Document Omlijning, registratie-eisen en toetsingsprocedure 003. Forensische Psychiatrie, [...] – versie 2.1 (Juni 2014 – Juni 2018)

Geraadpleegd op 18-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 06-02-2014.
Geldend van 06-02-2014 t/m heden

Document Omlijning, registratie-eisen en toetsingsprocedure 003. Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek – versie 2.1 (Juni 2014 – Juni 2018)

Deel I. Omlijning Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek

1. Inleiding

In het op de Wet deskundige in strafzaken gebaseerd Besluit register deskundige in strafzaken (hierna: Brdis) heeft de wetgever het College gerechtelijk deskundigen (hierna: College) van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (hierna: NRGD) de taak gegeven om voor de registratie van aanvragers welomlijnde deskundigheidsgebieden te definiëren.

Het College omlijnt deskundigheidsgebieden met het doel duidelijkheid te verschaffen aan:

  • 1. Gebruikers van het register (bijvoorbeeld rechter, lid OM en advocaat); over de activiteiten waarmee een deskundige zich op het desbetreffende deskundigheidsgebied bezig houdt en over die activiteiten die daarbuiten vallen.

  • 2. Aanvragers (rapporteurs); over de grenzen van het deskundigheidsgebied waarvoor deze zich aan kunnen melden en de voorwaarden waaraan deze moeten voldoen om zich voor dit deskundigheidsgebied te kunnen laten registeren.

  • 3. Toetsers; over de grenzen van het deskundigheidsgebied zodat deze weten aan welke activiteiten de aanvrager te toetsen.

2. Het deskundigheidsgebied Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek

Kernactiviteiten Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek

Het NRGD deskundigheidsgebied Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek (hierna: FPPO) betreft in hoofdzaak het gedragsdeskundig onderzoek van de persoon van de verdachte.

De onderzoeksvragen binnen dit deskundigheidsgebied worden gesteld in het kader van het strafrecht, waarbij het gaat om kennis van processen van beoordeling, psychopathologie, (mate van) toerekeningsvatbaarheid en risicoanalyse.

Kernvragen die door de geregistreerde psychiater, psycholoog of orthopedagoog beantwoord worden, zijn vragen die betrekking hebben op (verstoringen in) het functioneren van de te onderzoeken persoon (verdachte) ten gevolge van persoonsgebonden kenmerken of als gevolg van interferentie van persoonsgebonden kenmerken en contextuele factoren.

De vraagstelling heeft betrekking op diagnostisch onderzoek van persoonskenmerken van de verdachte en richt zich op de volgende aspecten:

  • de persoonlijkheid(skenmerken);

  • het bestaan van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens;

  • de doorwerking van een eventuele stoornis op het vermogen van de verdachte de strekking van een tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen dan wel diens belangen in het kader van een strafvervolging behoorlijk te behartigen;

  • de doorwerking van een eventuele stoornis in het gedrag ten tijde van het delict waarvan de verdachte wordt verdacht;

  • de doorwerking van externe invloeden op het psychisch functioneren en het gedrag ten tijde van het delict waarvan de verdachte wordt verdacht;

  • de (mate van) toerekeningsvatbaarheid;

  • overwegingen voor het toepassen van het volwassenen- of jeugdstrafrecht;

  • de kans op herhaling;

  • de beïnvloedingsmogelijkheden van de kans op herhaling;

  • de mogelijke combinaties van het niveau van zorg en het niveau van beveiliging waarbinnen die zorg kan plaatsvinden;

  • de noodzaak van een strafrechtelijke maatregel;

  • de noodzaak van het voortduren van een strafrechtelijke maatregel;

  • de (verdere) vormgeving aan een strafrechtelijke maatregel.

3. Registratie

3.1. Onderscheiden deelgebieden

Het NRGD onderscheidt binnen de Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek de volgende deelgebieden voor registratie:

003.1 Strafrecht volwassene – psychiatrie

003.2 Strafrecht volwassene – psychologie

003.3 Strafrecht Jeugdige – psychiatrie

003.4 Strafrecht Jeugdige – psychologie/orthopedagogiek

3.2. Registratie

Indien zijn expertise zich daartoe uitstrekt, kan een deskundige voor meer dan één deelgebied worden geregistreerd. Het register zal de naam van de desbetreffende deskundige vermelden als een deskundige op één of meer van bovenstaande deelgebieden.

Toelichting:

Het College wijst erop dat de kennis en ervaring die benodigd is voor de categorieën ‘Strafrecht volwassene’ en ‘Strafrecht jeugdige’ zodanig uiteen lopen dat het tot de mogelijkheden behoort dat een aanvrager na toetsing voor de ene categorie wel, maar voor de andere categorie niet wordt geregistreerd. Deze categorieën zijn immers aangemerkt als aparte deskundigheidsgebieden. Gedacht wordt hierbij aan verschillen in onderzoeksmethoden, gebruikte testen, diagnostiek, kennis van ontwikkeling(stadia), de betreffende rechtscontext, behandelmogelijkheden en in betrokken ketenpartners. De aanvrager die zich voor beide categorieën wil inschrijven wordt voor elke categorie apart getoetst. Bij de samenstelling van de toetsingsadviescommissies wordt uiteraard zoveel mogelijk rekening gehouden met het specialisme van de vakinhoudelijke toetsers.

