Bijlage I. bij de beleidsregels inzake de regulering van mobiele terminating tarieven
[Regeling vervallen per 02-12-2012]
Toelichting op de beleidsregels
Deze bijlage bevat een nadere toelichting op de door het college in de beleidsregels
ingenomen standpunten ten aanzien van zijn bevoegdheid en de invulling van de redelijkheid.
In de toelichting wordt steeds verwezen naar de relevante alinea’s in de beleidsregels.
Alinea 2
Tot de in tweede alinea van de beleidsregels bedoelde aanbieders behoren in de eerste
plaats de vijf aanbieders van mobiele openbare telefonie met een eigen mobiel openbaar
netwerk, te weten KPN Mobile, Vodafone, Telfort, Dutchtone en Ben. Daarnaast behoren
daartoe de aanbieders van mobiele telefonie die telefoonverkeer bij mobiele eindgebruikers
termineren, maar daarbij gebruik maken van het fysieke mobiele netwerk van een andere
aanbieder. Deze terminating dienstverlening verschilt naar zijn aard in beginsel niet
van de terminating dienstverlening van een mobiele netwerkaanbieder. Voorts wordt
gebruik gemaakt van het mobiele netwerk van een bepaalde mobiele netwerkaanbieder
met in beginsel alle onderliggende kosten en voordelen vandien. Een voorbeeld van
een dergelijke aanbieder is Tele2, die mobiele telefoondiensten als ‘mobile virtual
network operator’ (hierna: MVNO) aanbiedt.
Alinea 8-10
De wettelijke interconnectieplicht van artikel 6.1 , eerste lid, Tw houdt in dat aanbieders hun netwerken direct aan elkaar dienen te koppelen. Op dit
moment wordt de interconnectie met mobiele netwerken voor een aanzienlijk deel bewerkstelligd
door middel van indirecte interconnectie. Daarbij wordt verkeer via een derde netwerk
– veelal het vaste telefoonnetwerk van KPN Telecom B.V. – getermineerd. Ingevolge
artikel 6.1 lid 3 Tw dienen aanbieders het college om ontheffing van hun directe interconnectieplicht
te verzoeken indien zij hun telefoonverkeer via indirecte interconnectie willen afwikkelen.
Aanbieders dienen op grond van artikel 6.1, zesde lid, Tw zowel voor de directe als
voor de indirecte interconnectie uitdrukkelijk onderling afspraken te maken en deze
afspraken in overeenkomsten neer te leggen. Deze interconnectie-overeenkomsten dienen
ingevolge artikel 6.2, eerste lid, Tw bij het college te worden gedeponeerd.
Alinea 11
Ter verduidelijking van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 6.3, tweede lid, Tw regels te stellen merkt het college op dat, ook indien partijen geen rechtstreekse
verbintenissen met elkaar hebben, uit het feitelijke gedrag van partijen kan worden
afgeleid dat – impliciet – overeenstemming bereikt is over het onderling afleveren
van verkeer. Het college doelt hierbij in het bijzonder op de bestaande praktijk bij
indirecte interconnectie, waarbij de verbintenissen veelal via KPN Telecom B.V. lopen,
maar het MTA tarief direct en zonder aanpassing wordt doorberekend aan de partij in
wiens netwerk het telefoongesprek ontspringt. Hoewel de wetgever bij het formuleren
van de geschilbeslechtende bevoegdheid een dergelijke situatie niet voor ogen lijkt
te hebben gehad, acht het college het, gezien het doel van de wet om effectieve concurrentie
op de telecommunicatiemarkt te bewerkstelligen, in de rede liggen dat ook deze situatie
onder artikel 6.3 Tw begrepen kan worden. Overigens is er door aanbieders in een aantal
gevallen ook wel getracht om onderling rechtstreeks over de indirecte interconnectie
te onderhandelen, maar dit heeft tot nog toe niet geleid tot overeenkomsten terzake.
In deze gevallen kan het college ook zijn bevoegdheid ontlenen aan artikel 6.3, eerste
lid, Tw.
