Controleprotocol gemeentelijke vervoerbedrijven

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 30-09-2004.
Geldend van 30-09-2004 t/m 30-06-2005

Controleprotocol gemeentelijke vervoerbedrijven

1. Inleiding

Artikel 69, vijfde lid, van de Wet personenvervoer 2000 (hierna: Wp2000) verplicht gemeentelijke vervoerbedrijven (hierna: gvb’s) tot het jaarlijks door een onafhankelijke deskundige laten opstellen van een verklaring, waarin een onafhankelijke deskundige aangeeft of de financiële verhouding tussen het gvb en haar dochter- en zusterbedrijven, voor zover deze bedrijven vervoerder zijn in de zin van artikel 1, onderdeel k, Wp2000, voldoet aan de in artikel 69, tweede en derde lid, Wp2000 gestelde eisen. Op grond van artikel 87, vierde lid, Wp2000 is het de taak van de NMa om er op toe te zien dat een dergelijke verklaring wordt opgesteld, dat deze verklaring voldoet aan de eisen uit de Wp2000 en dat deze verklaring ter inzage is gelegd.

Doelstelling van het in deze beleidsregel uitgewerkte ‘Controleprotocol gemeentelijke vervoerbedrijven’ is om uiteen te zetten op welke wijze de NMa de wet toepast. Het controleprotocol bevat daartoe de algemene en specifieke uitgangspunten die de NMa hanteert bij de uitvoering van haar werkzaamheden in het kader van het toezicht op artikel 69, vijfde lid, Wp2000. In de bijlage bij het controleprotocol wordt aangegeven op welke wijze de uitkomsten van de controle kunnen worden gerapporteerd.

Indien uit de verklaring van een gemeentelijk vervoerbedrijf blijkt dat de onafhankelijke deskundige de in deze beleidsregel neergelegde aanwijzigen heeft gevolgd en dat de verklaring ter inzage is gelegd, wordt het gemeentelijk vervoerbedrijf geacht aan artikel 69, vijfde lid, Wp2000 te voldoen. In bijzondere omstandigheden kan de NMa op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht afwijken van deze beleidsregel.

Het controleprotocol bevat de huidige inzichten van de NMa ten aanzien van de verklaring zoals genoemd in artikel 69, vijfde lid, Wp2000. Deze inzichten kunnen wijzigen. De directeur- generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit kan het controleprotocol te allen tijde intrekken of wijzigen.

Bij de totstandkoming van het controleprotocol is gebruikgemaakt van opmerkingen van vertegenwoordigers van de gvb’s, de brancheorganisatie Mobis en accountants die optreden als onafhankelijke deskundigen.

2. Algemene uitgangspunten

2.1. Onafhankelijke deskundige

De verklaring moet worden opgesteld door een registeraccountant of een AA (ingeschreven in het register ex artikel 36 Wet op de AA, dus een AA in de zin van artikel 393, boek 2 Burgerlijk wetboek).

Dit kunnen dus ook overheidsaccountants zijn. Deze accountants worden aangemerkt als onafhankelijk deskundige in de zin van artikel 69, vijfde lid, Wp2000.

Dit ontslaat de accountant (RA of AA) niet van zijn/haar eigen verantwoordelijkheid vast te stellen – conform eigen gedrags- en beroepsregels – of hij/zij onafhankelijk is.

2.2. Object en reikwijdte van het onderzoek

Object van onderzoek zijn alle financiële verhoudingen en transacties die gedurende het boekjaar hebben plaatsgevonden tussen het gemeentelijk vervoerbedrijf en het dochteren/ of zusterbedrijf, zijnde vervoerder. Reikwijdte van het onderzoek strekt zich uit tot rechtstreekse verhoudingen en transacties tussen het gemeentelijk vervoerbedrijf en het dochteren/ of zusterbedrijf, zijnde vervoerder. Artikel 69, tweede lid, Wp2000 doelt op rechtstreekse bevoordeling, daarmee is de financiële verhouding tussen gvb en betreffende dochter- of zusteronderneming relevant. In principe vallen transacties die via andere dochter- of zusterbedrijven worden geleid buiten artikel 69, vijfde lid, Wp2000. Transacties die de facto neerkomen op een bevoordeling van een groepsmaatschappij, die tevens vervoerder is, maar die worden geleid via een dochter- of zusteronderneming die slechts aandelen houdt in andere vennootschappen en verder geen concrete bedrijfsactiviteiten ontplooit, moeten eveneens worden onderzocht.

