5.4. Voorwaarden voor het salderen van meer- en minderbevindingen in een IVV
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de wet worden minderbevin-dingen in een IVV aangemerkt als uitslag. Als de daadwerkelijk
in de IVV aanwezige voorraad verbruiksbelasting-goederen kleiner is dan de voorraad
die volgens de administratie aanwezig zou moeten zijn, is sprake van een minderbevinding.
Als de daadwerkelijk in de IVV aanwezige voorraad verbruiksbelasting-goederen groter
is dan de administratie aangeeft, is sprake van een meerbevinding.
De Hoge Raad der Nederlanden (arrest nr. 34.000 van 23 december 1998, BNB 1999/126)
is voor de accijns van oordeel dat een redelijke toepassing van de Wet op de accijns meebrengt dat saldering van verschillen binnen groepen van accijnsgoederen geoorloofd
is. Daarbij mogen alle accijnsgoederen in de vergelijking worden betrokken, mits zij
zijn onderworpen aan hetzelfde accijnstarief. De meer- en minderbevindingen mogen
geen gevolg zijn van andere verschillen zoals productieverliezen, productieoverschotten
of vervoersverschillen.
De Hoge Raad overwoog daarbij dat van belanghebbende, die een onbetwist deugdelijke
administratie voert, niet kan worden verlangd dat hij de oorzaken van de verschillen
aangeeft. Het gaat immers om verschillen die uitsluitend volgen uit die administratie
en niet verklaarbaar zijn.
Dit betekent, aldus de Hoge Raad, dat de minderbevonden accijnsgoederen pas worden
aangemerkt als te zijn uitgeslagen, nadat de meerbevonden accijnsgoederen met hetzelfde
accijnstarief daarop in mindering zijn gebracht. De minderbevinding en de meerbevinding
moeten betrekking hebben op verschillen tussen de voorraad volgens de administratie
en de daadwerkelijke opgeslagen voorraad.
Goedkeuring
In een IVV kunnen producten bij vergissing worden omgewisseld. Bij die omwisseling
ontstaat een minderbevinding bij het ene artikel en een meerbevinding bij het andere
artikel. In dat geval is het redelijk om onder bepaalde voorwaarden toe te staan dat
een minderbevinding met een meerbevinding wordt gesaldeerd. Mede gelet op de jurisprudentie
keur ik onder de volgende voorwaarden goed dat meer- en minderbevindingen worden gesaldeerd.
-
a. Er moet sprake zijn van een deugdelijke administratie. Dat wil zeggen dat de administratie
moet voldoen aan het bepaalde in artikel 11 van het besluit. Indien naar het oordeel van de inspecteur de administratie niet aan deze voorwaarden
voldoet, is er geen sprake van een deugdelijke administratie. De inspecteur moet dit
uiteraard wel voldoende motiveren.
-
b. De saldering kan slechts plaatsvinden als er sprake is van verbruiksbelastinggoederen
met hetzelfde tarief. In artikel 10 van de wet zijn de tarieven vermeld.
-
c. Periode waarop saldering betrekking heeft. De Hoge Raad heeft geen uitspraak gedaan
over de periode waarover de saldering mag worden toegepast. In de praktijk worden
meer- en minderbevindingen vastgesteld bij inventarisatie van de IVV-voorraad.
De administratie van een IVV moet op elk moment een juiste weergave geven van de daadwerkelijke
voorraad. In verband daarmee wordt de voorraad regelmatig geïnventariseerd. Vervolgens
wordt na die inventarisatie de administratie in overeenstemming gebracht met de werkelijke
voorraad waarbij alle afzonderlijke meer- en minderbevindingen in de administratie
moeten worden opgenomen.
Saldering van de meer- en minderbevindingen moet daarom direct na de inventarisaties
plaatsvinden, ongeacht het aantal inventarisaties.
Dit betekent dat ook bedrijven die hun voorraad in gedeelten inventariseren (partiële
inventarisaties) direct na die gedeeltelijke inventarisatie de meer- en minderbevindingen
moeten salderen.
Het opnemen van meer- en minderbevindingen op een aparte lijst na elke partiële inventarisatie
en daarna eenmaal per jaar alle meer- en minderbevindingen salderen, is hiermee niet
in overeenstemming.
Indien na inventarisatie, saldering en aanpassing van de administratie een minderbevinding
resteert, wordt dit aangemerkt als uitslag in de zin van artikel 3, eerste lid, van de wet. Deze minderbevinding moet worden opgenomen in de periodieke aangifte van de maand
waarin de minderbevinding is geconstateerd.