Alinea 18-19
De omvang en strekking van een geschil over de redelijkheid van een MTA tarief van
een bepaalde mobiele aanbieder worden in beginsel bepaald door de aanvraag. Gezien
de grote mate van homogeniteit van de mobiele terminating dienstverlening van de mobiele
aanbieders zijn veel omstandigheden die in geschillen over de redelijkheid van een
MTA tarief een rol spelen gelijksoortig. In deze beleidsregels wordt een aantal omstandigheden
benoemd die naar het oordeel van het college de redelijkheid van het MTA tarief bepalen.
Niettemin zal het college in concrete geschillen bezien in hoeverre er andere specifieke
omstandigheden een rol spelen bij de bepaling van de redelijkheid.
Alinea 20-24
Teneinde een mobiele eindgebruiker te kunnen bereiken, dient toegang verkregen te
worden tot de SIM kaart in de mobiele telefoon. Alleen de mobiele aanbieder van wie
de betreffende eindgebruiker de SIM kaart heeft afgenomen, kan deze toegang verschaffen.
Een mobiele aanbieder biedt andere aanbieders uitsluitend via de dienst call termination
de gelegenheid om telefoonverkeer af te leveren op zijn mobiele netwerk. Er bestaat
derhalve bij de dienst call termination geen daadwerkelijke mogelijkheid tot aanbod-
of vraagsubstitutie. Enerzijds kunnen potentiële concurrenten pas een vergelijkbare
dienst aanbieden indien zij toegang tot de ‘SIM kaart’ hebben. Het college acht een
dergelijke substitutie niet voor de hand liggend, omdat een mobiele aanbieder niet
geneigd zal zijn deze toegang tot zijn klanten aan concurrenten te gunnen. Anderzijds
bestaan voor andere aanbieders geen technisch en economisch volwaardige alternatieve
diensten om telefoonverkeer af te leveren bij mobiele eindgebruikers. Het college constateert dan ook dat elke mobiele aanbieder bij het termineren van
verkeer op het eigen mobiele netwerk een (bijna) monopoliepositie heeft. Bij de invulling van de redelijkheid ten aanzien van MTA tarieven is voor het college
bepalend dat mobiele aanbieders geen doorslaggevende prikkel hebben om hun tarieven
tot een kostenefficiënt niveau te verlagen. In het consultatiedocument van 19 december
2001, OPTA/IBT/2001/203784, heeft het college het ontbreken van doorslaggevende prikkels
om mobiele aanbieders tot efficiëntere tarieven te bewegen nader beschreven. De reacties
van marktpartijen op de consultatie hebben het college geen aanleiding gegeven om
zijn standpunt te wijzigen. Het college zal in een apart document de overwegingen
van het college ten aanzien van reacties van marktpartijen nader beschrijven.
Op wholesale niveau heeft het ontbreken van concurrentie bij het aanbieden van call
termination en de wettelijke verplichting om interconnectie tot stand te brengen tot
gevolg dat marktpartijen die verkeer willen afleveren bij een mobiele eindgebruiker
nauwelijks tegendruk kunnen bieden aan de marktmacht van mobiele aanbieders bij call
termination. Van het gedrag van eindgebruikers gaat evenmin een doorslaggevende prikkel
tot kostenefficiëntie uit.
De mobiele aanbieder ondervindt geen daadwerkelijke druk van de op zijn netwerk aangesloten
eindgebruikers. Deze ‘eigen’ eindgebruiker hecht onvoldoende waarde aan de hoogte
van het MTA tarief omdat hij die niet zelf hoeft te betalen. Bij de keuze voor een bepaalde mobiele operator zijn de MTA tarieven om die reden
veelal niet doorslaggevend. De hoogte van het MTA tarief is op het moment dat een
eindgebruiker voor een mobiele operator kiest vaak ook onduidelijk.
Een goede indicatie van het ontbreken van invloed van het gedrag van de ‘eigen’ eindgebruiker
komt uit de Nederlandse praktijk: het verlagen van het MTA tarief door KPN Mobile
en een bijgaande informatiecampagne heeft niet geleid tot een significant grotere
vraag naar call termination op het netwerk van KPN Mobile.
Ook het belgedrag van de eindgebruiker die naar het mobiele netwerk belt, geeft geen
daadwerkelijke prikkel tot kostenefficiëntie bij de prijszetting van het MTA tarief.
De hoogte van het MTA tarief is voor de eindgebruiker op het moment van bellen naar
een mobiel nummer vaak niet duidelijk. Deze onbekendheid wordt bevorderd door de veelal
intransparante tariefstructuur voor het bellen naar mobiel.