2.3. Gewenste mate van zekerheid

De verklaring waarvoor de volgens dit protocol uit te voeren werkzaamheden naar mogelijke bevoordeling, zoals omschreven in artikel 69, tweede lid, Wp2000 worden verricht, dient een redelijke mate van zekerheid te verschaffen. De rapportage dient derhalve aan de gebruiker een (relatief) hoge maar geen absolute mate van zekerheid te verschaffen over de bevoordeling zoals omschreven in artikel 69, tweede lid, Wp2000. De te hanteren betrouwbaarheid dient te worden gesteld op 95%.

2.4. Materialiteit

Definitie materieel belang in dit controleprotocol is, naar analogie van de NIVRA Richtlijn voor de accountantscontrole 320 ‘Materieel belang in de accountantscontrole’:

‘Informatie is materieel indien het weglaten of het onjuist weergeven daarvan de economische beslissingen die gebruikers op basis van de rapportage nemen, zou kunnen beïnvloeden.

De materialiteit van bevoordeling is afhankelijk van de omvang daarvan, beoordeeld onder de bijzondere omstandigheden waaronder het weglaten of onjuist weergeven plaatsvindt. Het begrip materialiteit verschaft dus meer een drempel of kritische grens, dan dat het een primair kwalitatief kenmerk is dat informatie moet bezitten om nuttig te zijn.’

In het kader van dit controleprotocol dient materialiteit te worden bezien vanuit de mogelijk bevoordeelde dochter- of zusterbedrijven. De materialiteit dient te worden bepaald per dochter- of zusterbedrijf die valt binnen de reikwijdte van het onderzoek. Dit betekent dat voor de te onderzoeken financiële verhoudingen en transacties per dochter- of zusterbedrijf een afzonderlijke materialiteit geldt. Om het werken met meerdere materialiteiten te vermijden mag worden gekozen voor één overall materialiteit bestaande uit de laagste van de per dochter- of zusterbedrijf bepaalde materialiteiten.

Bepaling van de materialiteiten dient plaats te vinden volgens in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten als zou een wettelijke jaarrekeningcontrole worden uitgevoerd op het dochterof zusterbedrijf.

2.5. Omgaan met geconstateerde bevoordelingen of onzekerheden ten aanzien van bevoordeling

Voor wat betreft de rapportage door de accountant dienen in ieder geval geconstateerde bevoordelingen en/of onzekerheden ten aanzien van mogelijke bevoordeling, waarvan het belang individueel of in totaal groter is dan 5% van de gehanteerde materialiteit te worden gerapporteerd.

2.6. Richtlijn voor de accountantscontrole

De werkzaamheden dienen te worden verricht in overeenstemming met in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen inzake opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden (RAC920) met inachtneming van:

  • het onderhavige ‘Controleprotocol gemeentelijke Vervoerbedrijven’;

  • Richtlijn 550 Verbonden Partijen.

3. Specifieke vereisten

Hieronder volgt een opsomming van aandachtspunten die de accountant bij de uitvoering van zijn werkzaamheden en rapportage daarover dient te betrekken. De aandachtspunten doelen op de relatie tussen het gemeentelijk vervoerbedrijf en het zuster- of dochterbedrijf, zijnde vervoerder. Indeling van de aandachtspunten heeft plaatsgevonden naar jaarrekeningpost c.q. rubriek. De reden hiervoor is om de integratie van het controleprotocol in de jaarrekeningcontrole te vergemakkelijken. Dit bevordert een efficiënte uitvoering van het controleprotocol.

