lidstaat heeft, maar
de redactionele beslissingen betreffende de audiovisuele mediadiensten in een andere
lidstaat worden genomen, wordt die aanbieder van mediadiensten geacht gevestigd te
zijn in de lidstaat waar een aanzienlijk deel van het bij de activiteiten van de audiovisuele
mediadienst betrokken personeel werkzaam is. Indien in elk van die lidstaten een aanzienlijk
deel van het bij de activiteiten van de audiovisuele mediadienst betrokken personeel
werkzaam is, wordt de aanbieder van mediadienst geacht gevestigd te zijn in de lidstaat
waar hij zijn hoofdkantoor heeft. Indien in geen van die lidstaten een aanzienlijk
deel van het bij de activiteiten van de audiovisuele mediadienst betrokken personeel
werkzaam is, wordt de aanbieder van mediadiensten geacht gevestigd te zijn in de lidstaat
waar hij het eerst met zijn activiteiten is begonnen overeenkomstig het recht van
die lidstaat, mits hij een duurzame en reële band met de economie van die lidstaat
onderhoudt;
-
c) indien een aanbieder van mediadiensten zijn hoofdkantoor in een lidstaat heeft, terwijl
beslissingen betreffende de audiovisuele mediadienst in een derde land worden genomen,
of andersom, wordt hij geacht gevestigd te zijn in de betrokken lidstaat, mits een
aanzienlijk deel van het bij de activiteiten van de audiovisuele mediadienst betrokken
personeel in die lidstaat werkzaam is.
-
4. Aanbieders van mediadiensten waarop lid 3 niet van toepassing is, worden geacht onder
de bevoegdheid van een lidstaat te vallen in de volgende gevallen:
-
a) zij maken gebruik van een aarde-satellietverbinding in die lidstaat;
-
b) zij maken gebruik van tot die lidstaat behorende satellietcapaciteit, hoewel zij geen
gebruikmaken van een aarde-satellietverbinding in die lidstaat.
-
5. Indien niet volgens de leden 3 en 4 kan worden bepaald welke lidstaat bevoegd is,
is de bevoegde lidstaat die waarin de aanbieder van mediadiensten is gevestigd in
de zin van de artikelen 49 tot en met 55 van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie.
-
6. Deze richtlijn is niet van toepassing op audiovisuele mediadiensten die uitsluitend
voor ontvangst in derde landen bestemd zijn en die niet rechtstreeks of onrechtstreeks
met standaardapparatuur voor de consument door het publiek in een of meer lidstaten
worden ontvangen.
Overweging 21 Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten
Voor de toepassing van deze richtlijn dient de definitie van audiovisuele mediadienst
alleen audiovisuele mediadiensten, televisieomroepdiensten of diensten op aanvraag,
die massamedia zijn, te omvatten, dat wil zeggen, die bedoeld zijn voor ontvangst
door, en een duidelijke impact kunnen hebben op, een significant deel van het publiek.
Het bereik daarvan dient zich evenwel te beperken tot diensten als gedefinieerd door
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waardoor het wel op alle
vormen van economische activiteit betrekking heeft, met inbegrip van die van openbare-dienstverleningsbedrijven,
doch niet op activiteiten die in hoofdzaak niet-economisch zijn en niet concurreren
met televisie-uitzendingen, zoals particuliere websites en diensten die bestaan in
het leveren of verspreiden van audiovisuele inhoud die door particuliere gebruikers
wordt gegenereerd om te worden gedeeld en uitgewisseld met groepen met gemeenschappelijke
belangen.