Het college heeft onderzocht of wijzigingen in het MTA tarief van de diverse mobiele
aanbieders in het verleden een aantoonbaar effect hebben gehad op de ontwikkeling
van de op de mobiele netwerken terminerende verkeerstromen in de tijd. Met name op het vast-mobiele verkeerspatroon zou een dergelijke invloed zichtbaar
moeten worden omdat KPN Telecom gehouden is om de MTA tarieven volledig aan haar vaste
eindgebruikers door te berekenen. Het college heeft echter geconstateerd dat tariefverhogingen
in het verleden de ontwikkeling van het belverkeer naar mobiele netwerken niet zichtbaar
hebben beïnvloed. Zie in gelijke zin de conclusie van EIM Onderzoek voor Bedrijf en Beleid in het
rapport ‘Marktonderzoek AMM 2001: de markt voor vaste en mobiele openbare telefoondiensten
tezamen’, openbare versie van 11 december 2001, blz. 49 e.v.
Voorts is het huidige hoge niveau van de MTA tarieven in zichzelf reeds een overtuigende
indicator voor het ontbreken van doorslaggevende prikkels om tarieven kostenefficiënter
vast te stellen en daarmee voor de mate van marktmacht van mobiele aanbieders bij
call termination (monopolie). Het college heeft het MTA tarief vergeleken met tarieven
die de mobiele aanbieders hanteren voor andere telefoondiensten met een vergelijkbaar
netwerkbeslag, alsmede met een benchmark van Europese MTA tarieven. Voor een nadere beschrijving
van de gehanteerde vergelijkingen wordt hier verwezen naar paragraaf 2.2.1 van het
consultatiedocument van 19 december 2001, OPTA/IBT/2001/203784. Het college heeft
geconstateerd dat huidige niveau van de MTA tarieven aanzienlijk boven het prijsniveau
ligt, zoals dat zou gelden indien in Nederland sprake zou zijn van voldoende marktwerking
bij call termination (d.i. het niveau van kostenoriëntatie). Met name monopolisten kunnen immers voor een dienst of een product een prijs hanteren,
die duurzaam boven het kostengeoriënteerd niveau ligt.
Alinea 25-26
In 2000 en 2001 bedroeg de totale omzet van de mobiele aanbieders op call termination
op jaarbasis circa € 1 miljard, waarvan € 350 miljoen op mobiel-mobiel verkeer en
€ 690 miljoen op vast-mobiel verkeer werd behaald. Deze omzet zou naar voorlopige schatting € 400 miljoen lager zijn geweest (ceteris
paribus) indien voor call termination een kostengeoriënteerd tarief zou zijn gehanteerd. Deze bovenmatige omzet uit de MTA dienstverlening, waarvan circa € 270 miljoen door
het vast-mobiele verkeer is gegenereerd, subsidieert de eindgebruikers van de mobiele
aanbieders ten koste van met name de eindgebruikers van vaste netwerken. Hoewel een
dergelijke kruissubsidie niet per se een negatieve invloed op de concurrentie behoeft
te hebben, is het college nadrukkelijk van oordeel dat de kruissubsidie van mobiele
telefonie door de inkomsten uit call termination vanuit het oogpunt van de bevordering
van de mededinging en de bescherming van eindgebruikers zoveel mogelijk dient te worden
voorkomen. Allereerst betreft het hier kruissubsidie vanuit een monopoloïde dienst.
Voorts zijn de MTA tarieven voor andere aanbieders exogene kosten, die voor een belangrijk
deel het kostenniveau voor het bellen naar een mobiel netwerk bepalen. Het prijsbeleid
van de mobiele aanbieder bij call termination heeft daarom een aanmerkelijke invloed
op het retailtarief van zijn concurrent. Dit uit zich in de praktijk ook door relatief
hoge retailtarieven voor het bellen naar een mobiel netwerk, vooral voor het vastmobiele
verkeer. Daarnaast maakt de kruissubsidie het de mobiele aanbieder mogelijk om lagere
retailtarieven te hanteren voor de eigen telefoondienst zonder dat dit concurrentiele
voordeel op kostenefficiëntie is gebaseerd. Het zorgt bovendien voor intransparantie;
de eindgebruikers kunnen niet zien waarop de lage prijzen van het mobiel bellen en
de aanschaf van mobiele telefoontjes zijn gebaseerd.