Deel II. Registratie-eisen Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek

1. Inleiding

De kwaliteitseisen, geformuleerd in het tweede lid van artikel 12 van het Brdis vormen de algemene criteria waarop de toetsing door het NRGD van forensisch deskundigen is gebaseerd. Het College formuleert voor elk deskundigheidsgebied op basis van de algemene criteria specifieke eisen.

Deel II geeft de registratie-eisen voor het deskundigheidsgebied Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek (hierna: FPPO) weer waaraan de deskundige moet voldoen die een aanvraag voor (her)inschrijving in het register indient.

De registratie-eisen verschillen per type aanvrager. Het NRGD onderscheidt twee typen aanvragers: de initiële aanvrager (A) en de heraanvrager (B). De initiële aanvrager is een rapporteur die nog niet eerder geregistreerd is geweest voor het deskundigheidsgebied waar de aanvraag op ziet. De heraanvrager is een deskundige die al is geregistreerd in het NRGD, al dan niet voor beperkte duur, voor het deskundigheidsgebied waar de aanvraag op ziet.

Deze twee typen aanvragers worden voorts als volgt onderverdeeld:

  • A. Initiële aanvrager: een ervaren rapporteur (i) of een nieuwe rapporteur (ii).

    (i) Een ervaren rapporteur heeft zelfstandig zaaksrapporten opgemaakt. (ii) Een nieuwe rapporteur is (nog) niet in staat geweest zelfstandig zaaksrapporten op te maken.

  • B. Heraanvrager: een geregistreerde deskundige die na registratie voor een periode van vier jaar een aanvraag indient om zich te laten herregistreren (iii) en een geregistreerde deskundige die na registratie voor beperkte duur een aanvraag indient om zich te laten registreren voor een periode van vier jaar (iv).

2. Registratie-eisen Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek

De algemene, ingevolge het tweede lid van artikel 12 van het Brdis aan de te (her)registreren deskundige te stellen eisen zijn in onderstaande tekst in cursief opgenomen met een verwijzing naar de onderdelen (a t/m i). Bij de algemene eis volgen, indien van toepassing, een of meer specifieke eisen. Wanneer geen specifieke eis is aangegeven, is de desbetreffende algemene eis op zich reeds afdoende bevonden.

Het tweede lid van artikel 12 van het Brdis luidt als volgt:

Een deskundige wordt op zijn aanvraag slechts als deskundige in strafzaken in het register ingeschreven wanneer hij naar het oordeel van het College:

  • 12(2) a. (...) beschikt over voldoende kennis van en ervaring binnen het eigen deskundigheidsgebied waarop de aanvraag betrekking heeft.

    Een aanvrager dient:

    • 1. als algemene basis:

      • a. voor de psycholoog respectievelijk de orthopedagoog, met goed gevolg een gedragswetenschappelijke master/doctoraal opleiding aan een universiteit en een postacademische opleiding te hebben afgerond waarin in voldoende mate aandacht is besteed aan de diagnostiek van psychopathologie en de behandeling daarvan, zowel in theorie als praktijk. Het voldoen aan dit vereiste kan bijvoorbeeld blijken uit een (eerdere) relevante registratie in het BIG-register als GZ-psycholoog, in het NIP-register als Kinder- en Jeugdpsycholoog of het NVO-register als Orthopedagoog Generalist.

        of

      • b. voor de psychiater, met goed gevolg een geneeskundige master/doctoraal opleiding aan een universiteit te hebben afgerond en de desbetreffende titel te mogen voeren.

        en voor a. en b.

      • c. de ontwikkelingen van de wetenschappelijke literatuur bij te houden.

      Toelichting:

      Binnen de verschillende beroepsopleidingen worden diagnostische vaardigheden geleerd. Uitgangspunt is dat de rapporteur op dit gebied bekwaam wordt geacht te zijn. Voor de toetsing door het NRGD gaat het nadrukkelijk niet om een herwaardering van de basisvaardigheden van de psychiater, psycholoog of orthopedagoog, maar om de toepassing van die vaardigheden in de forensische context c.q. een toetsing van de forensische deskundigheid van de rapporteur. De onderbouwing van de diagnose in het rapport en de (eventuele) doorwerking van de diagnose in de ten laste gelegde feiten zijn aspecten die de toetsingsadviescommissie bij haar oordeel zal betrekken.

    • 2. als forensische basis:

      onderscheiden per type aanvrager:

      • A. Initiële aanvrager

        • (i) Een ervaren rapporteur dient:

          • in de afgelopen 4 jaren een minimum van 8 rapporten te hebben opgemaakt. In geval de aanvrager als supervisor optreedt, dienen minimaal twee rapporten op de zaakslijst zelfstandig opgestelde rapporten te zijn;

          • collegial review op al zijn rapporten te laten plegen en dit op de zaakslijst te vermelden met de naam van de reviewer (bij collegial review) of supervisor (bij supervisie) (zie toelichting onder B(iii) en B(iv));

          • in de afgelopen 4 jaar minimaal 32 uur te hebben geparticipeerd in gestructureerde forensische intervisie (zie toelichting onder B(iii));

          • in de afgelopen 4 jaar minimaal 48 uur aan forensische deskundigheidsbevordering te hebben gedaan (aan te tonen door bijvoorbeeld congresbezoek, publicaties en het volgen/geven van trainingen) (zie toelichting onder B(iii))

        • (ii) Een nieuwe rapporteur dient:

          • minimaal 5 rapporten onder supervisie te hebben opgemaakt en op de zaakslijst per rapport te vermelden wie de supervisor is geweest (zie toelichting bij artikel 12 (2) a op p.6);

          • in beginsel een rapporteursopleiding te hebben afgerond.

