Strafrechtelijk af te handelen overtredingen van de Warenwet worden ingevolge artikel 1, onder 4 van de Wet op de economische delicten (WED) aangemerkt als economische delicten. Gelet op artikel 2, vierde lid, WED worden deze gedragingen gekwalificeerd als overtreding. De maximale straf die hiervoor
kan worden opgelegd is zes maanden hechtenis of geldboete van de vierde categorie
(artikel 6, eerste lid , sub 4, WED).
Uitgangspunt is dat het strafrecht met name wordt toegepast als het strafrecht ook
meerwaarde heeft. Onderscheid wordt gemaakt tussen zaken die altijd strafrechtelijk moeten worden afgedaan (I) en overige zaken die voor strafrechtelijke
afdoening in aanmerking kunnen komen (II). Een en ander is uitgewerkt in de navolgende opsommingen.
In de richtlijn wordt bij bedragen, welke als transactie worden gehanteerd een onderscheid
gemaakt tussen kleine bedrijven (tot 50 werknemers) en grote bedrijven (vanaf 50 werknemers),
behalve waar dit specifiek wordt aangegeven.
Onder recidive wordt in deze richtlijn verstaan: eenzelfde of vergelijkbare overtreding
van de Warenwet, gepleegd binnen twee jaar na een eerdere veroordeling of transactie. Bij bedrijven
met meer filialen geldt in beginsel dat bij de beoordeling van de recidive uitgegaan
wordt van recidive per filiaal.
-
I.
Indien een van de zeven volgende situaties zich voordoet, wordt de zaak altijd strafrechtelijk
afgedaan:
-
1. Als de opzettelijke of roekeloze overtreding een direct gevaar voor de gezondheid
of veiligheid van de mens tot gevolg heeft (artikel 32a, zesde lid onder a van de Warenwet).
-
2. Als de op te leggen boete aanmerkelijk wordt overschreden door het met de overtreding
behaalde economisch voordeel (artikel 32a, zesde lid, onder b, van de Warenwet).
-
3. Indien strafrechtelijke handhavingsinstrumenten (onttrekking aan het verkeer, maatregelen
ex artikel 28 of 29, WED of bijkomende straffen) gebruikt moeten worden om de zaak af te handelen.
-
4. Smartshops en smartdrugs. Voor deze onderdelen van het werkterrein is het beter om
altijd voor het strafrecht te kiezen. Gezien de aard en ernst van de strafbare feiten
die in deze branche gepleegd worden en de mogelijke achtergrond van de daders is het
beter om deze zaken in het strafrecht te houden.
Veelal vinden opsporingsactiviteiten in deze branches plaats in samenwerking met de
politie en is er sprake van gecombineerde processen-verbaal inbeslagname cq onttrekking
aan het verkeer van partijen producten. Het is onwenselijk om dan een deel in het
bestuursrecht af te doen en een ander deel in het strafrecht.
-
5. Indien er samenloop is met andere strafbare feiten. Bijvoorbeeld: overtredingen van
de Warenwet en tegelijkertijd overtredingen van de Regeling vleeskeuring.
-
6. Indien er sprake is van herhaalde recidive en de bestuurlijke boete kennelijk geen
of onvoldoende effect heeft. Onder herhaalde recidive wordt hier verstaan: een zelfde
of vergelijkbaar feit wordt binnen een periode van twee jaar voor de derde maal gepleegd.
Deze gevallen worden besproken in het selectieoverleg met het OM en er wordt bezien
welke strafmodaliteiten de beste aanpak garanderen (dagvaarding, openbaarmaking vonnis,
ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel). Hierdoor ontstaat maatwerk bij de strafvervolging.
-
7. Als de bestuurlijke maatregelen van artikel 54 van de Handhavingsverordening die bij
beschikking door de VWA worden opgelegd niet worden nageleefd.
-
II.
Indien een van de volgende situaties zich voordoet, wordt per zaak in het zogenoemde
selectieoverleg tussen het Openbaar Ministerie en de VWA beoordeeld welk stelsel (bestuursrecht
of strafrecht) de beste aanpak garandeert:
De volgende criteria kunnen gebruikt worden bij de keuze voor het strafrecht:
-
1. Aanpak calamiteiten (in de zin van de calamiteitenprocedure van de VWA).
-
2. Bij persoonlijke schade van slachtoffer(s) of nabestaanden (slachtofferinformatie
of -hulp, voeging in het strafproces).
-
3. De wenselijkheid van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
-
4. Bij een projectmatige aanpak.
-
5. Wenselijkheid van een openbare strafzitting.
-
6. Wenselijkheid van internationale rechtshulp.
-
7. Wenselijkheid van een toets in het kader van artikel 12 Wetboek van Strafvordering.
-
8. Aanpak van feitelijk leidinggevenden artikel 51 Wetboek van Strafrecht (vrijheidsstraffen).
-
9. Samenwerking met andere (bijzondere) opsporingsdiensten.
Bovenstaande criteria moeten gebruikt worden bij de keuze voor strafrechtelijk optreden.
Indien er op basis van de criteria door de VWA overwogen wordt om de zaak in het strafrecht
af te doen, wordt de zaak aangeboden aan het OM.