Het is mogelijk een aftrekbare lijfrente te bedingen als tegenprestatie voor de overdracht
van (een deel van) een onderneming (artikel 3.126, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001). Een dergelijke lijfrente dient bedongen te worden van een professionele verzekeraar
of van de verzekeraar-overnemer. De wet eist niet dat de verzekeraar-overnemer de
onderneming ook in de toekomst voortzet, maar bij een vooropgezette dooroverdracht
aan een derde is de verzekeraar in wezen geen overnemer. Zo zal premieaftrek worden
geweigerd als tevoren is overeengekomen dat na de inbreng van (een gedeelte van) de
onderneming waarvoor als tegenprestatie de lijfrente is bedongen, het (aandelen)belang
in die dochtermaatschappij of de onderneming door die dochtermaatschappij zal worden
overgedragen aan een derde (zie Hoge Raad 8 november 2000, nr. 35393 juncto Hoge Raad
7 mei 2010, nr 08/01890 en nr. 08/04235).
Onder omstandigheden hoeft een vooropgezette dooroverdracht niet in de weg te staan
aan de premieaftrek. Dit onderdeel betreft het beleid over een dergelijke vooropgezette
dooroverdracht, met inachtneming van de arresten van 7 mei 2010 (nr. 08/01890 en nr.
08/04235). Daarin oordeelde de Hoge Raad dat onder de wettelijke regeling ook de situatie
valt waarin de onderneming ‘uitzakt’ in een dochtermaatschappij, maar waarbij de verzekeraar-overnemer
de gerechtigdheid tot het vermogen en de winst van die onderneming volledig behoudt.
Regelmatig worden mij vragen voorgelegd betreffende de (door)overdracht van de verkregen
onderneming door de verzekeraar-overnemer(s). Mijn antwoord hierop is dat ik bereid ben een dergelijke overdracht – voor zover
nodig – goed te keuren mits het om reële gevallen gaat. Hiertoe behoren de hierna
genoemde situaties:
A. Toetreding tot een samenwerkingsverband
De verzekeraar-overnemer treedt toe tot een samenwerkingsverband en de overgedragen
onderneming wordt gedreven door dat samenwerkingsverband. Er is sprake van een reëel
geval als is voldaan aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
-
a. De inbreng van de gerechtigden tot het samenwerkingsverband vindt geheel plaats in
contanten en/of in natura;
-
b. Als de overgedragen ondernemingen deel uitmaakten van een samenwerkingsverband, komt
de onderlinge winstverdeling tussen de desbetreffende verzekeraar-overnemers overeen
met de winstverdeling binnen het eerdere samenwerkingsverband;
-
c. Als de onderneming van de verzekeraar-overnemer voor rekening en risico van een natuurlijke
persoon zou worden gedreven, zou de verzekeraar-overnemer kwalificeren als ondernemer
in de zin van artikel 3.4 van de Wet IB 2001.
Voorbeeld A.1
De firmanten van een vof dragen hun subjectieve onderneming over aan een eigen nieuw
opgerichte of bestaande bv met als tegenprestatie (onder meer) een lijfrente. De bv’s
gaan vervolgens een samenwerkingsverband aan. De winstverdeling komt overeen met de
winstverdeling tussen de oorspronkelijke firmanten. Na het aangaan van het samenwerkingsverband
zouden de bv’s kwalificeren als ondernemer in de zin van artikel 3.4 van de Wet IB 2001 als de onderneming van de rechtspersonen voor rekening en risico van een natuurlijke
persoon zou worden gedreven. Onder bovenstaande omstandigheden is sprake van een reëel
geval.
Voorbeeld A.2
Dezelfde casus als voorbeeld A.1 met de toevoeging dat in het samenwerkingsverband
dat de vennootschappen aangaan, direct een of meer nieuwe derden toetreden, uitsluitend
door inbreng van contanten dan wel in natura. Ook dit is een reëel geval.
B. Dooroverdracht aan een dochtermaatschappij
Een dochtermaatschappij neemt de overgedragen onderneming over van de verzekeraar-overnemer(s).
Er is sprake van een reëel geval voor zover een verzekeraar-overnemer middellijk de
gerechtigdheid tot het vermogen en de winst van de overgedragen onderneming heeft
behouden.
Voorbeeld B.1
Een ondernemer draagt zijn eenmanszaak over aan een eigen nieuw opgerichte bv, tegen
(onder meer) een lijfrente. De bv (de verzekeraar-overnemer) draagt de verkregen onderneming
– zonder lijfrente – direct over aan een nieuw opgerichte dochtermaatschappij. Daarmee
wordt het relatief kleine aandelenkapitaal volgestort; voor het grootste deel vindt
creditering plaats. Deze situatie kwalificeert als reëel geval omdat de bv het belang
in de winst en het vermogen van de onderneming volledig heeft behouden. Voor de behaalde
stakingswinst kan daarom een lijfrente worden bedongen.
Voorbeeld B.2
De firmanten van een vof dragen hun subjectieve onderneming over aan een nieuw opgerichte
of bestaande eigen bv (verzekeraar-overnemers) met als tegenprestatie (onder meer)
een lijfrente. De bv‘s dragen elk de verkregen onderneming – zonder lijfrenteverplichting
– direct over aan een nieuw opgerichte of bestaande gezamenlijke dochtermaatschappij.
De verdere overdracht vindt zoveel mogelijk plaats tegen creditering. Er is sprake
van een reëel geval als de bv‘s na de verdere overdracht de gerechtigdheid tot het
vermogen en de winst van de overgedragen onderneming – middellijk – hebben behouden.
N.B.1 Wellicht ten overvloede merk ik op dat de omvang van de creditering als zodanig
niet van belang is.
N.B.2 Het is toegestaan dat de bedragen van de creditering voor de eventueel onderscheiden
houdstermaatschappijen/verzekeraar-overnemers verschillen. Dit doet niet af aan het
vorenstaande; een crediteur heeft weliswaar een vordering, maar daarmee is de crediteur
als zodanig nog niet gerechtigd tot het vermogen of de winst van de debiteur.
N.B.3 Als in voorbeeld B.2 bij de verdere overdracht zoveel mogelijk gebruik zou worden
gemaakt van cumulatief preferente aandelen in plaats van creditering, blijft de conclusie
hetzelfde. De bv(‘s) heeft/hebben immers na de verdere overdracht middellijk de gerechtigdheid
tot het vermogen en de winst van de overgedragen onderneming behouden.
Voorbeeld B.3
Een ondernemer draagt zijn eenmanszaak over aan een eigen nieuw opgerichte of bestaande
bv, tegen (onder meer) een lijfrente. De bv (de verzekeraar-overnemer) draagt, volgens
een vooropgezet plan, de verkregen onderneming – zonder lijfrente – direct over aan
een nieuw opgerichte of bestaande dochtermaatschappij waarin zij 50% van de (gewone)
aandelen bezit; de resterende 50% is in handen van een derde. Deze situatie kwalificeert
gedeeltelijk (50%) als reëel geval omdat de bv in zoverre het belang in de winst en
het vermogen heeft behouden. Voor de helft van de behaalde stakingswinst kan daarom
een lijfrente worden bedongen.
N.B. Het uitreiken van andere dan gewone aandelen is toegestaan. Dit leidt niet tot
een beperking van de premieaftrek zolang de verzekeraar-overnemer de gerechtigdheid
tot het vermogen en de winst blijft behouden.
Verzoeken
Het staat belanghebbenden vrij situaties die niet overeenkomen met de hiervoor opgesomde,
aan mij voor te leggen.