Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren

Geraadpleegd op 20-11-2024.
Geldend van 31-03-2015 t/m 31-12-2015

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 8 december 2012, nr. WJZ/353186 (10126), houdende verlaagde bezoldigingmaxima voor topfunctionarissen in het onderwijs en ter invoering van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, alsmede de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gehoord de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mede namens de Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 2.6, eerste lid, 4.1, derde lid, 4.2, zevende lid, 5.1, eerste lid, en 5.2, eerste en tweede lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector; de artikelen 5:14 en 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht; artikel 3, tweede lid, onder g, van de Wet op het onderwijstoezicht; de artikelen 2 en 4 van de Experimentenwet onderwijs en artikel 6.4, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Paragraaf 2. Topfunctionarissen in het onderwijs

Artikel 2. Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op de topfunctionarissen in het onderwijs.

Artikel 3. Bezoldigingsmaxima topfunctionarissen in het onderwijs

  • 1 In afwijking van artikel 2.3, eerste lid, van de wet komen partijen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan € 165.901 voor de topfunctionarissen in het primair onderwijs.

  • 2 Voor de topfunctionarissen in het voortgezet onderwijs, de topfunctionarissen in het beroepsonderwijs en educatie en de topfunctionarissen van de hogescholen is het bezoldigingsmaximum, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet van toepassing.

  • 3 Voor de topfunctionarissen in het wetenschappelijk onderwijs komen partijen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan het bezoldigingsmaximum, bedoeld in artikel 2.3 van de wet, zoals dat luidde op 31 december 2014.

Artikel 4. Elektronische verzending bezoldigingsgegevens

De gegevens, bedoeld in artikel 4.1 en 4.2 van de wet, worden aangeleverd door middel van het daartoe voorgeschreven e-formulier, tenzij zij reeds zijn aangeleverd door middel van de Elektronisch Financiële Jaarrekening.

Artikel 5. Elektronische melding accountant

De melding, bedoeld in artikel 5.2, eerste en tweede lid, van de wet, wordt gedaan door middel van het daartoe voorgeschreven e-formulier.

Paragraaf 2a. Topfunctionarissen van de cultuurfondsen

Artikel 5a. Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op de topfunctionarissen van de cultuurfondsen.

Artikel 5b. Verlaagde bezoldigingsmaxima topfunctionarissen van de cultuurfondsen

In afwijking van artikel 2.3, eerste lid, van de wet komen partijen voor de topfunctionarissen van de cultuurfondsen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan:

  • a. € 123.024 voor zover het betreft

    • 1°. het Fonds voor Cultuurparticipatie,

    • 2°. het Nederlands Letterenfonds, of

    • 3°. het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, en

  • b. € 147.629 voor zover het betreft

    • 1°. het Mondriaan Fonds,

    • 2°. het Nederlands Fonds voor de film, of

    • 3°. het Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+.

Paragraaf 3. Toezicht en handhaving

Artikel 6. Toezicht en handhaving door de Inspectie van het onderwijs

  • 1 De inspecteur-generaal van het onderwijs en de ambtenaren van de Inspectie van het onderwijs die zijn belast met de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht, zijn belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en deze regeling, ten aanzien van de rechtspersonen, genoemd onder de nummers 1 tot en met 9 en 14, 15, en 17 in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’ en de nummers 1 tot en met 3 onder het opschrift ‘Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie’.

  • 3 De inspecteur-generaal van het onderwijs kan ten aanzien van de aan hem toekomende bevoegdheden, bedoeld in het tweede lid, ondermandaat verlenen.

  • 4 De inspecteur-generaal van het onderwijs is bevoegd te beslissen op een bezwaarschrift dat is ingediend tegen een in ondermandaat genomen besluit ter aanwending van de bevoegdheden, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 7. Toezicht en handhaving door het Commissariaat voor de Media

  • 1 De leden van het Commissariaat voor de Media en de bij besluit van het Commissariaat aangewezen medewerkers van het Commissariaat, bedoeld in artikel 7.11, tweede lid, van de Mediawet 2008 zijn belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en deze regeling ten aanzien van de rechtspersonen, genoemd onder de nummers 18 en 19 in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’.

Artikel 7a. Begripsbepaling toezicht overige OCW-sectoren

In de artikelen 7b tot en met 7k wordt onder instellingen verstaan: rechtspersonen op wie de wet van toepassing is en die niet vallen onder het toezicht van de Inspectie van het onderwijs, bedoeld in artikel 6, eerste lid, en het Commissariaat voor de Media, bedoeld in artikel 7, eerste lid, en voor zover de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de minister is wie het aangaat.