Overweging 22 Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten
Voor de toepassing van deze richtlijn dient de definitie van audiovisuele mediadienst
massamedia te bestrijken voor zover zij ter informatie, vermaak of educatie van het
algemene publiek dienen, en dient zij audiovisuele commerciële communicatie te omvatten,
maar geen betrekking te hebben op welke vorm van particuliere correspondentie dan
ook, zoals e-mails die aan een beperkt aantal ontvangers worden gezonden. Onder de
definitie dienen evenmin te vallen alle diensten waarvan het hoofddoel niet het aanbieden
van programma’s is, d.w.z. waarbij audiovisuele inhoud een zuiver bijkomstig aspect
is en niet het hoofddoel van de dienst. Voorbeelden hiervan zijn websites die weliswaar
audiovisuele elementen bevatten maar enkel en alleen ter ondersteuning, zoals grafische
animaties, korte advertentiespots of informatie in verband met een product of niet-audiovisuele
dienst. Om deze redenen dienen ook van de werkingssfeer van de richtlijn te worden
uitgesloten kansspelen met een inzet die een geldwaarde vertegenwoordigt, waaronder
loterijen, weddenschappen en andere gokdiensten, evenals onlinespelen en zoekmachines,
doch niet uitzendingen gewijd aan gokken of kansspelen.
Overweging 23 Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten
Voor de toepassing van deze richtlijn dient de term ‘audiovisueel’ naar bewegende
beelden met of zonder geluid te verwijzen, waardoor deze wel betrekking heeft op stomme
films, maar niet op de doorgifte van geluid of radiodiensten. Terwijl het hoofddoel
van een audiovisuele mediadienst het aanbieden van programma’s is, dient de definitie
van een dergelijke dienst ook op tekst gebaseerde inhoud die deze programma’s vergezelt,
zoals ondertitelingsdiensten en elektronische programmagidsen te bestrijken. Autonome
op tekst gebaseerde diensten dienen niet te vallen binnen de werkingssfeer van deze
richtlijn, die de vrijheid van de lidstaten om bedoelde diensten overeenkomstig het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op nationaal niveau te reguleren,
onverlet laat.
Overweging 24 Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten
Eigen aan audiovisuele mediadiensten op aanvraag is dat zij ‘met televisie te vergelijken’
zijn, dit wil zeggen dat zij wedijveren om hetzelfde publiek als televisie-uitzendingen,
en dat vanwege de aard van, en wijze van toegang tot, de dienst de gebruiker redelijkerwijs
kan veronderstellen aanspraak te kunnen maken op regulerende bescherming binnen het
bestek van deze richtlijn. Derhalve moet, teneinde ongelijkheid op het gebied van
vrij verkeer en mededinging te voorkomen, het begrip ‘programma’ dynamisch worden
geïnterpreteerd, om rekening te houden met de ontwikkelingen op het gebied van televisieomroep.
Overweging 25 Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten
Het begrip ‘redactionele verantwoordelijkheid’ is essentieel voor de definiëring van
de rol van de aanbieder van mediadiensten en derhalve ook voor de definitie van audiovisuele
mediadiensten. De lidstaten kunnen bij de aanneming van de bepalingen ter uitvoering
van deze richtlijn bepaalde aspecten van de definitie van redactionele verantwoordelijkheid,
met name het begrip ‘effectieve controle’, nader specificeren. Deze richtlijn laat
de aansprakelijkheidsvrijstellingen van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische
aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische
handel, in de interne markt (Richtlijn ‘elektronische handel’) onverlet.
Overweging 26 Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten
Natuurlijke personen of rechtspersonen die uitsluitend programma’s doorgeven waarvoor
derden de redactionele verantwoordelijkheid dragen, dienen van de definitie van aanbieder
van mediadiensten te worden uitgesloten.
Overweging 27 Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten
Tot de televisieomroep behoren op dit moment met name analoge en digitale televisie,
live streaming, webcasting en ‘near-video-on-demand’, terwijl bijvoorbeeld video-on-demand
een audiovisuele mediadienst op aanvraag is. In het algemeen dient er, bij televisieomroep
of televisie-uitzendingen die door dezelfde aanbieder van mediadiensten ook als audiovisuele
mediadiensten op aanvraag worden aangeboden, van te worden uitgegaan dat met het respecteren
van de voor de televisieomroep geldende voorwaarden voldaan is aan de voorwaarden
van deze richtlijn. Wanneer diverse soorten diensten parallel worden aangeboden, doch
duidelijk afzonderlijke diensten zijn, dient de richtlijn evenwel op elk van de betrokken
diensten van toepassing te zijn.
Overweging 28 Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten
Het toepassingsgebied van deze richtlijn dient niet elektronische versies van kranten
en tijdschriften te omvatten.