Hoge MTA tarieven hebben voorts een beperkend effect op de concurrentie tussen vaste
en mobiele aanbieders van telecommunicatiediensten op bepaalde (steeds grotere) segmenten
van de zakelijke markt. Mobiele aanbieders bieden met name aan klanten op de groot
zakelijke markt diensten aan waarbij vast-mobiel verkeer automatisch via een bedrijfscentrale
wordt omgezet in mobiel-mobiel verkeer. Op basis van deze diensten zijn mobiele aanbieders
in staat om een groot deel van het zakelijke vastmobiele en mobiel-mobiele verkeer
aan te bieden tegen aanmerkelijk lagere tarieven dan door vaste aanbieders structureel
gehanteerd kunnen worden. Omdat de MTA tarieven bij het aanbieden van vast-mobiele telefonie exogene kosten
zijn en vaste aanbieders de geschetste mogelijkheid van verkeersafwikkeling via bedrijfscentrales
ontberen, kunnen vaste aanbieders deze dienst niet tegen vergelijkbare tarieven aanbieden.
Hierdoor ontstaat voor vaste aanbieders een margedruk bij het aanbieden van vast-mobiele
telefonie aan met name grootzakelijke klanten.
Alinea 27
Ook in andere landen van de Europese Unie komen toezichthouders op de telecommunicatiemarkt
tot de slotsom dat in verband met het ontbreken van voldoende marktwerking bij mobiele
call termination nader regulerend ingrijpen ten aanzien van de MTA tarieven vereist
is. Vergelijk onder meer voor het Verenigd Koninkrijk ‘Review of the price control
on calls to mobiles’, van Oftel van 26 september 2001, voor Oostenrijk de uitspraken
van RTR met de kenmerken Z 24/99, Z 4/00, Z 6/00, Z 7/00, Z 8/00 en voor Zweden het
besluit 00-14849/23 van PTS van 21 februari 2002. Zie ook ‘Working paper on market
definition for mobile termination’, prepared by IRG’s Significant Market Power – Working
Group, februari 2002.
Daarnaast kan worden opgemerkt dat de Europese Commissie eveneens voorstander is
van regulerende actie ten aanzien van MTA tarieven.
Alinea 28
Bestendige mededinging op de telecommunicatiemarkt bevordert een efficiënte allocatie
van schaarse goederen en productiemiddelen. Bij gebrek aan voldoende marktwerking
bij call termination kan tariefregulering de MTA tarieven meer kostenefficiënt maken.
Het college reguleert de MTA tarieven door de redelijkheid van artikel 6.1 Tw ten aanzien van mobiele terminating nader in te vullen. Daarbij wordt op grond van
de in de beleidsregels in alinea 19 tot en met 26 omschreven bijzondere omstandigheden bij de mobiele terminating dienstverlening het
niveau van kostenoriëntatie in beginsel redelijk geacht.
Het verlagen van het MTA tarief zal het kostenniveau voor het bellen naar een mobiel
netwerk verlagen. Dit heeft een positief effect op de concurrentie tussen vaste en
mobiele aanbieders bij het aanbieden van telefonie aan (groot) zakelijke eindgebruikers,
doordat het de kunstmatig opgeworpen kostendrempel voor het bellen naar een mobiel
netwerk verlaagt. Daarnaast zullen de eindgebruikerstarieven voor het bellen naar
een mobiel netwerk omlaag kunnen gaan. Deze verlaging zal het grootst zijn voor de
retailtarieven van het vastmobiele verkeer, ook al omdat KPN Telecom gehouden is om
de verlaging van de MTA tarieven aan haar eindgebruikers van vaste telefonie door
te geven.
De mobiele aanbieders zullen de weggevallen inkomsten uit call termination trachten
te compenseren. Dit zou er in beginsel toe kunnen leiden dat mobiele aanbieders hun
eindgebruikerstarieven voor mobiel bellen verhogen. De mededinging op de mobiele retailmarkt
is naar het oordeel van het college dusdanig ontwikkeld dat verwacht mag worden dat
marktwerking een te sterke stijging van de tarieven voor mobiel bellen zal tegengaan.
