Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren

Geraadpleegd op 14-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2014.
Geldend van 01-01-2014 t/m 28-01-2014

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 8 december 2012, nr. WJZ/353186 (10126), houdende verlaagde bezoldigingmaxima voor topfunctionarissen in het onderwijs en ter invoering van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, alsmede de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gehoord de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mede namens de Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 2.6, eerste lid, 4.1, derde lid, 4.2, zevende lid, 5.1, eerste lid, en 5.2, eerste en tweede lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector; de artikelen 5:14 en 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht; artikel 3, tweede lid, onder g, van de Wet op het onderwijstoezicht; de artikelen 2 en 4 van de Experimentenwet onderwijs en artikel 6.4, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • bezoldiging: de bezoldiging in de zin van artikel 1.1, onderdeel e, van de wet;

  • topfunctionarissen in het beroepsonderwijs en educatie: de topfunctionarissen van de instellingen onder de nummers 16 tot en met 19, genoemd in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’ en de nummers 1 en 2 onder het opschrift ‘Ministerie van Economische Zaken’;

  • topfunctionarissen in het onderwijs: de topfunctionarissen van de instellingen onder de nummers 1 tot en met 9 en 16 tot en met 20, genoemd in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’ respectievelijk de nummers 1 tot en met 3 onder het opschrift ‘Ministerie van Economische Zaken’;

  • topfunctionarissen in het primair onderwijs: de topfunctionarissen van de instellingen onder de nummers 1, 2 en 4 tot en met 6, genoemd in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’;

  • topfunctionarissen in het voortgezet onderwijs: de topfunctionarissen van de instellingen onder de nummers 7 en 9, genoemd in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’;

  • topfunctionarissen van de cultuurfondsen: de topfunctionarissen van de rechtspersonen onder nummer 23, genoemd in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’, voor zover het betreft de rechtspersonen die zijn opgericht op grond van artikel 9 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

  • topfunctionarissen van hogescholen: de topfunctionarissen van de instellingen onder nummer 20, genoemd in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’, en nummer 3 onder het opschrift ‘Ministerie van Economische Zaken’ met uitzondering van de instellingen, genoemd in de onderdelen a, b, h en i van de bijlage behorende bij artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

  • wet: Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

Terugwerkende kracht

Stb. 2014, 235, datum inwerkingtreding 28-06-2014, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2013.

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • besluit:Uitvoeringsbesluit WNT;

  • bezoldiging: de bezoldiging in de zin van artikel 1.1, onderdeel e, van de wet;

  • topfunctionarissen in het beroepsonderwijs en educatie: de topfunctionarissen van de instellingen onder de nummers 13 tot en met 16, genoemd in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’ en de nummers 1 en 2 onder het opschrift ‘Ministerie van Economische Zaken’;

  • topfunctionarissen in het onderwijs: de topfunctionarissen van de instellingen onder de nummers 1 tot en met 9 en 13 tot en met 17, genoemd in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’ respectievelijk de nummers 1 tot en met 3 onder het opschrift ‘Ministerie van Economische Zaken’;

  • topfunctionarissen in het primair onderwijs: de topfunctionarissen van de instellingen onder de nummers 1, 2 en 4 tot en met 6, genoemd in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’;

  • topfunctionarissen in het voortgezet onderwijs: de topfunctionarissen van de instellingen onder de nummers 7 en 9, genoemd in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’;

  • topfunctionarissen van de cultuurfondsen: de topfunctionarissen van een rechtspersoon, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onder a, van de wet, voor zover het betreft een fonds als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

  • topfunctionarissen van hogescholen: de topfunctionarissen van de instellingen onder nummer 17, genoemd in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’, en nummer 3 onder het opschrift ‘Ministerie van Economische Zaken’ met uitzondering van de instellingen, genoemd in de onderdelen a, b, h en i van de bijlage behorende bij artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

  • wet:Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

Paragraaf 2. Topfunctionarissen in het onderwijs

Artikel 2. Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op de topfunctionarissen in het onderwijs.