      • B. Heraanvrager

        • (iii) Een geregistreerde deskundige die na registratie een aanvraag tot herregistratie indient, dient:

          • in de afgelopen 4 jaren een minimum van 8 rapporten te hebben opgemaakt. In het geval de aanvrager als supervisor optreedt, dienen minimaal twee rapporten op de zaakslijst zelfstandig opgestelde rapporten te zijn;

          • collegial review op al zijn rapporten te laten plegen en dit op de zaakslijst te vermelden (zie toelichting hieronder en onder B(iv));

          • in de afgelopen 4 jaar minimaal 32 uur te hebben geparticipeerd in gestructureerde forensische intervisie (zie toelichting hieronder);

          • in de afgelopen 4 jaar minimaal 48 uur aan forensische deskundigheidsbevordering te hebben gedaan (aan te tonen door bijvoorbeeld congresbezoek, publicaties en het volgen/geven van trainingen) (zie toelichting hieronder).

          Toelichting:

          Om de aanvrager na publicatie van deze eisen voldoende tijd te geven collegial review, structurele intervisie en forensische deskundigheidsbevordering te organiseren, respectievelijk te volgen, worden de hierboven genoemde eisen voor A(i) initiële aanvraag van een ervaren rapporteur en B(iii) heraanvraag van een onvoorwaardelijk geregistreerde deskundige als volgt stapsgewijs ingevoerd:

          Jaar*

          Eis collegial review

          Eis intervisie

          Eis deskundigheidsbevordering

          2014

          Min. 2 rapporten op de lijst

          8 uur

          12 uur

          2015

          Min. 4 rapporten op de lijst

          12 uur

          16 uur

          2016

          Min. 6 rapporten op de lijst

          18 uur

          24 uur

          2017

          Min. 8 rapporten op de lijst

          32 uur

          48 uur

          * De achter de jaartallen genoteerde eisen gelden voor alle A(i) initiële aanvragen dan wel B(iii) heraanvragen waarvan de registratie in dat jaar van rechtswege verloopt, respectievelijk in 2014, in 2015, in 2016 of in 2017. Bijvoorbeeld, bij een aanvraag voor een (her)registratie in 2014, dient te zijn voldaan aan respectievelijk 2 rapporten onder collegial review, 8 uur structurele forensische intervisie en 12 uur forensisch relevante deskundigheidsbevordering.

          NB: Voor geregistreerde deskundigen waarvan de registratie in 2014 van rechtswege verloopt, geldt nog het volgende. Indien aan de overige registratie-eisen maar wegens omstandigheden niet (volledig) aan de hierboven gestelde eisen wordt volstaan, kan een verzoek worden ingediend om onder voorwaarde voor vier jaren geregistreerd te worden. Indien het College het verzoek honoreert wordt de aanvrager geregistreerd onder de voorwaarde dat binnen één jaar aan de eisen die gelden voor herregistratie in 2015 wordt voldaan, te weten minimaal 4 rapporten onder collegial review, 12 uur structurele forensische intervisie en 16 uur forensisch relevante deskundigheidsbevordering.

        • (iv) Een geregistreerde deskundige die na registratie voor beperkte duur een aanvraag tot registratie indient, dient:

          • in de afgelopen 2 jaren een minimum van 4 rapporten te hebben opgemaakt, inclusief rapporten waarin de standaardvraagstelling is beantwoord;

          • collegial review op al zijn rapporten te laten plegen en dit op de zaakslijst te vermelden (zie toelichting hieronder);

          • in de afgelopen 2 jaar minimaal 16 uur te hebben geparticipeerd in gestructureerde forensische intervisie (zie toelichting hieronder);

          • in de afgelopen 2 jaar minimaal 24 uur aan forensische deskundigheidsbevordering te hebben gedaan (aan te tonen door bijvoorbeeld congresbezoek, publicaties en het volgen/geven van trainingen) (zie toelichting hieronder).

          Toelichting:

          Om de aanvrager na publicatie van deze eisen voldoende tijd te geven collegial review, structurele intervisie en forensische deskundigheidsbevordering te organiseren, respectievelijk te volgen worden de hierboven genoemde eisen voor B(iv) heraanvraag van een voorwaardelijk geregistreerde deskundige als volgt stapsgewijs ingevoerd:

          Jaar

          Eis collegial review

          Eis intervisie

          Eis deskundigheidsbevordering

          2014

          Min. 1 rapport op de lijst

          4 uur

          6 uur

          2015

          Min. 2 rapporten op de lijst

          6 uur

          8 uur

          2016

          Min. 3 rapporten op de lijst

          9 uur

          12 uur

          2017

          Min. 4 rapporten op de lijst

          16 uur

          24 uur

          * De achter de jaartallen genoteerde eisen gelden voor alle B(iv) aanvragen voor registraties die in dat jaar van rechtswege verlopen, respectievelijk in 2014, in 2015, in 2016 of in 2017. Bijvoorbeeld, bij een aanvraag voor een herregistratie in 2015, dient te zijn voldaan aan respectievelijk 2 rapporten onder collegial review, 6 uur structurele forensische intervisie en 8 uur forensisch relevante deskundigheidsbevordering.