3.1. Immateriële vaste activa

Zijn immateriële vaste activa gekocht en/of verkocht tegen een vergoeding die ligt onder respectievelijk boven de reële waarde (marktwaarde of indirecte opbrengstwaarde)? Zijn immateriële vaste activa in gebruik gegeven/genomen tegen een vergoeding die ligt onder respectievelijk boven de reële waarde (marktwaarde of indirecte opbrengstwaarde), bijvoorbeeld rechten op gebruik van haltes, opstapplaatsen en andere rechten en licenties?

3.2. Materiële vaste activa

Zijn materiële vaste activa gekocht en/of verkocht tegen een vergoeding die lager respectievelijk hoger is dan de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen kosten? Denk hier ook aan condities zoals betalingstermijnen, vergoedingen voor onderhoud en lange garantieperiodes.

Zijn materiële vaste activa in gebruik gegeven/genomen of gehuurd/verhuurd tegen een vergoeding die respectievelijk lager of hoger is dan de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen kosten? Is bij de bepaling van de vergoeding rekening gehouden met normale en werkelijke bezetting, met andere woorden wie draagt kosten van onderbezetting?

3.3. Financiële vaste activa

Heeft inbreng (in natura) bij nieuw opgerichte deelnemingen plaatsgevonden tegen reële waarden?

Vinden kapitaalstortingen plaats tegen reële aandelenkoersen?

Is de nieuw opgerichte deelneming overgekapitaliseerd? (Bijvoorbeeld als inbreng volledig in eigen vermogen is geschiedt, dan is de nieuw opgerichte vennootschap voorzien van een solvabiliteit die mogelijk ruim gunstiger is dan de concurrentie en met als gevolg daarvan gunstiger financieringslasten.)

Zijn leningen verstrekt tegen nietmarktconforme condities, waaronder rente, aflossingsschema, verkregen zekerheden en achterstellingen?

3.4. Voorraden

Zijn voorraden gekocht en/of verkocht tegen een vergoeding die lager respectievelijk hoger is dan de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen kosten? Denk hier ook aan condities zoals betalingstermijnen, recht op retour, etc.

3.6. Liquide middelen

Is sprake van bevoordeling van dochter- of zusterbedrijf uit hoofde van paraplufinanciering c.q. compt-joint kredietfaciliteiten waarbij sprake is van o.a. kruislingse zekerheidsstellingen en renteverrekeningsclausules?

3.7. Langlopende en kortlopende schulden

Zijn leningen en/of handelskredieten verstrekt tegen niet-marktconforme condities, waaronder rente, aflossingsschema, verkregen zekerheden, achterstellingen?

3.8. Niet uit de balans blijkende verplichtingen

Zijn er niet uit de balans blijkende verplichtingen jegens het dochter- of zusterbedrijf of vice versa die leiden tot een bevoordeling, bijvoorbeeld gezamenlijke (inkoop-)contracten?

3.9. Winst- en verliesrekening

Worden door het gemeentelijk vervoerbedrijf diensten geleverd of afgenomen tegen een vergoeding die respectievelijk lager of hoger is dan de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen kosten?

Voorbeelden van diensten zijn terbeschikkingstelling van materieel, personeel, gebouwen en terreinen, werkruimte, het leveren van onderhoud, verzorgen van opleidingen, verzorgen van (salaris-)administratie en andere stafdiensten (PZ, juridisch, facilitair). Wordt bij de bepaling van kostprijstarieven uitgegaan van bedrijfseconomische principes?

3.10. Gegevens over individuele gebruikers van openbaar vervoer

U stelt vast welke gegevensverzamelingen over individuele gebruikers van openbaar vervoer worden gebruikt binnen de bedrijfsprocessen van het gvb.