Het college verwacht dan ook dat de verlaging van de mobiele terminating tarieven
een stimulans voor kostenefficiëntie en de ontwikkeling van nieuwe diensten zal zijn,
terwijl een effect van de onderhavige regulering op de investeringsbereidheid van
partijen mede gezien het competitieve karakter van de mobiele sector grosso modo klein
zal zijn en in elk geval niet opweegt tegen de aan het hoge niveau van MTA tarieven
verbonden nadelen.
Het college is er zich van bewust dat een verlaging van de inkomsten uit MTA tarieven
van invloed kan zijn op de ondernemingsplannen van mobiele aanbieders. Deze gevolgen
kunnen per mobiele aanbieder verschillend zijn, waardoor op de korte termijn de onderlinge
concurrentieverhoudingen tussen de op dit moment op de markt actieve mobiele aanbieders
kunnen worden beïnvloed. Het kan in de ogen van het college uiteindelijk echter niet
zo zijn dat de mobiele aanbieders hun ondernemingsplan bouwen op een subsidie die
afkomstig is van (de eindgebruikers van) de vaste aanbieders. Het college acht het
niet gerechtvaardigd dat de ene markt de ander (gedeeltelijk) moet financieren. Alles
afwegende is ingrijpen in de MTA tarieven dan ook redelijk en bevorderlijk voor de
mededinging op de lange termijn. In zonderheid wijst het college erop dat de regulering
een hoger welvaartsurplus oplevert, hetgeen met name tot uiting komt in lagere tarieven
voor vast-mobiel verkeer, de concurrentie tussen mobiele en vaste aanbieders bevordert
en de ontwikkeling van nieuwe diensten stimuleert. De ontwikkeling van de mededinging
op de telecommunicatiemarkt is naar het oordeel van het college evenwel niet gebaat
bij een directe verlaging van MTA tarieven, die mobiele aanbieders in acute nood zou
kunnen brengen. Het college heeft met zijn keuze voor een gedifferentieerde verlaging
van de MTA tarieven en de introductie van een overgangsperiode zoveel mogelijk rekening
gehouden met de mogelijke nadelige effecten van de verlaging van het MTA tarief niveau
op de concurrentie op de mobiele markt op de korte termijn.
Alinea 31
Uitdrukkelijk merkt het college op dat deze huidige invulling van de redelijkheid
onverlet laat de mogelijkheid dat de d-g NMa later dit jaar tot de conclusie komt
dat vanuit het oogpunt van de Mededingingswet kostengeoriënteerde MTA tarieven vereist zijn. Het college zal de invulling van de
redelijkheid dan daarmee in overeenstemming brengen. Ook zal het college in het kader
van de implementatie van het herziene ONP kader in de Nederlandse wetgeving de gekozen
invulling van de redelijkheid evalueren. Om die reden is er voor gekozen om in alinea 48-50 van de beleidsregels nu reeds aan te geven op welke wijze het college het niveau
van kostenoriëntatie dan zal vast stellen. Om de uitleg van het begrip redelijkheid
zoveel mogelijk op het algemene mededingingsrecht afgestemd te houden, gaat het college
vooralsnog niet zo ver om de redelijkheid aan de hand van kostenoriëntatie in te vullen.
Het college volstaat met de kwalitatieve onderbouwing van de marktsituatie en constateert
daarbij dat het huidige niveau van de MTA tarieven thans evident onredelijk hoog en
dus marktverstorend is.
De redelijkheid moet in dat geval worden ingevuld aan de hand van een niveau dat
internationaal gezien niet hoog is en recht doet aan de Nederlandse situatie. Dat
betekent, gelet op de huidige structuur van de mobiele markt in Nederland – een competitieve
(retail)markt met concurrentie tussen vijf verticaal geïntegreerde mobiele aanbieders
en een MVNO – en de overige omstandigheden, waaronder begrepen een zeer hoge bevolkingsdichtheid,
een hoge penetratiegraad van mobiele telefonie en de topografie van Nederland, dat
geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de MTA tarieven in Nederland hoger zouden
moeten zijn dan de tarieven van de best presterende operators in de Europese landen
die geen wettelijke plicht tot kostenoriëntatie hebben. Vooralsnog wordt de redelijkheid
door het college derhalve aan de hand van een Europese best practice benchmark ingevuld.