    Toelichting bij artikel 12 (2) a:

    Collegial review

    Onder collegial review verstaat het NRGD het beoordelen van andermans werk in het kader van een continue kwaliteitsbewaking van iemands deskundigheid. Hierbij is geen sprake van een hiërarchische maar van een horizontale verhouding tussen ‘vakinhoudelijke’ collega’s.

    Supervisie

    Onder supervisie verstaat het NRGD het beoordelen van andermans werk, het gezamenlijk reflecteren op het werk en het begeleiden van een gesuperviseerde in het kader van een opleiding of bijscholingstraject. Supervisor en gesuperviseerde staan hierbij in een hiërarchische verhouding tot elkaar en de supervisor is de deskundige die in ieder geval wordt benoemd. De supervisor ziet de onderzochte (het object van onderzoek) zodanig dat deze het onderzoek van de gesuperviseerde kan controleren, de conclusies daarvan kan onderschrijven en voor zijn rekening kan nemen. De supervisor ondertekent het rapport in ieder geval.

    Verzoek om uitzondering

    Indien de aanvrager wil dat het College een uitzondering voor hem maakt op grond van hetgeen hiervoor staat weergegeven, dan wel omdat de aanvrager wegens omstandigheden nog niet (volledig) aan de eis van 12 (2) onder a van het Besluit voldoet, dient de aanvrager hiertoe bij het College een verzoek in te dienen. Het gemotiveerde verzoek moet als begeleidende brief bij de (her)aanvraag worden ingediend.

  • 12(2) b. (...) beschikt over voldoende kennis van en ervaring in het desbetreffende rechtsgebied en voldoende bekend is met de positie en de rol van de deskundige daarin.

    De generieke eisen zijn de volgende:

    • een aanvrager heeft voldoende kennis van het Nederlandse strafrecht:

      • context van het strafrecht:

        • Trias Politica, onderscheid privaat-, bestuurs- en strafrecht.

      • kennis van het strafprocesrecht:

        • onderzoek door de rechter-commissaris;

        • dwangmiddelen;

        • procesfasen;

        • actoren in de strafrechtsketen (taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheden);

        • regelgeving deskundige in het Wetboek van Strafvordering (positie en bevoegdheden opdrachtgever, rechtspositie deskundige, positie en bevoegdheden van advocaat, vormen van tegenonderzoek, deskundigenregister in de strafrechtelijke context);

        • wettelijke besluitvormingskader van de rechter in de strafzaak (beslissingsschema art. 350 Sv), ook met het oog op de relevantie van de opdracht aan de deskundige en op de vraagstelling;

        • verloop van de strafzaak ter zitting en de positie van de deskundige in de rechtsgang.

      • materiële strafrecht:

        • sancties en strafuitsluitingsgronden (zeer globaal).

      • kennis van de juridische context van de kwaliteitswaarborging van de deskundige en het onderzoek:

        • positie en rol van ketenpartners bij de kwaliteitsborging van de rapportage;

        • beroepscodes en verwante regelgeving in relatie tot de Gedragscode gerechtelijk deskundigen.

    De specifieke eisen voor FPPO zijn de volgende:

    • voldoende kennis van zowel het volwassenen- als het jeugdstrafrecht te bezitten om een opdrachtgever te informeren over de reikwijdte van het eigen deskundigheidsgebied en de opdrachtgever door te verwijzen indien de eigen deskundigheid in een specifieke zaak niet geëigend is.

    • kennis van het volwassenen strafrecht:

      • sancties (straffen en vrijheidsbenemende maatregelen)

      • vanuit gedragskundig perspectief relevante strafuitsluitingsgronden (al dan niet toerekeningsvatbaarheid van een strafbaar feit; psychische overmacht; noodweer en noodweerexces)

      • juridische (strafrechtelijke) kaders voor behandeling van justitiabelen en de rol van de ketenpartners (reclassering, openbaar ministerie en NIFP) in de toeleiding naar zorg

    • voor registratie op het gebied van het jeugdstrafrecht tevens kennis van:

      • grondslagen jeugdstrafrecht

        • jeugdsanctiestelsel

        • toepassing volwassenen- en jeugdstrafrecht bij respectievelijk volwassenen en jeugdigen (criteria en praktijk)

        • ketenpartners jeugdveld (Kinderrechter, Raad voor de Kinderbescherming, jeugdreclassering, Bureau Jeugdzorg)

        • jeugdbeschermingsrecht (ondertoezichtstelling)

        • landelijk kader forensische diagnostiek in de jeugdzorg

      • kennis van het strafprocesrecht:

        • specifieke bepalingen voor de jeugdige;

        • positie van de ouders van de jeugdige in het strafproces.

    • kennis van de juridische context van de kwaliteitswaarborging van de deskundige en het onderzoek:

      • wettelijk tuchtrecht, relevante onderliggende regelgeving (Wet BIG, WGBO, beroepscodes en gedragscodes), relevante jurisprudentie (rechtspositie justitiabelen, geheimhoudingplicht, zorg en rapportage, medewerking weigerende justitiabelen, ontkennende verdachten) en de doorwerking daarvan op de positie van de rapporteur

    • voldoende forensisch competent en ervaren te zijn, waaronder minimaal:

      • inzicht in de rechtspositionele verschillen tussen hulpverlener-patiënt relatie en de relatie rapporteur-justitiabele en het vermogen naar dat inzicht te handelen.

