Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen Vergunninghouders

Geraadpleegd op 11-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 20-01-2008.
Geldend van 20-01-2008 t/m 30-11-2011

Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen Vergunninghouders

Titel 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze richtsnoeren wordt verstaan onder:

  • 1. Raad: de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub e van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 1, eerste lid sub r van de Gaswet.

  • 2. vergunninghouder: de houder van een leveringsvergunning als bedoeld in artikel 95a van de Elektriciteitswet 1998 of in artikel 43 van de Gaswet;

  • 3. kleinverbruiker: een afnemer als bedoeld in artikel 95a van de Elektriciteitswet 1998 of in artikel 43 van de Gaswet.

  • 4. overeenkomst: een overeenkomst tussen een vergunninghouder en een kleinverbruiker voor de levering van elektriciteit en/of gas.

  • 5. aankondiging: een persoonlijke kennisgeving van de vergunninghouder aan de kleinverbruiker waarin deze de kleinverbruiker op de hoogte brengt van het feit dat de overeenkomst op korte termijn zal aflopen en dat deze overeenkomst bij het uitblijven van een reactie van de kleinverbruiker zal worden verlengd dan wel omgezet in een nieuwe overeenkomst voor bepaalde duur.

  • 6. opzegvergoeding: een vergoeding die een vergunninghouder kan opnemen in een overeenkomst voor bepaalde duur en die een kleinverbruiker bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst aan de vergunninghouder is verschuldigd.

Artikel 2

Voor de uitleg van deze regeling wordt een kleinverbruiker onderscheiden in:

  • 1. consument: een kleinverbruiker, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf.

  • 2. kleinzakelijke afnemer: alle kleinverbruikers die niet onder de definitie van consument vallen.

Titel 2. Redelijke opzegvergoeding

Op grond van artikel 95m lid 11 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 52b lid 11 van de Gaswet kan de leverancier in een overeenkomst voor bepaalde duur opnemen dat de afnemer, bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst, een redelijke vergoeding is verschuldigd. In de afdelingen een tot en met drie van deze titel geeft de Raad weer wat hij onder een redelijke opzegvergoeding verstaat.

Afdeling 1. - Redelijke opzegvergoeding algemeen

Artikel 3

  • 1 De Raad acht een opzegvergoeding niet redelijk indien de overeenkomst tussentijds wordt beëindigd in de periode van twee weken vóór tot twee weken na de datum waarop de overeenkomst afloopt.

  • 2 De genoemde bedragen in deze richtsnoeren zijn maximum bedragen.

Afdeling 2. - Redelijke opzegvergoeding consumenten

Artikel 4

  • 1 De Raad oordeelt dat er sprake is van een redelijke opzegvergoeding voor consumenten indien de maximale hoogte van een opzegvergoeding voor consumenten afhankelijk is van de duur van de overeenkomst en van de resterende looptijd op het moment van beëindigen, volgens onderstaande tabel:

    Contractduur

    Resterende looptijd

    Maximale opzegvergoeding

    1 jaar

    < 1 jaar

    50 Euro

    > 1 jaar

    < 1,5 jaar

    50 Euro

     

    1,5 - 2 jaar

    75 Euro

     

    2 - 2,5 jaar

    100 Euro

     

    > 2,5 jaar

    125 Euro

  • 2 De Raad oordeelt dat het in de overeenkomst bedingen van een vergoeding voor een uitgedeeld welkomstcadeau niet redelijk is indien:

    • de beëindiging heeft plaatsgevonden na verloop van een jaar van de overeenkomst; of

    • de beëindiging heeft plaatsgevonden binnen een jaar na het sluiten van de overeenkomst en de vergoeding voor het welkomstcadeau meer dan de reële waarde van het cadeau of meer dan 50 Euro bedraagt.

  • 3 Bij een overeenkomst voor de levering van elektriciteit én gas acht de Raad het bedingen van een afzonderlijke opzegvergoeding per product slechts redelijk indien de kleinverbruiker voor zowel elektriciteit als gas de overeenkomst vroegtijdig beëindigt en overstapt naar een andere vergunninghouder.

  • 4 De Raad oordeelt dat het bedingen van een opzegvergoeding niet redelijk is indien zich de situatie voordoet als beschreven in artikel 7.