Daarbij wordt opgemerkt dat het hanteren van een ‘best practice benchmark methode
ter bepaling van een tarief een door de Europese Commissie erkende methode is.
Alinea 32-34
Vodafone en KPN Mobile verkregen hun oorspronkelijke (900 MHz) frequenties enkele
jaren eerder dan Ben, Dutchtone en Telfort hun 1800 MHz frequenties en hebben daar
bovendien minder kosten voor hoeven maken. Voorts hebben KPN Mobile en Vodafone een
voorsprong van enkele jaren bij het uitrollen van hun netwerken en hebben zij bovendien
minder antennes nodig dan de kleinere drie mobiele aanbieders doordat hun beide netwerken
vooral gebruik maken van de lagere frequenties. Ben, Dutchtone en Telfort hebben bij
de uitrol van hun netwerken daardoor relatief meer hinder van problemen bij het verwerven
van nieuwe antenne- opstelpunten en de daarvoor benodigde vergunningen. Mede door
de voorsprong van KPN Mobile en Libertel-Vodafone bij de uitrol van hun netwerken
en daardoor een groter klantenbestand (dat tot schaalvoordelen leidt en waardoor meer
verkeer on-net blijft), ligt het in de rede dat de kosten per minuut voor KPN Mobile
en Libertel-Vodafone lager zijn dan voor de overige mobiele aanbieders. In het consultatiedocument
van 19 december 2001, OPTA/IBT/2001/203784, heeft het college al aangegeven dat deze
asymmetrische situatie tussen de netwerkaanbieders aanleiding geeft om de MTA tarieven
gedifferentieerd te beoordelen. De reacties van marktpartijen op de consultatie hebben
het college geen aanleiding gegeven om zijn standpunt te wijzigen. Het college zal
in een apart document de overwegingen van het college ten aanzien van reacties van
marktpartijen nader beschrijven.
Tijdens de consultatie is naar voren gebracht dat het recente moment van toetreden
van nieuwe mobiele aanbieders als MVNO’s (bijvoorbeeld Tele2) tot de markt aanleiding
zou moeten zijn voor een eigen gedifferentieerde beoordeling van hun MTA tarieven.
Het college constateert dat de aard van de terminating dienstverlening van een mobiele
aanbieder zonder eigen netwerk niet wezenlijk verschilt van de terminating dienstverlening
van de aanbieder van wiens netwerk hij gebruik maakt. Naar het oordeel van het college
biedt het relatief late tijdstip van toetreding sec onvoldoende rechtvaardiging voor
een afzonderlijk (beoordelen van het) MTA tarief. Wat betreft de aan hun terminating
dienstverlening onderliggende kosten kan worden opgemerkt dat de mobiele aanbieders
die niet beschikken over een eigen mobiel netwerk, gebruik maken van het mobiele netwerk
van een ander aanbieder en in beginsel de hieraan onderliggende kosten en voordelen
hebben. Het college zal de redelijkheid van de MTA tarieven van mobiele aanbieders
zonder eigen fysiek mobiel netwerk om die reden op eenzelfde wijze beoordelen als
de redelijkheid van de MTA tarieven van de mobiele aanbieder van wiens fysieke netwerk
zij gebruik maakt.
Alinea 35-37
Het college beantwoordt de vraag of de tariefstructuur van een mobiele aanbieder niet
resulteert in een hoger dan gemiddeld maximaal redelijk MTA tarief in beginsel aan
de hand van het verkeerspatroon over 2001. Een beoordeling aan de hand van een indicatief
verkeerspatroon dient naar het oordeel van het college zoveel mogelijk vermeden te
worden, omdat de hiervoor noodzakelijke vaststelling van een verwacht verkeerspatroon
in beginsel voor discussie tussen aanbieders vatbaar is.
De beoordeling aan de hand van de totale door een mobiele aanbieder getermineerde
hoeveelheid verkeer sluit aan bij de heersende praktijk van mobiele aanbieders om
een uniforme opsplitsing van het gemiddelde tarief jegens alle aanbieders te hanteren.