  • 12(2) c. (...) In staat is de opdrachtgever inzicht te bieden in de vraag of en zo ja, in hoeverre de vraagstelling van de opdrachtgever voldoende helder en onderzoekbaar is om deze vanuit zijn specifieke deskundigheid te kunnen beantwoorden.

  • 12(2) d, e en f

    • d. (...) in staat is op basis van de vraagstelling volgens de daarvoor geldende maatstaven een onderzoeksplan op te stellen en uit te voeren;

    • e. (...) in staat is onderzoeksmaterialen en -gegevens in een forensische context volgens de daarvoor geldende maatstaven te verzamelen, vast te leggen, te interpreteren en te beoordelen;

    • f. (...) in staat is om de geldende onderzoeksmethoden in een forensische context volgens de daarvoor geldende maatstaven toe te passen.

    Een aanvrager dient:

    • bekend te zijn met de kaders van het onderzoek, waarbij minimaal het volgende wordt vereist:

      • bekendheid met richtlijnen voor het verrichten van forensisch onderzoek vanuit het eigen deskundigheidsgebied (zie toelichting hieronder)

      • bekendheid met de bestaande formats en de achtergronden daarvan, en in staat deze toe te passen in de eigen onderzoek- en rapportagepraktijk

      • gecertificeerd te zijn daar waar certificering bestaat voor de toepassing van bepaalde methoden en technieken

    • algemene kennis en vaardigheden van onderzoek op bovenvermeld gebied te bezitten, waarbij minimaal het volgende wordt vereist:

      • kennis hebben van en ervaring hebben met het effect van het verblijf in een gesloten justitiële setting op de psychische gesteldheid van de verdachte

      • inzicht hebben in de beperkingen die de strafrechtelijke vervolging en het verblijf in een justitiële inrichting met zich brengt voor de uitvoering van het gedragskundig onderzoek

      • het in staat zijn tot exploratieve en directieve/confronterende gespreksvoering

      • het vermogen om binnen de forensische context, in opdracht van een derde en gegeven een relatief beperkte contactduur met de onderzochte, een werkrelatie op te bouwen en op professionele wijze af te ronden;

      • het kunnen omgaan met emotioneel belastende situaties (angst, dreiging, afkeer, (tegen-)overdracht)

      • het in staat zijn het advies te bespreken, in het bijzonder een voor de onderzochte onwelgevallig advies

      • het bewustzijn van de eigen veiligheid

      • het in staat zijn tot multidisciplinaire samenwerking, dat wil zeggen met onder meer andere gedragsdeskundigen, juristen en reclassering

    • te beschikken over specifieke kennis en vaardigheden gerelateerd aan de vraagstelling, waarbij minimaal het volgende wordt vereist:

      • algemeen:

        • inzicht en vermogen om vanuit de psychologische/psychiatrische diagnostiek de vertaalslag te maken naar de forensisch relevante vragen (toerekening, risicoprognose en risicomanagement, forensische zorgprognose en responsiviteit)

        • het kunnen omgaan met diverse culturele achtergronden en deze relateren aan diagnostiek en advies

        • testtheoretische kennis en kennis van de mogelijkheden en beperkingen van testmaterialen

      • diagnostiek:

        • kennis van en ervaring met het diagnostisch proces in een forensische context (attributie, (dis)simulatie, interactie)

        • specifieke kennis van en ervaring met het beloop van in de forensische psychiatrie voorkomende ziektebeelden

        • kennis van verslavingsproblematiek en de mogelijke forensische gevolgen daarvan

        • uitkomsten van testen kunnen interpreteren in een forensische context

        • kennis van betrouwbaarheid en validiteit van het testmateriaal

      • oordeelsvorming:

        • kennis van redeneer- en beslisprocessen, van determinanten van het oordeel, van processen van beïnvloeding in de oordeelsvorming en van de feilbaarheid van het menselijk oordeel

      • relatie stoornis-delict:

        • het in staat zijn tot uitvragen van het delict en tot het verwoorden van een delictanalyse

      • risicotaxatie:

        • kennis en beheersing van het state of the art opstellen van een risicoprognose (klinisch gestructureerd)

        • kennis van de gangbare risicotaxatie-instrumenten en bewustzijn van de mogelijkheden en beperkingen van die instrumenten (zie toelichting hieronder)

      • gedragsinterventies:

        • kennis van de mogelijke zorgarrangementen voor de forensische populatie en het in staat zijn een advies te geven over het type behandeling en de mate van beveiliging

        • inzicht in de effectiviteit (of het ontbreken daarvan) van behandelingen van psychologische en psychiatrische problematiek in de forensische setting

        • vermogen tot inschatting van de behandelresponsiviteit van betrokkene

        • kennis van de praktijk van tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen

        • kennis van de organisatie van de psychomedische zorg binnen een gesloten justitiële setting

        • kennis van het proces van indicatiestelling voor de forensische zorg

    Toelichting bij artikelen 12 (2) d, e en f:

    Ten aanzien van de bekendheid van de rapporteur met de richtlijnen en best practices merkt het College het volgende op. Gelet op de praktijk is het op dit moment voor de toetsing van de aanvrager door het NRGD geen harde eis dat een rapporteur de te onderzoeken persoon zelf minimaal twee keer gezien moet hebben. De ingezette instrumenten, waaronder de onderzoeksgesprekken met deze persoon, dienen in verhouding te staan tot de te beantwoorden vraagstelling(en).