Artikel 5

  • 1 Indien een overeenkomst voor bepaalde duur, zonder dat de vergunninghouder een tijdige aankondiging heeft gestuurd, stilzwijgend is verlengd dan wel stilzwijgend is omgezet naar een nieuwe overeenkomst voor bepaalde duur, acht de Raad het bedingen van een opzegvergoeding van meer dan 25 Euro niet redelijk.

  • 2 Indien een overeenkomst voor bepaalde duur, nadat de vergunninghouder een tijdige aankondiging heeft verstuurd, stilzwijgend is verlengd dan wel stilzwijgend is omgezet naar een nieuwe overeenkomst voor bepaalde duur, acht de Raad het bedingen van een opzegvergoeding van meer dan 50 Euro niet redelijk.

Afdeling 3. - Redelijke opzegvergoeding kleinzakelijke afnemers

Artikel 6

De Raad oordeelt dat er sprake is van een redelijke opzegvergoeding voor kleinzakelijke afnemers indien deze voldoet aan één van drie onderstaande criteria:

  • 1. de opzegvergoeding bedraagt maximaal 15% van de resterende (verwachte) waarde van de overeenkomst;

  • 2. de opzegvergoeding bedraagt het verschil tussen de waarde van de overeenkomst op basis van de marktprijs op het moment van beëindigen en de resterende waarde van de overeenkomst, plus een administratieve vergoeding van maximaal 50 Euro; of,

  • 3. de opzegvergoeding bedraagt maximaal 100 Euro per niet uitgediend jaar.

Titel 3. Redelijke voorwaarden met betrekking tot de opzegvergoeding

Op grond van artikel 95b lid 1 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 44 lid 1 van de Gaswet heeft een vergunninghouder de plicht tegen redelijke voorwaarden zorg te dragen voor de levering van elektriciteit respectievelijk gas aan iedere afnemer die daarom verzoekt. In de eerste en tweede afdeling van deze titel geeft de Raad weer wat hij, met betrekking tot het in rekening brengen van een opzegvergoeding, onder redelijke voorwaarden verstaat.

Afdeling 1. – Onredelijke tariefverhoging in overeenkomsten met consumenten

Artikel 7

De Raad oordeelt dat er geen sprake is van een redelijke voorwaarde wanneer:

  • 1. de vergunninghouder in een overeenkomst voor bepaalde duur met een variabel tarief een beding opneemt dat hem het recht geeft het leveringstarief aan te passen; en

  • 2. de vergunninghouder het leveringstarief verhoogt terwijl deze verhoging, naar objectieve maatstaven gemeten, ten opzichte van het tot dan toe geldende tarief onredelijk hoog is.

Afdeling 2. - In rekening brengen opzegvergoeding

Artikel 8

  • 1 De Raad oordeelt dat er sprake is van een redelijke voorwaarde indien het beding, op grond waarvan de vergunninghouder het recht verkrijgt een opzegvergoeding in rekening te brengen, wordt opgenomen in de overeenkomst, waarbij duidelijk wordt aangegeven wat de hoogte van de opzegvergoeding is.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid oordeelt de Raad dat er sprake is van een redelijke voorwaarde wanneer de vergunninghouder de opzegvergoeding binnen een redelijke termijn bij de kleinverbruiker in rekening brengt.

  • 3 Onder ‘binnen een redelijke termijn in rekening brengen’ verstaat de Raad dat de vergunninghouder de opzegvergoeding zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk bij het versturen van de eindafrekening, in rekening brengt.

Titel 4. Slotbepalingen

Artikel 9

De Raad acht het redelijk dat vanaf de inwerkingtreding van deze richtsnoeren geen opzegvergoedingen meer in rekening mogen worden gebracht die in strijd zijn met deze richtsnoeren.

Artikel 10

Deze richtsnoeren wordt aangehaald als “Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen Vergunninghouders”.

Artikel 11

  • 1 De bekendmaking van deze richtsnoeren met toelichting geschiedt door plaatsing in de Staatscourant.

  • 2 Deze richtsnoeren treden in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.

  • 4 Deze richtsnoeren zullen geëvalueerd worden indien de Raad dit noodzakelijk acht.

Den Haag, 17 januari 2008.

De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,

P. Kalbfleisch.

R.J.P. Jansen.

G.J.L. Zijl.