De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit is een actualisering van het besluit van 14 juli 2009, nr. CPP2008/137M
(
Stcrt. 2009, nr. 11140
). Actualisering is onder andere noodzakelijk als gevolg van gewezen jurisprudentie
en gewijzigde regelgeving.
De volgende inhoudelijke en beleidsmatige wijzigingen zijn opgenomen:
In § 3.1.2 is het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 15 november
2012, zaak C-532/11 (Leichenich) verwerkt.
In § 3.2.2 is een voorbeeld toegevoegd over een kantoorgebouw dat boven een ondergrondse
parkeergarage wordt gebouwd.
In § 3.3 wordt benadrukt dat de arresten van de Hoge Raad (HR) van 12 september 2008,
nr. 43.011, 7 oktober 2011, nr. 09/02214 en 21 oktober 2011, nr. 10/05228 niet in
de weg staan aan het uitgangspunt dat bij een zogenoemde deelbare onroerende zaak
de ingebruikneming gefaseerd plaatsvindt. Dat de HR in deze arresten concludeerde
dat een onroerende zaak maar één keer voor de eerste keer in gebruik kan worden genomen,
doet hieraan niet af. In genoemde zaken stond voor de HR namelijk niet ter discussie
dat sprake was van één (ondeelbare) onroerende zaak. Steun voor dit standpunt wordt
ontleend aan het arrest van de HR van 8 maart 2013, nr. 12/02061. Ook is deze paragraaf
gewijzigd naar aanleiding van het arrest van het HvJ van 12 juli 2012, zaak C-326/11
(J.J. Komen en Zonen Beheer Heerhugowaard BV).
In § 4.1 is de btw-behandeling van een appartementsrecht verduidelijkt. De levering
van een appartementsrecht op grond in volle eigendom valt onder artikel 3, eerste
lid, onderdeel a, van de wet. Daarentegen valt de vestiging, overdracht, wijziging,
afstand en opzegging van een appartementsrecht op erfpachtgrond of een opstalrecht
onder artikel 3, tweede lid, van de wet.
§ 4.2 is ingevoegd naar aanleiding van het arrest van het HvJ van 19 november 2009,
zaak C-461/08 (Don Bosco). Deze paragraaf beschrijft welke gevolgen dit arrest heeft
voor de zogenoemde koop-/aannemingsovereenkomsten.
Ingevoegd is § 4.3.2 die beschrijft welke invloed het Don Bosco-arrest van het HvJ
heeft op het tijdstip waarop sprake is van onbebouwde grond. In deze paragraaf is
ook het arrest van het HvJ van 17 januari 2013, zaak C-543/11 (Woningstichting Maasdriel)
en het arrest van de HR van 7 juni 2013, nr. 10/02888bis, verwerkt.
§ 4.3.3 (voorheen § 4.2.2) is ook gewijzigd naar aanleiding van het Don Bosco-arrest
van het HvJ. Ook is deze paragraaf gewijzigd naar aanleiding van het Woningstichting
Maasdriel-arrest. Uit dit arrest blijkt dat door sloophandelingen een bouwterrein
kan ontstaan, als het terrein daadwerkelijk bestemd is om te worden bebouwd.
§ 4.3.4 (voorheen § 4.2.3) is gewijzigd naar aanleiding van de met ingang van 1 oktober
2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Als gevolg hiervan
is de term ‘bouwvergunning’ in artikel 11, vierde lid, van de wet vervangen door ‘omgevingsvergunning
voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht’.
Ter voorkoming van onbedoeld gebruik zijn in § 4.6.1 (voorheen § 4.5.1) en § 7.3.1
de (werk)kamer en de pantry uitdrukkelijk uitgesloten van de goedkeuring om bij levering
en verhuur te kiezen voor btw-heffing.
De goedkeuring voor de verlaging van de 90%-norm naar 70% voor belaste levering en
verhuur op verzoek die in § 4.6.2 (voorheen § 4.5.2) staat is uitgebreid naar postvervoersbedrijven
en openbare radio- en televisieorganisaties. Deze uitbreiding werkt ook door naar
de op verzoek belaste verhuur (§ 7.3.2).