    Wat betreft de specifieke kennis en vaardigheden ten aanzien van risicotaxatie is het op dit moment geen harde eis voor het NRGD dat door de aanvrager gebruik moet worden gemaakt van een risicotaxatie-instrument om een TBS-advies te kunnen geven. Het gaat er bij de toetsing om dat een rapporteur in zijn rapporten een onderbouwing geeft van de risicoprognose conform de state-of-the-art in het veld en dat hij zich daarbij bewust is van de mogelijkheden en beperkingen van risicotaxatie-instrumenten.

  • 12(2) g. (...) in staat is zowel schriftelijk als mondeling over de opdracht en elk ander relevant aspect van zijn deskundigheid gemotiveerd, controleerbaar en in voor de opdrachtgever begrijpelijke bewoordingen te rapporteren.

    Een aanvrager dient:

    • in staat te zijn een taalkundig correct, ook voor niet vakgenoten, begrijpelijk en leesbaar rapport te schrijven en daarbij neutrale, niet onnodig diskwalificerende formuleringen te gebruiken

    • in staat te zijn bij de opzet en de indeling van het rapport de principes van de vigerende formats toe te passen

    • zich bij het rapporteren steeds bewust te zijn van de reikwijdte van het rapport, zoals de beeldvorming die de rapportage van de onderzochte kan oproepen en de consequenties daarvan voor de besluitvorming van de rechter (bijvoorbeeld in de sfeer van de bewijsvoering)

    • in staat te zijn op heldere wijze voorlichting over het deskundigheidsgebied en de onderzoeksbevindingen te geven aan de gerechtelijke instantie die daarom verzoekt

    Toelichting:

    Getoetst wordt of een rapporteur adequate rapporten schrijft, niet of in de rapportage wel of geen gebruik is gemaakt van een format. Formats zijn hulpmiddelen en kunnen daarmee van nut zijn voor de totstandkoming van het rapport.

  • 12(2) h. (...) in staat is een opdracht te voltooien binnen de daarvoor gestelde of afgesproken termijn.

  • 12(2) i. (...) in staat is zijn werkzaamheden als deskundige onafhankelijk, onpartijdig, zorgvuldig, vakbekwaam en integer te verrichten.

    Zie de op de website van het NRGD gepubliceerde Gedragscode NRGD die door het College gerechtelijk deskundigen is vastgesteld.

Deel III. Toetsingsprocedure voor Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek

1. Inleiding

Om te beoordelen of een expert voldoet aan de eisen voor het deskundigheidsgebied Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek (hierna: FPPO) en in aanmerking komt voor registratie in het NRGD, schrijft het College de volgende toetsingsprocedure voor.

2. Te verstrekken informatie

De toetsing geschiedt in beginsel op basis van informatie die de aanvrager heeft verstrekt:

  • algemene gegevens als onderdeel van het aanvraagpakket;

  • bewijsstukken van competentie, waaronder:

    • A. Initiële aanvrager

      verplicht

      • (i) Een ervaren rapporteur:

        • een lijst van 8 zaaksrapporten opgemaakt in de afgelopen 4 jaar onder collegiale review of supervisie waarin door de aanvrager per zaak tenminste is aangegeven;

          • het type zaak:

            • geweld, levensdelict of een delict met bedreiging tegen het leven gericht

            • zedendelict

            • vermogensdelict

          • of het mono- of multidisciplinair onderzoek betrof

          • of overleg met ketenpartners is gepleegd

          • of aanvrager is opgetreden in de rechtszaal

          • wie de collegiale review of de supervisie op het rapport heeft uitgevoerd.

        • bewijsstukken van minimaal 32 uur participatie in gestructureerde forensische intervisie in de afgelopen 4 jaar (zie toelichting in Deel II registratie-eisen);

        • bewijsstukken van minimaal 48 uur aan forensische deskundigheidsbevordering (aan te tonen door bijvoorbeeld bewijsstukken van congresbezoek, publicaties of het gevolgd/gegeven hebben van trainingen) (zie toelichting in Deel II registratie-eisen);

        • een minimum van 3 zaaksrapporten opgemaakt in de laatste 4 jaar door het NRGD geselecteerd uit de lijst van zaaksrapporten.

      • (ii) Een nieuwe rapporteur:

        • een lijst van 5 zaaksrapporten onder supervisie opgemaakt waarin door de aanvrager per zaak tenminste is aangegeven;

          • het type zaak:

            • geweld, levensdelict of een delict met bedreiging tegen het leven gericht

            • zedendelict

            • vermogensdelict

          • of het mono- of multidisciplinair onderzoek betrof

          • of overleg met ketenpartners is gepleegd

          • of aanvrager is opgetreden in de rechtszaal

          • wie de supervisie op het rapport heeft uitgevoerd.

        • een minimum van 3 zaaksrapporten onder supervisie opgemaakt door het NRGD geselecteerd uit de lijst van zaaksrapporten.

      A. Type (i) en (ii)

      indien aanwezig

      • één zaaksrapport naar eigen selectie in aanvulling op de 3 door het NRGD geselecteerde verplicht in te sturen zaaksrapporten;

      • certificaat van gevolgde rapporteuropleiding;

      • bewijsstukken van registraties in relevante registers;

      • certificaten van of autorisaties voor bepaalde methoden en technieken.