Artikel 7b. Sector primair onderwijs voor zover geen onderwijsinstelling

Voor instellingen in de sector primair onderwijs, alsmede de sector jeugd, onderwijs en zorg, worden de volgende personen belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a. de directeur en plaatsvervangend directeur van de directie primair onderwijs;

  • b. de ambtenaren, werkzaam bij de afdeling financiën en verantwoording van de directie primair onderwijs.

Artikel 7c. Sector voortgezet onderwijs voor zover geen onderwijsinstelling

Voor instellingen in de sector voortgezet onderwijs worden de volgende personen belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a. de directeur en plaatsvervangend directeur van de directie voortgezet onderwijs;

  • b. de ambtenaren, werkzaam bij de afdeling financiën van de directie voortgezet onderwijs.

Artikel 7d. Sector middelbaar beroepsonderwijs voor zover geen onderwijsinstelling

Voor instellingen in de sector middelbaar beroepsonderwijs worden de volgende personen belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a. de directeur en plaatsvervangend directeur van de directie middelbaar beroepsonderwijs;

  • b. de ambtenaren, werkzaam bij de afdeling financiën van de directie middelbaar beroepsonderwijs.

Artikel 7e. Sector hoger onderwijs en studiefinanciering voor zover geen onderwijsinstelling

Voor instellingen in de sector hoger onderwijs en studiefinanciering worden de volgende personen belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a. de directeur en plaatsvervangend directeur van de directie hoger onderwijs en studiefinanciering;

  • b. de ambtenaren, werkzaam bij de afdeling control, begroting en verantwoording van de directie hoger onderwijs en studiefinanciering.

Artikel 7f. Sector onderzoek en wetenschapsbeleid

Voor instellingen in de sector onderzoek en wetenschapsbeleid worden de volgende personen belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a. de directeur en plaatsvervangend directeur van de directie onderzoek en wetenschapsbeleid;

  • b. de ambtenaren, werkzaam bij de afdeling algemeen beleid en begroting van de directie onderzoek en wetenschapsbeleid.

Artikel 7g. Sector monumenten en archeologie

Voor instellingen in de sector monumenten en archeologie worden de volgende personen belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a. de directeur en plaatsvervangend directeur van de rijksdienst voor het cultureel erfgoed;

  • b. de ambtenaren, werkzaam bij de afdeling control van de rijksdienst voor het cultureel erfgoed.

Artikel 7h. Sector erfgoed en kunsten

Voor instellingen in de sector erfgoed en kunsten worden de volgende personen belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a. de directeur en plaatsvervangend directeur van de directie erfgoed en kunsten;

  • b. de ambtenaren, werkzaam bij de afdeling sectoraal beleid van de directie erfgoed en kunsten.

Artikel 7i. Sector media en creatieve industrie voor zover geen toezicht van het CvdM

Voor instellingen in de sector media en creatieve industrie worden de volgende personen belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a. de directeur en plaatsvervangend directeur van de directie media en creatieve industrie;

  • b. de ambtenaren, werkzaam bij de afdeling financiën en control van de directie media en creatieve industrie;

  • c. de ambtenaren, werkzaam bij de afdeling informatie- en bibliotheekbeleid van de directie media en creatieve industrie;

  • d. de ambtenaren, werkzaam bij de afdeling mediabeleid van de directie media en creatieve industrie.

Artikel 7j. Sector emancipatie

Voor instellingen in de sector emancipatie worden de volgende personen belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a. de directeur en plaatsvervangend directeur van de directie emancipatie;

  • b. de ambtenaren belast met subsidiecoördinatie, werkzaam bij de afdeling bedrijfsvoering van de directie emancipatie.

Artikel 7k. Sector internationaal beleid

Voor de instellingen in de sector internationaal beleid worden de volgende personen belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a. de directeur en plaatsvervangend directeur van de directie internationaal beleid;

  • b. de controller van de directie internationaal beleid.

Artikel 7k.1. Cultuurfondsen

  • 1 Voor instellingen die worden gesubsidieerd door een fonds als bedoeld in artikel 5b worden, voor zover de wet op die instelling van toepassing is, de leden van het bestuur van het betreffende fonds belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling.

  • 2 Indien meer dan één van de in het eerste lid bedoelde fondsen subsidie verstrekken aan een instelling als bedoeld in het eerste lid, is het fonds dat de hoogste subsidie verstrekt aan de instelling belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling.

Artikel 7l. Beperking toezichtsbevoegdheden

De toezichthouders die in deze paragraaf zijn aangewezen beschikken niet over de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

Paragraaf 4. Slotbepalingen

Artikel 9. Wijziging in verband met het vervallen van delegatiegrondslag

[Red: Wijzigt de Regeling financiën hoger onderwijs.]

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2013, treedt deze regeling in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2013.

Artikel 11. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Bussemaker.

De

Staatssecretaris

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. Dekker.