In § 4.6.4 is een goedkeuring getroffen voor als een onroerende zaak op verzoek belast
is geleverd maar als gevolg van werkzaamheden aan de onroerende zaak niet binnen de
wettelijke referentieperiode voor belaste prestaties wordt gebruikt.
In § 5.2 wordt het begrip ‘werk van stoffelijke aard’ nader toegelicht en wordt verwezen
naar de Leidraad Invordering 2008 en de relevante jurisprudentie.
In § 5.3 is het arrest van de HR van 15 maart 2013, nr. 11/01760, over oneigenlijke
lossing verwerkt.
In § 5.4 is de goedkeuring voor het niet toepassen van de veilingregeling bij onroerende
zaken uitgebreid. Die geldt nu ook als ondernemers onroerende zaken aanbrengen bij
veilingen.
In § 7.1 wordt nader ingegaan op de btw-gevolgen van de terbeschikkingstelling van
een multifunctionele ruimte.
In § 7.2 is verduidelijkt wanneer bij de ter beschikking stelling van een onroerende
zaak niet langer sprake is verhuur. Daarbij wordt verwezen naar de arresten van de
HR van 23 november 2012, nr. 11/03 325, 30 november 2012, nr. 11/02842 en 30 november
2012, nr. 10/05559 over het ter beschikking stellen van kamers aan raamprostituees.
Het arrest van 7 december 2012, nr. 10/02532, over de ter beschikking stelling van
een theater is ook in deze paragraaf verwerkt. Ten slotte is aangegeven dat geen (verhuur)prestatie
ten grondslag ligt aan de verrekening van lopende huurtermijnen tussen de overdrager
en de verkrijger bij de tussentijdse overdracht van een verhuurde onroerende zaak.
De overgangsregeling die voorheen in § 7.3.5 stond is ingetrokken omdat die zijn belang
heeft verloren.
§ 7.3.5 (voorheen § 7.3.6) is gewijzigd naar aanleiding van het arrest van de HR van
9 maart 2012, nr. 10/04834. De uitzondering van de goedkeuring voor bepaalde instellingen
is daarbij vervallen. De goedkeuring dat de verhuur van congres-, vergader- en tentoonstellingsruimte
belast is, zonder dat de verhuurder en huurder hoeven te opteren, geldt voortaan alleen
als zo’n ruimte voor maximaal één maand wordt gehuurd. De huurder moet de gehuurde
ruimte ook uitsluitend gebruiken als congres-, vergader- en/of tentoonstellingsruimte.
Voor de goedkeuringen in § 7.3.6 en § 7.3.7 (voorheen § 7.3.7 en § 7.3.8) is de voorwaarde
vervallen dat de leegstand moet zijn opgetreden vóór de aanvang van de herzieningstermijn.
De toelichting in § 7.4.1 is verduidelijkt door te vermelden dat voor de vraag of
sprake is van een verblijf voor een korte periode ook rekening dient te worden gehouden
met het middelpunt van iemands maatschappelijk leven.
§ 7.4.3 is gewijzigd naar aanleiding van de met ingang van 1 juli 2011 in werking
getreden gewijzigde uitvoeringsverordening btw (nr. 282/2011). Als gevolg hiervan
is de verhuur van een ligplaats voor een woonboot die bestemd is duurzaam ter plaatse
te blijven liggen niet langer belast, maar vrijgesteld (artikel 38 van de uitvoeringsverordening).
Ook wordt hierbij verwezen naar het Leichenich-arrest van het HvJ.
§ 7.4.4 verduidelijkt wanneer sprake is van een afzonderlijke prestatie bij het in
rekening brengen van servicekosten. Gebleken is dat servicekosten in de zakelijke
vastgoedbranche en bij de commerciële verhuuractiviteiten van woningbouwcoöperaties
veelal betrekking hebben op van de huur apart in aanmerking te nemen prestaties. Servicekosten
die aan huurders van woningen in rekening worden gebracht hebben veelal betrekking
op handelingen/voorzieningen die opgaan in de verhuurdienst. Hiermee kan met ingang
van de inwerkingtreding van het besluit van 14 juli 2009, nr. CPP2008/137M rekening
worden gehouden.