    • B. Heraanvrager

      verplicht

      • (iii) Een geregistreerde deskundige die na registratie een aanvraag tot herregistratie indient:

        • een geüpdatet CV;

        • een lijst van 8 zaaksrapporten opgemaakt in de afgelopen 4 jaar onder collegiale review waarin door de aanvrager per zaak tenminste is aangegeven:

          • het type zaak:

            • geweld, levensdelict of een delict met bedreiging tegen het leven gericht

            • zedendelict

            • vermogensdelict

          • of het mono- of multidisciplinair onderzoek betrof;

          • of overleg met ketenpartners is gepleegd;

          • of aanvrager is opgetreden in de rechtszaal;

          • wie de collegiale review op het rapport heeft uitgevoerd.

        • bewijsstukken van minimaal 32 uur participatie in gestructureerde forensische intervisie in de afgelopen 4 jaar (zie toelichting in Deel II registratie-eisen);

        • bewijsstukken van minimaal 48 uur aan forensische deskundigheidsbevordering in de afgelopen 4 jaar (aan te tonen door bijvoorbeeld bewijsstukken van congresbezoek, publicaties of het gevolgd/gegeven hebben van trainingen) (zie toelichting in Deel II registratie-eisen);

        • een minimum van 2 zaaksrapporten naar eigen selectie uit de lijst van zaaksrapporten.

      • (iv) Een geregistreerde deskundige die na registratie voor beperkte duur een aanvraag tot registratie indient:

        • een geüpdatet CV;

        • bewijsstukken van minimaal 16 uur participatie in gestructureerde forensische intervisie in de afgelopen 2 jaar (zie toelichting in Deel II registratie-eisen);

        • bewijsstukken van minimaal 24 uur aan forensische deskundigheidsbevordering in de afgelopen 2 jaar (aan te tonen door bijvoorbeeld bewijsstukken van congresbezoek, publicaties of het gevolgd/gegeven hebben van trainingen) (zie toelichting in Deel II registratie-eisen);

        • een minimum van 4 zaaksrapporten naar eigen selectie opgemaakt in de afgelopen 2 jaar onder collegiale review, inclusief rapporten waarin de standaardvraagstelling is beantwoord.

      B. Type (iii) en (iv)

      indien aanwezig

      • een update van bewijsstukken van registraties in relevante registers;

      • een update van certificaten van of autorisaties voor bepaalde methoden en technieken.

    Toelichting op te verstrekken informatie voor alle typen aanvragers:

    Ten aanzien van de rapportages die de aanvrager dient te overleggen, merkt het College op dat hoewel het NIFP mogelijk feedback levert op rapportages, de toetsing door het NRGD helemaal los van deze feedback staat. De rapporteur is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van zijn rapporten.

3. De toetsingsprocedure

Voor alle deskundigheidsgebieden geldt dat de beoordeling plaatsvindt op basis van schriftelijke stukken, waaronder in ieder geval zaaksrapporten en bewijsstukken, in beginsel aangevuld met een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager reeds duidelijk is gebleken uit de schriftelijke stukken.

Voor alle typen geldt dat de toetsing ook kan plaatsvinden op basis van nadere informatie zoals een onderzoek in open bronnen of andere gedetailleerde rapporten, indien dit noodzakelijk wordt geacht voor een adequate toetsing.

De toetsingswijzen voor de verschillende typen aanvragers zijn:

  • A. Initiële aanvrager

    • (i) De ervaren rapporteur die een initiële aanvraag indient, wordt getoetst in de volgende fasen:

      • a. administratief, door het Bureau NRGD;

      • b. inhoudelijk, door een toetsingsadviescommissie (TAC) van ten minste drie personen op basis van het beschikbare schriftelijke materiaal. Deze TAC bestaat in beginsel uit een jurist, een psychiater en een psycholoog/orthopedagoog, met dien verstande dat bij voorkeur tenminste één vakgenoot van de desbetreffende aanvrager zitting heeft in de toetsingsadviescommissie;

      • c. inhoudelijk, door de onder b. vermelde TAC door middel van een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager reeds duidelijk is gebleken;

      • d. beslissing van het College: registratie, registratie voor beperkte duur of geen registratie.

    • (ii) De nieuwe rapporteur die een initiële aanvraag indient, wordt getoetst in de volgende fasen:

      • a. administratief, door het Bureau NRGD;

      • b. inhoudelijk, door een toetsingsadviescommissie (TAC) van ten minste drie personen op basis van het beschikbare schriftelijke materiaal. Deze TAC bestaat in beginsel uit een jurist, een psychiater en een psycholoog/orthopedagoog, met dien verstande dat bij voorkeur tenminste één vakgenoot van de desbetreffende aanvrager zitting heeft in de toetsingsadviescommissie;

      • c. inhoudelijk, door de onder b. vermelde TAC door middel van een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager reeds duidelijk is gebleken;

      • d. beslissing van het College: registratie voor beperkte duur of geen registratie.

  • B. Heraanvrager

    • (iii) De geregistreerde deskundige die na registratie een aanvraag tot herregistratie indient, wordt getoetst in de volgende fasen:

      • a. administratief, door het Bureau NRGD;

      • b. inhoudelijk, door een toetsingsadviescommissie (TAC) van ten minste twee personen op basis van het schriftelijke beschikbare materiaal. Deze TAC bestaat in beginsel uit een jurist en een psychiater of een psycholoog/orthopedagoog.

