Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst/Toeslagen

Geraadpleegd op 27-11-2024.
Geldend van 26-03-2014 t/m heden

Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst/Toeslagen

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit betreft een wijziging van het besluit van 5 december 2012, nr. BLKB2012/1844M, Stcrt. 2012, nr. 25939 (Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst/Toeslagen) in verband met de inwerkingtreding per 1 januari 2014 van de wet Wijziging van enkele wetten met het oog op de bestrijding van fraude in de toeslagen en de fiscaliteit (Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit). Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in het boetebeleid scherper tot uitdrukking te brengen in welke gevallen een verzuimboete wordt belopen.

In dit besluit worden beleidsregels gegeven die gelden bij het opleggen van bestuurlijke boeten door de Belastingdienst/Toeslagen op grond van de artikelen 40 tot en met 42 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir).

§ 1. Algemene bepalingen

Bij het opleggen van bestuurlijke boeten op grond van § 6 van hoofdstuk 2 van de Awir zijn, naast de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen die in de artikelen 40, tweede lid, en 41, vierde lid, van de Awir worden genoemd, de voorschriften van hoofdstuk 3 en de titels 5.1 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing, voor zover in de Awir geen afwijkende regeling is opgenomen. Ook zijn de algemene bepalingen van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) van overeenkomstige toepassing, voor zover deze een invulling geven aan het geldende wettelijke kader.

§ 2. Algemene bepalingen inzake grove schuld en opzet

  • 1. Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat een te hoog bedrag aan tegemoetkoming zou kunnen worden toegekend.

  • 2. Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat de beboetbare gedraging wordt begaan.

  • 3. De Belastingdienst/Toeslagen dient de aanwezigheid van opzet of grove schuld te stellen en te bewijzen. De Belastingdienst/Toeslagen kan zich voor het bewijs van opzet of grove schuld baseren op door hem gestelde, en door belanghebbende niet of niet voldoende ontzenuwde vermoedens die gebaseerd zijn op feiten.

  • 4. Als slechts een gedeelte van het teruggevorderde bedrag door opzet of grove schuld van belanghebbende te veel is ontvangen, berekent de Belastingdienst/Toeslagen de boete over dat – naar evenredigheid bepaalde – gedeelte.

  • 5. Het vierde lid vindt overeenkomstige toepassing als meer dan één boetepercentage moet worden toegepast.

§ 3. Verzuimen (artikel 40 van de Awir)

  • 1. Ter zake van een overtreding als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Awir, legt de Belastingdienst/Toeslagen een boete op van 7 procent van het wettelijk maximum als de overtreder de, op grond van artikel 18 van de Awir door de Belastingdienst/Toeslagen verzochte, informatie niet of niet tijdig verstrekt.

  • 2. In afwijking van het voorgaande lid legt de Belastingdienst/Toeslagen geen boete op, als de overtreder in de periode (referentieperiode) voorafgaand aan het moment waarop de overtreding is begaan niet in verzuim is geweest ten aanzien van de bepalingen van artikel 40 van de Awir. De Belastingdienst/Toeslagen zendt de overtreder een mededeling van de constatering van de overtreding (waarschuwing).

  • 3. De in het vorige lid bedoelde referentieperiode vangt aan op 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de overtreding is begaan.

  • 4. In afwijking van de voorgaande leden kan in uitzonderlijke gevallen een boete tot het wettelijk maximum van artikel 40, eerste lid, van de Awir, worden opgelegd. Van een uitzonderlijk geval is bijvoorbeeld sprake als de overtreder stelselmatig overtredingen begaat. Ook is sprake van een uitzonderlijk geval als de overtreding betrekking heeft op een aanzienlijk bedrag aan toeslagen.

  • 5. Als het aan grove schuld of opzet van de overtreder te wijten is dat de gegevens of inlichtingen niet zijn verstrekt, moet de Belastingdienst/Toeslagen vooraf een keuze maken tussen het opleggen van een boete op grond van artikel 40, eerste lid, van de Awir of een boete op grond van artikel 41, eerste lid, van de Awir (zie § 4).

  • 6. Als de overtreding als bedoeld in artikel 40, eerste lid, Awir is begaan door een medeplichtige, legt de Belastingdienst/Toeslagen geen boete op (zie artikel 41bis, tweede lid, van de Awir).

  • 7. Als sprake is van vrijwillige verbetering legt de Belastingdienst/Toeslagen geen boete op (zie artikel 42 van de Awir).

§ 4. Vergrijpen (artikel 41 van de Awir)

  • 1. Ter zake van een overtreding als bedoeld in artikel 41 van de Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen een boete opleggen van maximaal 150 procent van het bedrag dat van de belanghebbende in verband met het beboetbare feit is of zou zijn teruggevorderd.

  • 2. In geval van grove schuld legt de Belastingdienst/Toeslagen een boete op van 25 procent van het bedrag dat van de belanghebbende in verband met het beboetbare feit is of zou zijn teruggevorderd.

  • 3. In geval van opzet legt de Belastingdienst/Toeslagen een boete op van 50 procent van het bedrag dat van de belanghebbende in verband met het beboetbare feit is of zou zijn teruggevorderd.

  • 4. Als sprake is van recidive als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de Awir, wordt, in afwijking van het tweede en derde lid, in geval van grove schuld een boete van 75 procent en in geval van opzet een boete van 150 procent van het bedrag dat van de belanghebbende in verband met het beboetbare feit is of zou zijn teruggevorderd opgelegd.

  • 5. Bij het opleggen van een boete aan een medeplichtige, wordt het onder toepassing van de voorgaande leden vastgestelde bedrag van de boete met een derde verminderd (zie artikel 41bis, derde lid, van de Awir).

  • 6. Als sprake is van vrijwillige verbetering legt de Belastingdienst/Toeslagen geen boete op (zie artikel 42 van de Awir).

  • 7. Bij het opleggen van de boete houdt de Belastingdienst/Toeslagen rekening met eventuele bijzondere omstandigheden die strafverminderend en strafverzwarend kunnen zijn. Zie het in § 1 genoemde BBBB.

  • 8. Bij het opleggen van een boete op grond van deze paragraaf zal de Belastingdienst/Toeslagen steeds toepassing geven aan artikel 5:53 van de Awb.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 12 maart 2014

De

staatssecretaris

van Financiën,

E.D. Wiebes