U stelt vast of sprake is van adequate toegangsbeveiliging op deze gegevensverzamelingen gedurende het jaar. Beoordeel de beveiligingsmaatregelen gericht op bewaring van de integriteit van de gegevensverzamelingen en de privacybescherming (aansluiting met Wet Bescherming Persoonsgegevens). U stelt vast of gedurende het jaar sprake is geweest van geheimhoudingsregels voor personeel wat toegang heeft tot deze gegevensverzamelingen.

Informeer en beoordeel aan de hand van onderliggende stukken of verstrekkingen van gegevens over individuele gebruikers van openbaar vervoer hebben plaatsgevonden en tegen welke voorwaarden.

3.11. Gebruik van de naam en het beeldmerk van het openbaar vervoerbedrijf

U stelt vast of naam en/of beeldmerk van het gvb worden gebruikt bij een dochter- of zusterbedrijf in de volgende gevallen:

  • bedrijfsnaam;

  • materieel;

  • bedrijfskleding;

  • briefpapier;

  • internet;

  • reclame-uitingen.

Indien naam en/of beeldmerk zijn gebruikt, informeer en beoordeel aan de hand van onderliggende stukken of sprake is geweest van toestemming.

4. De modelverklaring

4.1 Het resultaat van de werkzaamheden van de onafhankelijke deskundige dient te worden vastgelegd in een verklaring. In de bijlage bij dit controleprotocol is een modelverklaring opgenomen die hiervoor gebruikt kan worden.

4.2 In de verklaring worden alle werkzaamheden gespecificeerd die door de onafhankelijke deskundige zijn uitgevoerd.

4.3 Indien de onafhankelijke deskundige heeft geconstateerd dat er bevoordeling heeft plaatsgevonden van een dochter- of zusterondernemer, moet dit expliciet in de verklaring worden vermeld.

5. Herziening en inwerkingtreding

Het controleprotocol treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

, 24 september 2004

De directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,

voor deze:

R.J.P. Jansen,

plv. directeur-generaal.

Bijlage : Modelverklaring

… (De directie van het gemeentelijk vervoerbedrijf)

… (Adres)

… (Postcode, woonplaats)

… (Plaats, datum)

Betreft: Rapport van bevindingen inzake artikel 69 vijfde lid, van de Wet Personenvervoer 2000

Geachte ...,

Ingevolge uw opdracht hebben wij over het boekjaar (invullen jaartal) een aantal specifieke werkzaamheden verricht, gebaseerd op de eisen van artikel 69, vijfde lid, van de Wet Personenvervoer 2000. De opdracht houdt in dat wij nagaan of door (het gemeentelijk vervoerbedrijf) is voldaan aan de eisen die worden gesteld in de Wet Personenvervoer 2000, in het bijzonder in artikel 69, vijfde lid. Deze rapportage bevat de uitkomsten van onze werkzaamheden.

Aard en doelstelling van de verrichte werkzaamheden

Onze werkzaamheden zijn verricht in overeenstemming met in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen inzake opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden en met inachtneming van het ‘Controleprotocol gemeentelijke vervoerbedrijven’.

De opdracht houdt in dat op het in deze rapportage opgenomen cijfermateriaal en toelichtingen daarop geen accountantscontrole is toegepast en dat tevens geen beoordelingsopdracht is uitgevoerd. Een en ander impliceert dat aan onze rapportage geen zekerheid kan worden ontleend omtrent de getrouwheid van het in deze rapportage opgenomen cijfermateriaal en toelichtingen daarop, anders dan ter zake van de aspecten zoals door ons onderzocht en waarover dienovereenkomstig door ons in deze rapportage wordt gerapporteerd.

Op grond van het gestelde in artikel 69, vijfde lid, van de Wet Personenvervoer 2000 zijn onze werkzaamheden meer in het bijzonder de volgende:

1. Nagaan of, en zo ja welke, dochter- of zusterbedrijven van (het gemeentelijk vervoerbedrijf) vervoerders zijn zoals bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Wet Personenvervoer 2000.