        De toetsers toetsen eerst individueel, zonder overleg en bespreken daarna hun bevindingen met elkaar. Zijn zij unaniem in het oordeel dat de deskundige voldoet, dan volgt een positief advies aan het College.

        In ieder ander geval volgt een nadere toetsing:

      • c. inhoudelijk, door de onder b. vermelde TAC waaraan één vakinhoudelijke toetser wordt toegevoegd, afkomstig uit hetzelfde deskundigheidsgebied als de aanvrager op basis van het beschikbare schriftelijke materiaal;

      • d. inhoudelijk, door de onder c. bedoelde TAC door middel van een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager (in tweede instantie) duidelijk is gebleken;

      • e. beslissing van het College: registratie, registratie voor beperkte duur of geen registratie.

    • (iv) De geregistreerde deskundige die na registratie voor beperkte duur een aanvraag tot registratie indient, wordt getoetst in de volgende fasen:

      • a. administratief, door het Bureau NRGD;

      • b. inhoudelijk, door een toetsingsadviescommissie (TAC) van ten minste drie personen op basis van het schriftelijke beschikbare materiaal. Deze TAC bestaat in beginsel uit een jurist, een psychiater en een psycholoog/orthopedagoog, met dien verstande dat bij voorkeur tenminste één vakgenoot van de desbetreffende aanvrager zitting heeft in de toetsingsadviescommissie;

      • c. inhoudelijk, door de onder b. vermelde TAC door middel van een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager reeds duidelijk is gebleken;

      • d. beslissing van het College: registratie, registratie voor beperkte duur of geen registratie.

Bijlage A. – Begrippenlijst NRGD. Document Omlijning, registratie-eisen en toetsingsprocedure 003 Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek – versie 2.1

  • Aanvrager: Een aanvrager is de natuurlijke persoon die bij het NRGD een aanvraag indient tot inschrijving in het register.

  • Brdis: Besluit register deskundigen in strafzaken

  • Bureau: Het Bureau NRGD dat het College ondersteunt.

  • College: Het College (gerechtelijk deskundigen) is het orgaan als bedoeld in art 51k (2) Wetboek van Strafvordering en dat belast is met het beheer van het register.

  • Collegial review: Collegial review is het beoordelen van andermans werk in het kader van een continue kwaliteitsbewaking van iemands deskundigheid. Hierbij is geen sprake van een hiërarchische maar van een horizontale verhouding tussen ‘vakinhoudelijke’ collega’s en de reviewer ondertekent het rapport niet.

  • Ervaren rapporteur (aanvrager): Een ervaren rapporteur is de aanvrager die op basis van geheel zelfstandig opgemaakte rapporten een aanvraag voor inschrijving kan indienen.

  • FPPO: Het deskundigheidsgebied Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek

  • Gebruiker: Een gebruiker is degene die gebruik maakt van het register om een geregistreerde deskundige op te zoeken en mogelijkerwijs in te schakelen.

  • Geregistreerde deskundige: De geregistreerde deskundige is de deskundige die is ingeschreven in het register.

  • Heraanvrager: De heraanvrager is degene die op het moment dat hij een heraanvraag indient al beschikt over een registratie, al dan niet voor beperkte duur.

  • Initiële aanvrager: De aanvrager die een aanvraag doet om in het register ingeschreven te worden.

  • Nieuwe rapporteur (aanvrager): De aanvrager die geen ervaring heeft met het zelfstandig rapporteren; hij is pas opgeleid of net startend. De nieuwe rapporteur komt alleen in aanmerking voor een registratie voor beperkte duur.

  • NIFP: Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie

  • NRGD: Het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen, waartoe het College en het Bureau behoren.

  • Rapporteur: Een rapporteur is degene die een rapport uitbrengt ten behoeve van de rechtspraak en/of een verklaring aflegt ter terechtzitting.

  • Register: Het landelijk openbaar register als bedoeld in artikel 51 k(1) van het Wetboek van Strafvordering, waarin de door het College geschikt geachte gerechtelijk deskundigen zijn ingeschreven.

  • Registratie: De registratie waarbij de geregistreerde deskundige voor de wettelijke periode van vier jaren in het register is ingeschreven.

  • Registratie voor beperkte duur: De registratie van een deskundige voor een door het College vastgestelde periode en mogelijk onder bepaalde voorwaarden waaraan binnen die periode moet zijn voldaan. In beginsel zal de door het College vast te stellen periode maximaal twee jaar bedragen.

  • Supervisie: Het beoordelen van andermans werk, het gezamenlijk reflecteren op het werk en het begeleiden van een gesuperviseerde in het kader van een opleiding of bijscholingstraject. Supervisor en gesuperviseerde staan hierbij in een hiërarchische verhouding tot elkaar en de supervisor is de deskundige die in ieder geval wordt benoemd. De supervisor ziet het object van onderzoek (de onderzochte) zodanig dat deze het onderzoek van de gesuperviseerde kan controleren, de conclusies daarvan kan onderschrijven en voor zijn rekening kan nemen. De supervisor ondertekent het rapport in ieder geval.

  • Toetser: Een toetser is lid van een toetsingsadviescommissie.

  • Toetsingsadviescommissie: De toetsingsadviescommissie is een door het College benoemde commissie die het College adviseert over de (mate van) geschiktheid voor (her)registratie van de (her)aanvrager.