Alinea 38-41
Het college verwacht dat de verlaging van het MTA tarief naar het niveau van de best
presterende mobiele aanbieders in Europa voor de gehele mobiele markt een daling van
het netto resultaat uit mobile call termination met gemiddeld 21% zal betekenen. Door de verminderde inkomsten uit call termination
zal de totale omzet van de mobiele aanbieders met 5% dalen. Het college acht het redelijk indien mobiele aanbieders gedurende een overgangsperiode
de gelegenheid wordt geboden hun ondernemingsplannen en -activiteiten daarop in te
stellen. Het college dient evenwel ook de belangen van eindgebruikers en vaste aanbieders
in overweging te nemen. Deze marktpartijen zijn erbij gebaat dat de tariefdaling zo
snel mogelijk zal zijn gerealiseerd. Alles afwegende acht het college een overgangsperiode
van 8 maanden na publicatie van de beleidsregels, waarbij het tarief in twee stappen
per 1 mei 2002 en 1 december 2002 verlaagd wordt naar het niveau van de best presterende
mobiele aanbieders in Europa, redelijk. Daarbij zij opgemerkt dat mobiele aanbieders
sinds de publicatie van het consultatiedocument ‘De regulering van mobiele terminating
tarieven’ op 19 december 2001 bekend zijn met het voornemen van het college om de
MTA tarieven te verlagen, en met het karakter van de toekomstige Europese ONP-regels,
die medio 2003 geïmplementeerd dienen te zijn in de lid-staten.
Alinea 43
Zie in verband met de keuze voor een best practice benchmark ook hetgeen hierboven
opgemerkt is in de toelichting op alinea 31.
Bijlage III. Verantwoording van de gehanteerde best practice benchmark
[Regeling vervallen per 02-12-2012]
1. In deze bijlage wordt nader beschreven op welke wijze het college het beoogde maximaal
redelijke niveau van MTA tarieven heeft bepaald. Dit is het niveau dat per 1 april
2003 als redelijk MTA tarief zal gelden en wordt gehanteerd bij de bepaling van het
eindpunt van het glijpad als bedoeld in alinea 45 van de beleidsregels.
2. Zoals in alinea 31 van de beleidsregels aangegeven, relateert het college dit niveau aan het tariefniveau
van de best presterende vergelijkbare mobiele aanbieders in Europa zonder wettelijke
verplichting tot kostenoriëntatie.
3. Ter bepaling van dit niveau zijn in maart 2002 bij de nationale toezichthouders
van de EU-lidstaten, aangevuld met Noorwegen en Zwitserland, de geldende MTA tarieven
van mobiele netwerk aanbieders opgevraagd. In deze landen zijn in totaal 57 mobiele
aanbieders actief. In totaal zijn de tariefsgegevens van 47 ondernemingen, zijnde
82,5% van alle mobiele aanbieders in genoemde landen, in de tariefsvergelijking zijn
betrokken. Daarmee beschikt het college over ruim voldoende tariefsgegevens om een
vergelijking te kunnen maken. Aan het einde van de bijlage wordt een overzicht gegeven
van de mobiele aanbieders die in het onderzoek zijn opgenomen.
4. De door het college ontvangen gegevens zijn opgesplitst naar de tariefelementen
call-setup/conveyance en piek/dal. Om een accurate vergelijking te kunnen maken met
de door de mobiele aanbieders in Nederland gehanteerde tarieven is ervoor gekozen
om deze gegevens te middelen op basis van het verkeerspatroon van telefoongesprekken,
die termineren op een Nederlands mobiel netwerk gedurende de periode van een jaar,
te weten het vierde kwartaal 2000 tot en met derde kwartaal 2001. Daarbij zijn de tarieven van de Europese mobiele aanbieders met een 900 MHz en mogelijk
een 1800 MHz netwerk op basis van het verkeerspatroon van KPN Mobile en Vodafone en
de tarieven van de mobiele aanbieders met uitsluitend een 1800 MHz netwerk op basis
van het verkeerspatroon van Ben, Dutchtone en Telfort gemiddeld.
5. Onder verkeerspatroon wordt hier verstaan de onderlinge verhouding tussen het verkeer
in de Piek en de Dal/WNT perioden. Het college heeft ervoor gekozen om het telefoonverkeer in de Dal en WNT
periode te voegen omdat veel mobiele aanbieders in Europa geen onderscheid tussen
deze ‘off peak’-perioden maken.
