Besluit adviescommissie afgesloten strafzaken

Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-2012.
Geldend van 01-10-2012 t/m heden

Besluit van 12 september 2012, houdende regels over de commissie die adviseert over het doen van een nader onderzoek als bedoeld in artikel 462, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Besluit adviescommissie afgesloten strafzaken)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 3 juli 2012, Directie Wetgeving en Juridische Zaken nr. 279334;

Gelet op artikel 462, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 juli 2012, nr. W03.12.0238/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 6 september 2012, Directie Wetgeving en Juridische Zaken nr. 298923;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2

Er is een commissie die tot taak heeft de procureur-generaal te adviseren over de wenselijkheid van een nader onderzoek als bedoeld in artikel 461, eerste lid, van de wet.

Artikel 3

  • 1 De leden van de commissie worden benoemd op grond van de deskundigheid die nodig is voor een goede vervulling van de in artikel 2 bedoelde taak alsmede op grond van hun brede maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 2 De commissie bestaat uit vijf leden:

    • a. twee deskundigen op een voor het werk van de commissie relevant terrein van wetenschapsbeoefening, waarvan er een tevens voorzitter is;

    • b. een deskundige op het terrein van de politiepraktijk;

    • c. een advocaat;

    • d. een lid van het openbaar ministerie.

  • 3 Voor benoeming als lid van de commissie komen politieambtenaren en ambtenaren die werken onder de verantwoordelijkheid van Onze Minister niet in aanmerking, met uitzondering van ambtenaren van het openbaar ministerie.

Artikel 4

  • 1 De commissie verricht haar taak op onpartijdige en onafhankelijke wijze.

  • 2 Elk van de leden van de commissie kan zich verschonen indien zich naar zijn oordeel feiten of omstandigheden voordoen waardoor de onpartijdigheid of onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden.

  • 3 Indien het tweede lid toepassing heeft gevonden, vervult de commissie haar taak in een samenstelling waarvan het lid dat zich heeft verschoond geen deel meer uitmaakt. Het lid dat zich verschoont wordt vervangen door een plaatsvervangend lid.

Artikel 5

  • 1 De leden van de commissie worden door Onze Minister op voordracht van de procureur-generaal benoemd, geschorst en ontslagen. Een van de in artikel 3, tweede lid, onder a, bedoelde leden wordt door Onze Minister op voordracht van de procureur-generaal tot voorzitter van de commissie benoemd. Onze Minister benoemt op voordracht van de procureur-generaal tevens zoveel plaatsvervangende leden van de in artikel 3, tweede lid, onderscheiden leden als voor een goede vervulling van de taak van de commissie nodig is. De eerste volzin en artikel 3, eerste en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op plaatsvervangende leden.

  • 2 De benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden van de commissie geschiedt voor een periode van ten minste vier en ten hoogste zes jaar, behoudens de mogelijkheid van eerder ontslag. Zij kunnen eenmaal voor een gelijke periode worden herbenoemd. Het lidmaatschap eindigt bij het bereiken van de leeftijd van zeventig jaar.

  • 3 Schorsing en ontslag vinden slechts plaats wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid of wegens andere zwaarwegende in de persoon van het betrokken lid gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.

Artikel 6

  • 1 De commissie wordt bijgestaan door een secretaris. De secretaris is geen lid van de commissie.

  • 2 De voorzitter geeft leiding aan de werkzaamheden van de secretaris.

  • 3 De secretaris staat onder het gezag van de commissie en legt voor zijn werkzaamheden uitsluitend aan de commissie verantwoording af.

  • 4 Onze Minister draagt, na overleg met de commissie, zorg voor de nodige voorzieningen ten behoeve van de werkzaamheden van de secretaris en van de commissie.

  • 5 De secretaris wordt op voordracht van de procureur-generaal door Onze Minister benoemd, geschorst en ontslagen. Alvorens de voordracht te doen hoort de procureur-generaal de voorzitter.

Artikel 7

  • 1 De commissie bepaalt haar eigen werkwijze. Zij stelt een huishoudelijk reglement vast waarin in ieder geval regels zijn opgenomen over werkwijzen en procedures met het oog op een goede en zorgvuldige uitoefening van de in artikel 2 bedoelde taak.

  • 2 De commissie kan zich door deskundigen die niet tot de commissie behoren tijdens het onderzoek doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van de taak van de commissie noodzakelijk is.

Artikel 8

  • 1 De commissie is bevoegd kennis te nemen van alle in de afgesloten strafzaak gevoegde processtukken voor zover zij dit voor de uitoefening van haar taak relevant acht. Tevens is zij bevoegd om, in overeenstemming met de procureur-generaal, kennis te nemen van niet in die strafzaak gevoegde stukken voor zover die met de strafzaak in verband staan en de commissie kennisneming daarvan voor de uitoefening van haar taak relevant acht.

  • 2 De commissie is bevoegd tot het horen van:

    • a. opsporingsambtenaren;

    • b. medewerkers van politie, van andere opsporingsdiensten, en van het openbaar ministerie;

    • c. de rechter-commissaris of de raadsheer-commissaris die in de afgesloten strafzaak enig onderzoek heeft verricht;

    • d. deskundigen.

  • 3 De commissie is bevoegd een deskundige een opdracht te verstrekken. De deskundige brengt zijn rapport uit aan de commissie.

Artikel 9

Deskundigen als bedoeld in de artikelen 7 en 8 ontvangen uit ’s rijks kas een vergoeding overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken.

Artikel 10

De leden en de plaatsvervangende leden van de commissie, de secretaris, de personen die op grond van artikel 7, tweede lid, bijstand verlenen aan de commissie en de deskundige die op grond van artikel 8, derde lid, een opdracht is verstrekt, zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover zij bij de uitoefening van hun taak de beschikking krijgen en waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak van mededeling voortvloeit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 september 2012

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Uitgegeven de negentiende september 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten