Regeling sturing van en toezicht op het Kadaster

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2013.
Geldend van 01-01-2013 t/m heden

Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 5 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/241276, houdende vaststelling regels in verband met de implementatie van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en de sturing van en het toezicht op de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, bedoeld in artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster (Regeling sturing van en toezicht op de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, bedoeld in artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster)

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 26 en 32 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en de artikelen 31 en 31a van de Organisatiewet Kadaster;

Besluit:

§ 2. Bestuur en raad van toezicht van de Dienst

Artikel 2. Ontstentenis bestuur

De Dienst informeert de minister onverwijld over de ontstentenis van een lid van de raad van bestuur met het oog op een door de minister te treffen voorziening.

Artikel 3. Rol raad van toezicht

De raad van toezicht oefent onafhankelijk van bestuur en minister toezicht uit. De raad van toezicht heeft een interne toezichtfunctie en is daarbij gericht op het beleid van de directie en op de algemene gang van zaken in de Dienst. De raad van toezicht richt zich bij de vervulling van de taak naar het belang van de Dienst en weegt daartoe de in aanmerking komende belangen van de bij de Dienst betrokkenen af.

§ 3. Financieel toezicht

Artikel 4. Begroting

De Dienst zendt jaarlijks voor 1 oktober de begroting voor het daaropvolgende jaar aan de minister.

Artikel 5. Meerjarenbeleidsplan

  • 1 Het aan de minister voor te leggen meerjarenbeleidsplan omvat de periode van het komende begrotingsjaar en de vier volgende jaren.

  • 2 In het meerjarenbeleidsplan komen aan de orde:

    • a. de interne en externe ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de door de Dienst gelegde en te leggen beleidsaccenten in termen van strategie, doelstellingen en resultaten;

    • b. veranderingen in de werkwijze van de Dienst voor zover deze politiek relevant worden geacht of financieel van substantiële omvang zijn;

    • c. markt- en nevenactiviteiten;

    • d. de toelichting op de investeringen;

    • e. zwaarwegende technische en juridische aspecten die van invloed kunnen zijn op wet- en regelgeving;

    • f. zwaarwegende veranderingen in het beleid ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van het personeel;

    • g. de stand van zaken rond de informatiebeveiliging en, indien aan de orde, de verbeteringsmaatregelen, alsmede belangrijke wijzigingen in het informatiebeveiligingsbeleid;

    • h. de begrote gecomprimeerde balans per ultimo van het begrotingsjaar;

    • i. de meerjarencijfers voor de vier jaren na het eerstvolgende begrotingsjaar omtrent de geraamde totale omzet en de totale kosten alsmede de verwachte positie van het eigen en vreemd vermogen;

    • j. wijzigingen ten opzichte van aannames en uitgangspunten in het vorige meerjarenbeleidsplan;

    • k. de hoogte van de na te streven efficiency en de te behalen besparingen, mede in relatie tot de interne en externe ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de Dienst.

Artikel 6. Aandachtspunten voor de accountantscontrole

  • 1 De aandachtspunten voor de accountantscontrole zijn uitgewerkt in de bijlage bij deze regeling.

  • 2 De minister informeert de Dienst over het voornemen een review van de accountantscontrole te laten uitvoeren door de accountantsdienst van het Rijk. Het besluit tot het uitvoeren van een review van de accountantscontrole wordt vergezeld van een toelichting waaruit de aanleiding blijkt, alsmede de procedure die zal worden gevolgd en de informatie die de Dienst ten behoeve van dit onderzoek beschikbaar dient te stellen.

  • 3 Bij de aanwijzing van de accountant, bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Kaderwet, bedingt de Dienst dat de controles en de verklaringen daarover mede betreffen:

    • a. een toereikende scheiding tussen de baten en lasten casu quo ontvangsten en uitgaven uit de bij of krachtens een wet aan de Dienst opgedragen taken dan wel andere activiteiten;

    • b. de juiste en volledige hantering van de vastgestelde tarieven;

    • c. dat de kosten van de strategische eenheden zijn gebaseerd op het vastgestelde kostprijscalculatiemodel.

Artikel 7. Invulling van artikel 13, eerste lid, van de wet juncto artikel 32 van de Kaderwet

  • 1 De Dienst behoeft de voorafgaande instemming van de minister voor:

    • a. het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • b. het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen waarvan de waarde een bedrag van 10 miljoen euro overschrijdt;

    • c. het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen waarvan de waarde een bedrag van 10 miljoen euro overschrijdt;

    • d. het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot huur, verhuur of pacht van registergoederen waarvan de huur of pacht een bedrag van jaarlijks 10 miljoen euro overschrijdt;

    • e. het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening indien deze afzonderlijk dan wel alle kredietovereenkomsten en overeenkomsten van geldleningen gezamenlijk een bedrag van 10 miljoen euro overschrijden;

    • f. het aangaan van overeenkomsten waarbij de Dienst zich verbindt tot zekerheidstelling met inbegrip van zekerheidstelling voor schulden van derden of waarbij de Dienst zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • g. het vormen van andere fondsen en reserveringen dan de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 33 van de Kaderwet;

    • h. het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

  • 2 Indien de Dienst een beslissing wil nemen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, c, d en e, waarvan de bedragen, genoemd in het eerste lid, niet overschreden worden maar waarvan de waarde meer bedraagt dan 5 miljoen euro, informeert de Dienst de minister over de beslissing.

  • 3 De Dienst legt een voorgenomen beslissing als bedoeld in het eerste lid niet voor dan nadat de raad van toezicht heeft verklaard tegen die beslissing geen bedenkingen te hebben. De Dienst behoeft de voorafgaande instemming van de raad van toezicht voor het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening, indien deze een bedrag afzonderlijk dan wel alle kredietovereenkomsten en overeenkomsten van geldleningen gezamenlijk van 2,5 miljoen euro overschrijden.

  • 4 Voor zover de in het eerste lid genoemde voornemens zijn opgenomen in de begroting, bedoeld in artikel 26 van de Kaderwet, hoeven deze niet afzonderlijk ter instemming aan de minister te worden voorgelegd.

§ 4. Informatie-uitwisseling

Artikel 8. Jaarrekening

Bij de inrichting van de jaarrekening wordt onderscheid gemaakt tussen de baten en lasten, alsook tussen de ontvangsten en uitgaven uit de bij of krachtens een wet aan de Dienst opgedragen taken dan wel uit andere activiteiten.

Artikel 9. Jaarverslag

  • 2 Uit het jaarverslag valt af te leiden op welke wijze de realisatie in het boekjaar overeenkomt met dan wel afwijkt van de begroting.

  • 3 Het jaarverslag is voorzien van:

    • a. een verslag van de directie;

    • b. een verslag van de raad van toezicht;

    • c. een in-control-statement van het bestuur;

    • d. een verslag van de Gebruikersraad en de ondernemingsraad.

  • 4 Bij de aanbieding van het jaarverslag aan de minister informeert de Dienst de minister over:

    • a. de toepassing van de arbeidsvoorwaarden van het personeel;

    • b. de gemiddelde loonsom per werknemer over het desbetreffende boekjaar;

    • c. het aantal ingediende schadeclaims, onderverdeeld naar taak en de resultaten daarvan.

Artikel 10. Toepassing internationale wet- en regelgeving

De Dienst informeert de minister ten minste één maal per jaar over de wijze waarop de Dienst van toepassing zijnde of wordende internationale wet- en regelgeving toepast en uitvoert respectievelijk gaat toepassen en uitvoeren.

Artikel 11. Uitvoeringstoets Dienst

  • 1 De minister legt de volgende voornemens tijdig aan de Dienst voor met het oog op een uitvoeringstoets:

    • a. voor het functioneren van de Dienst relevante beleidsvoornemens;

    • b. voorgenomen wet- en regelgeving;

    • c. overige voornemens tot het opdragen van taken of het stellen van regels met betrekking tot de uitoefening van de taken bij of krachtens een wet waarvoor hij eerste verantwoordelijke is; en

    • d. voornemens tot het stellen van Beleidsregels in de zin van artikel 21 Kaderwet.

  • 2 De minister reageert op de door de Dienst toegezonden rapportage en geeft daarbij in ieder geval aan hoe de rapportage in de besluitvorming is of zal worden betrokken.

  • 3 Indien de minister nalaat tijdig te verzoeken om een uitvoeringstoets, informeert de Dienst de minister van de intentie van de Dienst om een uitvoeringstoets uit eigen beweging uit te voeren.

  • 4 Indien in de loop van het besluitvormingsproces het aan de Dienst voorgelegde voornemen op voor de Dienst relevante punten wordt gewijzigd, legt de minister de wijzigingen ten behoeve van een finale uitvoeringstoets voor aan de Dienst.

Artikel 12. Uitvoeringsevaluaties

  • 1 De Dienst evalueert op een daartoe door de minister gedaan verzoek of uit eigen beweging de uitvoering van nieuw of bijgesteld beleid dan wel nieuwe of bijgestelde wet- en regelgeving.

  • 2 Bij het verzoek formuleert de minister de door de Dienst te beantwoorden vragen en wordt de termijn bepaald waarbinnen de rapportage gereed dient te zijn.

  • 3 De minister reageert op de door de Dienst toegezonden rapportage en geeft daarbij in ieder geval aan hoe de rapportage in de besluitvorming is of zal worden betrokken.

Artikel 13. ICT-projecten

De Dienst verschaft de minister structureel informatie over lopende dan wel in voorbereiding zijnde ICT-projecten waarover aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt gerapporteerd.

Artikel 15. Onderzoek door derden ten behoeve van toezicht

Indien de minister na overleg met het zbo een derde aanwijst om in het kader van het toezicht op het functioneren van de Dienst onderzoek te doen naar een door de minister te bepalen onderdeel van de Dienst of van de taakuitoefening door de Dienst, verstrekt de Dienst aan deze derde op de door de derde te bepalen wijze de ter zake van het onderzoek gevraagde informatie voor zover dit niet beperkt is door een wet of contract.

Artikel 16. Informatieverstrekking van de minister aan de Dienst

De minister verstrekt de Dienst informatie met betrekking tot:

  • a. aanschrijvingen;

  • b. politieke aangelegenheden en de meningsvorming door de minister of de Staten-Generaal met betrekking tot de Dienst en de toekomst van de Dienst,

  • c. (inter)nationaal overleg;

  • d. (ontwikkeling van) rechtstreeks werkende EG-regelgeving;

  • e. overleg met andere departementen en resultaten daarvan;

  • f. klachten over het functioneren van de Dienst.

Artikel 17. Instemmingstoets minister

  • 1 De Dienst legt tot hem gerichte voorstellen tot taakopdracht door een ander bestuursorgaan tijdig voor aan de minister met het oog op het verkrijgen van diens instemming.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op voornemens van de Dienst tot het verrichten van markt- of nevenactiviteiten, die nog niet bij of krachtens wet of bij een eerder besluit van de minister zijn toegestaan.

§ 5. Overige bepalingen

Artikel 18. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling sturing van en toezicht op het Kadaster.

Artikel 19. Overgangsrecht

  • 1 Op de jaarstukken 2012 worden de artikelen 6, 8 en 9 niet toegepast voor zover deze bepalingen afwijken van de eerdere met de Dienst gemaakte afspraken en de Dienst heeft aangegeven voor de jaarstukken 2012 niet te kunnen voldoen aan de onderhavige regeling.

  • 2 Indien de Dienst heeft aangegeven voor de jaarstukken 2012 niet te kunnen voldoen aan de onderhavige regeling, geldt voor de jaarstukken 2012 de regelgeving zoals deze voor inwerkingtreding van deze regeling van toepassing was.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

Bijlage bij artikel 6 van de Regeling sturing van en toezicht op de dienst voor het Kadaster en de openbare registers, bedoeld in artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster

Aandachtspunten voor de accountantscontrole

De volgende elementen zijn aandachtspunten voor de accountantscontrole:

1. Rechtmatigheid

  • a. controle van de rechtmatigheid van de bestedingen en inning van de middelen door de Dienst. Rechtmatigheid houdt in dat een financiële transactie waarvan de uitkomst in de jaarrekening wordt verantwoord in overeenstemming is met de in internationale regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen opgenomen bepalingen die de uitkomst van die financiële transactie beïnvloeden.

  • b. voor de verstrekking van de verklaring over de rechtmatigheid conform artikel 35, derde lid, van de Kaderwet en de kwalificatie van die verklaring gelden ten aanzien van de in de jaarrekening opgenomen financiële stromen en saldi inzake de publieke middelen de volgende tolerantiegrenzen:

     

    Goedkeurende verklaring

    Verklaring met beperking

    Verklaring van oordeelonthouding

    Afkeurende verklaring

    Fouten in de jaarrekening

    Kleiner dan of gelijk aan 1%

    Tussen 1% en 3%

    n.v.t.

    Gelijk aan of meer dan 3%

    Onzekerheden in de controle

    Kleiner dan of gelijk aan 3%

    Tussen 3% en 10%

    Gelijk aan of meer dan 10%

    N.v.t.

2. Tarieven

  • a. controle van de juiste en volledige hantering van de door de minister vastgestelde tarieven;

  • b. beoordeling of kosten en opbrengsten per strategische eenheid in de administratie zijn toegerekend op basis van het vastgestelde kostprijsmodel. Dit omvat het mogelijk voorkomen van kruissubsidiëring tussen de strategische eenheden.

3. Niet-financiële informatie

  • a. beoordeling van de consistentie en de controleerbaarheid van het totstandkomingsproces van de in de jaarverantwoording opgenomen niet-financiële informatie.

4. In-control-statement

  • a. beoordeling van de consistentie en de controleerbaarheid van het totstandkomingsproces van de in de jaarverantwoording opgenomen in-control-statement, waaronder de verenigbaarheid daarvan met de jaarrekening én de uitkomsten van de controlewerkzaamheden op de jaarrekening (NBA praktijkstandaard 1109).

5. Informatiebeveiliging