2. Nagaan of bedoelde dochter- of zusterbedrijven door (het gemeentelijk vervoerbedrijf) bevoordeeld zijn boven anderen, waarmee zij in concurrentie treden. In artikel 69, derde lid, van de Wet Personenvervoer 2000 wordt als zodanig in ieder geval aangemerkt:

  • het leveren van goederen of diensten tegen een vergoeding die lager is dan de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen kosten;

  • het ter beschikking stellen van financiële middelen anders dan ten laste van het eigen vermogen dan wel ten laste van het eigen vermogen anders dan tegen een in het handelsverkeer gebruikelijke vergoeding;

  • het verstrekken van gegevens over individuele gebruikers van openbaar vervoer, tenzij deze onder gelijke voorwaarden ook ter beschikking worden gesteld aan derden die met de betrokken onderneming in concurrentie treden;

  • het toestaan van het gebruik van de naam en het beeldmerk van het openbaar vervoerbedrijf op een wijze waardoor verwarring bij het publiek is te duchten over de herkomst van goederen en diensten.

In het kader van bovengenoemde doelstellingen hebben wij in het bijzonder de volgende werkzaamheden verricht1:

…. [puntsgewijs aanvullen met verrichte werkzaamheden met inachtneming van de specifieke vereisten in het Controleprotocol gemeentelijke vervoerbedrijven paragraaf 3].

Deze werkzaamheden zijn verricht in overeenstemming met hetgeen in de paragrafen 2 en 3 van het Controleprotocol gemeentelijke vervoerbedrijven is bepaald.

Uitkomsten van onze werkzaamheden

I. Met onze werkzaamheden zoals bedoeld onder a hebben wij vastgesteld dat de bedoelde dochter- of zusterbedrijven van (het gemeentelijk vervoerbedrijf) de volgende zijn:

  • -

    ... (naam dochter- of zusterbedrijf 1)

  • -

    ... (naam dochter- of zusterbedrijf 2)

  • -

    ...

Ons onderzoek heeft zich uitsluitend gericht op de rechtstreekse financiële verhoudingen en transacties tussen het (het gemeentelijk vervoerbedrijf) en de hierboven genoemde dochterof zusterbedrijven, met inachtneming van hetgeen in paragraaf 2.2. van het Controleprotocol gemeentelijk vervoerbedrijven is gesteld.

(Afhankelijk van de uitkomst van de werkzaamheden kan gekozen worden uit de volgende teksten)

II. Uit onze werkzaamheden zoals hierboven aangegeven onder de punten b tot en met (invullen) is ons niet gebleken dat er rechtstreekse bevoordelingen van dochter- of zusterbedrijven hebben plaatsgevonden die van materieel belang zijn in het kader van de Wet Personenvervoer 2000.

(of)

II. Ten aanzien van onze werkzaamheden gemeld onder (verwijzen naar de werkzaamheden waaruit wel blijkt dat dochter en zusterondernemingen rechtstreeks bevoordeeld zijn) hebben wij vastgesteld dat/merken wij op dat ... (puntsgewijs weergeven bevindingen)2 Uit de overige werkzaamheden is ons niet gebleken dat er rechtstreekse bevoordeling van dochter- of zusterbedrijven hebben plaatsgevonden die materieel van belang zijn in het kader van de Wet personenvervoer 2000.

Wij geven toestemming deze rapportage voor een ieder ter inzage te leggen bij uw kantoren.

Hoogachtend,

(Ondertekening)

  1. De verrichtte werkzaamheden moeten expliciet worden gemaakt. Enkele voorbeelden zijn vermeld onder a en b. De lijst moet zo nodig worden aangevuld. In de volgende paragraaf ‘Uitkomsten van onze werkzaamheden’ dient van iedere werkzaamheid een bevinding te worden geformuleerd. Combinaties zijn toelaatbaar. ^ [1]
  2. Als er wel bevoordelingen zijn gebleken dan moet dat worden gemeld en kan niet de genoemde ‘negative assurance’ worden gegeven. ^ [2]