Artikel 3. Verlaagde bezoldigingsmaxima topfunctionarissen in het onderwijs

In afwijking van artikel 2.3, eerste lid, van de wet komen partijen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan:

  • a. € 165.901 voor de topfunctionarissen in het primair onderwijs;

  • b. € 184.448 voor de topfunctionarissen in het voortgezet onderwijs;

  • c. € 199.905 voor de topfunctionarissen in het beroepsonderwijs en educatie; en

  • d. € 199.905 voor de topfunctionarissen van de hogescholen.

Artikel 4. Elektronische verzending bezoldigingsgegevens

De gegevens, bedoeld in artikel 4.1 en 4.2 van de wet, worden aangeleverd door middel van het daartoe voorgeschreven e-formulier, tenzij zij reeds zijn aangeleverd door middel van de Elektronisch Financiële Jaarrekening.

Artikel 5. Elektronische melding accountant

De melding, bedoeld in artikel 5.2, eerste en tweede lid, van de wet, wordt gedaan door middel van het daartoe voorgeschreven e-formulier.

Paragraaf 2a. Topfunctionarissen van de cultuurfondsen

Artikel 5a. Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op de topfunctionarissen van de cultuurfondsen.

Artikel 5b. Verlaagde bezoldigingsmaxima topfunctionarissen van de cultuurfondsen

In afwijking van artikel 2.3, eerste lid, van de wet komen partijen voor de topfunctionarissen van de cultuurfondsen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan:

  • a. € 123.024 voor zover het betreft

    • 1°. het Fonds voor Cultuurparticipatie,

    • 2°. het Nederlands Letterenfonds, of

    • 3°. het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie; of

    • 4°. het Nederlands Fonds voor de Film; en

  • b. € 147.629 voor zover het betreft

    • 1°. het Mondriaan Fonds, of

    • 2°. het Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+.

Paragraaf 3. Toezicht en handhaving

Artikel 6. Toezicht en handhaving door de Inspectie van het onderwijs

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De inspecteur-generaal van het onderwijs en de ambtenaren van de Inspectie van het onderwijs die zijn belast met de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht, zijn belast met het toezicht op de naleving van de wet en deze regeling, ten aanzien van de rechtspersonen, genoemd onder de nummers 1 tot en met 9 en 17, 18 en 20 in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’ en de nummers 1 tot en met 3 onder het opschrift ‘Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie’.

Terugwerkende kracht

Stb. 2014, 235, datum inwerkingtreding 28-06-2014, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2013.

1 De inspecteur-generaal van het onderwijs en de ambtenaren van de Inspectie van het onderwijs die zijn belast met de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht, zijn belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en deze regeling, ten aanzien van de rechtspersonen, genoemd onder de nummers 1 tot en met 9 en 14, 15, en 17 in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’ en de nummers 1 tot en met 3 onder het opschrift ‘Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie’.

Artikel 7. Toezicht en handhaving door het Commissariaat voor de Media

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De leden van het Commissariaat voor de Media en de bij besluit van het Commissariaat aangewezen medewerkers van het Commissariaat, bedoeld in artikel 7.11, tweede lid, van de Mediawet 2008 zijn belast met het toezicht op de naleving van de wet ten aanzien van de rechtspersonen, genoemd onder de nummers 21 en 22 in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’.

Terugwerkende kracht

Stb. 2014, 235, datum inwerkingtreding 28-06-2014, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2013.

1 De leden van het Commissariaat voor de Media en de bij besluit van het Commissariaat aangewezen medewerkers van het Commissariaat, bedoeld in artikel 7.11, tweede lid, van de Mediawet 2008 zijn belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en deze regeling ten aanzien van de rechtspersonen, genoemd onder de nummers 18 en 19 in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’.

Paragraaf 4. Slotbepalingen

Artikel 9. Wijziging in verband met het vervallen van delegatiegrondslag

[Red: Wijzigt de Regeling financiën hoger onderwijs.]

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2013, treedt deze regeling in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2013.

Artikel 11. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Bussemaker.

De

Staatssecretaris

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. Dekker.