In § 8 is verduidelijkt wanneer sprake is van een belastbare dienst of een onbelastbare
(schade)vergoeding bij de ontbinding of wijziging van een overeenkomst. Daarbij wordt
niet langer onderscheid gemaakt of de ontbinding of wijziging van de overeenkomst
vóór, tijdens of na het verrichten van de overeengekomen prestatie heeft plaatsgevonden.
De overgangsregeling die voorheen in § 10 stond is ingetrokken omdat die zijn belang
heeft verloren.
De levering van onroerende zaken en de daarop rustende rechten is volgens artikel 11, eerste lid, onderdeel a, aanhef, van de wet in beginsel vrijgesteld. Artikel 11, eerste lid, onderdeel a, 1° en 2°, van de wet
geeft aan wanneer de levering van onroerende zaken wordt belast. Het hiervoor bedoelde
sub 1° heeft betrekking op de wettelijk verplicht belaste levering, terwijl sub 2°
ziet op de levering die op verzoek van de partijen (leverancier en afnemer) wordt
belast. Artikel 11, eerste lid, onderdeel a, 2°, van de wet is nader uitgewerkt in
het vijfde lid van artikel 11 van de wet en in artikel 6 van de uitvoeringsbeschikking.
De verhuur van onroerende zaken is volgens artikel 11, eerste lid, onderdeel b, aanhef, van de wet in beginsel vrijgesteld. De situaties waarin sprake is van belaste verhuur zijn vermeld
in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, 1° tot en met 5°, van de wet. In artikel 11,
eerste lid, onderdeel b, 1° tot en met 4°, van de wet zijn de situaties vermeld van
de wettelijk verplicht belaste verhuur. Artikel 11, eerste lid, onderdeel b, 5°, van
de wet heeft betrekking op de verhuur die op verzoek van de betrokken partijen wordt
belast. Sub 5° is nader uitgewerkt in het vijfde lid van artikel 11 en in artikel 6a van de uitvoeringsbeschikking.
Enkele begrippen die relevant zijn voor de btw-heffing bij de levering van onroerende
zaken zijn omschreven in artikel 11, derde en vierde lid van de wet. Het gaat om de begrippen ‘gebouw’, ‘bij een gebouw behorend terrein’, ‘eerste ingebruikneming’
bij een verbouwing die leidt tot een vervaardiging van een (gedeelte van een) gebouw
en ‘bouwterrein’.
De btw-heffing bij bepaalde handelingen die betrekking hebben op onroerende zaken
wordt op grond van artikel 12, derde en vijfde lid van de wet verlegd naar de afnemer. Artikel 12, derde lid, van de wet geldt voor presterende
ondernemers die niet in Nederland wonen of zijn gevestigd, terwijl artikel 12, vijfde
lid, van de wet ook geldt voor de in Nederland wonende of gevestigde ondernemers.
Artikel 12, vijfde lid, van de wet is nader uitgewerkt in de artikelen 24b en 24ba van het uitvoeringsbesluit. De btw-heffing bij het uitvoeren van werkzaamheden van stoffelijke aard aan onroerende
zaken wordt op grond van artikel 24b van het uitvoeringsbesluit verlegd. De btw-heffing
bij de levering van een onroerende zaak die op verzoek van de partijen wordt belast
en bij de executoriale verkoop van onroerende zaken wordt verlegd op grond van artikel
24ba van het uitvoeringsbesluit.
De hiervoor genoemde bepalingen uit de wet, het uitvoeringsbesluit en de uitvoeringsbeschikking
zijn gebaseerd op de artikelen 12, 14, lid 3, en 15, lid 2, onderdeel a, artikel 135,
lid 1, onderdelen j t/m l en lid 2, artikel 137, lid 1, onderdelen b t/m d en lid
2, en artikel 199, lid 1, onderdelen c, e en g, van de btw-richtlijn.