6. Ten behoeve van de benchmark wordt de volgende berekening gehanteerd om het gemiddelde
MTA tarief van buitenlandse mobiele aanbieders te bepalen. Allereerst wordt voor zowel
de Piek periode als de Dal/WNT periode de ‘Nederlandse’ omzet berekend door het set uptarief te vermenigvuldigen met het totaal aantal gesprekken
en het conveyance tarief te vermenigvuldigen met het totaal aantal belminuten naar
mobiele netwerken in Nederland. Vervolgens worden deze omzetten bij elkaar opgeteld
en gedeeld door het totaal aantal minuten. Tabel III.1 geeft deze berekening weer.
Tabel III.1: Voorbeeldberekening van het gemiddelde MTA tarief per minuut van een
fictieve Europese aanbieder.
7. Op deze wijze is de tariefstructuur van de 47 Europese mobiele netwerkaanbieders
omgezet naar een eenduidig en vergelijkbaar gemiddeld MTA tarief dat in Nederland
per minuut zou worden berekend voor het ‘gemiddelde gesprek naar een 900/1800 MHz
respectievelijk alleen 1800 MHz mobiel netwerk’. Naar deze omgerekende tarieven per
Europese aanbieder wordt hierna verwezen als de ‘(Europese) benchmarktarieven’.
8. Voor de berekening van het ‘best practice’ niveau is per land bepaald welke aanbieder
het laagste gemiddelde MTA tarief hanteert. Van deze aanbieders zijn vervolgens de
drie met de laagste gemiddelde MTA tarieven geselecteerd. Deze tarieven zijn vervolgens
gemiddeld tot het niveau van de best presterende ondernemingen in Europa.
9. De mobiele aanbieders zijn onderverdeeld in drie groepen:
-
A. aanbieders zonder een wettelijke verplichting tot kostenoriëntatie, die gebruik maken
van een netwerk dat volledig gebaseerd is op 1800 MHz;
-
B. aanbieders zonder een wettelijke verplichting tot kostenoriëntatie, die gebruik maken
van een netwerk dat gebaseerd is op 900MHz of een combinatie van 900 en 1800 MHz voor
MTA tarieven;
-
C. aanbieders met een wettelijke verplichting tot kostenoriëntatie (dit betreft in de
praktijk nergens aanbieders met netwerken die volledig gebaseerd zijn op 1800 MHz).
10. In de benchmark zijn vervolgens alleen de gemiddelde MTA tarieven van de aanbieders
in de groepen A en B beschouwd. Hierdoor zijn de gegevens van 10 aanbieders in 7 landen
voor groep A en van 23 aanbieders in 11 landen voor groep B in de tariefsvergelijking
betrokken.
11. De drie geselecteerde aanbieders en hun tarieven zijn per groep weergegeven in
de onderstaande tabellen III.2 en III.3. Op basis van de benchmark komt het college
tot een Europees best practice niveau, waarbij voor Nederlandse mobiele aanbieders
met een netwerk dat volledig gebaseerd is op 1800 MHz een gemiddeld MTA tarief van
€ 0,1614 per minuut en voor Nederlandse mobiele aanbieders met een netwerk dat gebaseerd
is een combinatie van 900 en 1800 MHz een gemiddeld MTA tarief € 0,1257 per minuut
geldt. De drie geselecteerde Europese mobiele aanbieders en hun MTA tarieven zijn
weergegeven in onderstaande twee tabellen.
Tabel III.2: Europese benchmark – best practice 1800 (zonder kostenoriëntatie)
Land
|
Aanbieder
|
|
Benchmark tarief
|
Oostenrijk
|
Connect/One
|
|
€ 0,1380
|
Duitsland
|
E-plus
|
|
€ 0,1690
|
Spanje
|
Amena
|
|
€ 0,1773
|
|
|
Gemiddelde
|
€ 0,1614
|
Tabel III.3: Europese benchmark – best practice 900 (zonder kostenoriëntatie)
Land
|
Aanbieder
|
|
Benchmark tarief
|
Oostenrijk
|
Mobilkom
|
|
€ 0,1125
|
Luxemburg
|
LuxGSM
|
|
€ 0,1263
|
Denemarken
|
Tele Denmark
|
|
€ 0,1383
|
|
|
Gemiddelde
|
€ 0,1257
|