1. Inleiding
[Regeling vervallen per 28-01-2017 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2017]
De invoering van de Pensioenwet per 1 januari 2007 heeft in de praktijk geleid tot de ontwikkeling van zowel individuele
als collectieve premieovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten. Gebleken is dat de
fiscale kwalificaties van de pensioenovereenkomsten niet duidelijk waren. Daarom verduidelijkt
dit besluit evenals de voorgaande besluiten CPP2009/1487M en BLKB2013/43M, de fiscale regels voor pensioenregelingen die de Pensioenwet aanduidt als een premie-
of kapitaalovereenkomst. Ook wijst het besluit sommige soorten premie- en kapitaalovereenkomsten
aan als fiscale pensioenregelingen. Net als de voorgenoemde twee besluiten bevat dit
besluit ’netto-staffels’. Deze staffels bevatten geen opslag voor kosten en ook geen
opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Het gebruik van de staffels
kan bijdragen aan betere transparantie van kosten in pensioenregelingen.
De aanwijzingen als pensioenregeling in dit besluit berusten op artikel 19d, onderdeel a, van de Wet LB en vinden plaats met instemming van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De wijzigingen ten opzichte van het voorgaande besluit zijn de volgende.
Dit besluit bevat een uitbreiding voor nettopensioen als bedoeld in afdeling 5.3B van de Wet IB 2001.
Het fiscale kader voor premie- en kapitaalovereenkomsten is nader uitgewerkt op basis
van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend
inkomen (kamerstukken 33 610) en Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en
premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan
2014 (kamerstukken 33 847).
In deze wetten wordt de pensioenopbouw gebaseerd op een bereikbaar pensioen van 75%
van het gemiddelde loon in 40 opbouwjaren. Bovendien wordt het pensioengevend loon
gemaximeerd op € 100.000 (2015). Naar aanleiding daarvan zijn de in het besluit opgenomen
tabellen voor zover nodig aangepast.
De in bijlage IV opgenomen premiestaffel is uitgebreid met twee staffels die van toepassing zijn als
partijen gebruik maken van de aangepaste AOW-inbouwbedragen van artikel 10aa van het UBLB 1965.
Het in het voorgaande besluit opgenomen overgangsrecht (in onderdeel 3.4 van dat besluit) is vervallen.
Onderdeel 2 van dit besluit bevat een beschrijving van de soorten premieovereenkomsten die bij
de behandeling van de Pensioenwet aan de orde zijn geweest. De onderdelen 3 en 5 behandelen de fiscale kwalificatie van die soorten premieovereenkomsten. Onderdeel 4 gaat over de kapitaalovereenkomsten. Voorts wijs ik in onderdeel 6 twee soorten afwijkende premieovereenkomsten aan als pensioenregeling. In onderdeel 7 is het overgangsrecht opgenomen voor pensioenregelingen met uitkeringen in beleggingseenheden.
Onderdeel 8 van dit besluit bevat de beschrijving van het nettopensioen als bedoeld in afdeling 5.3B van de Wet IB 2001. Onderdeel 9 bevat de inwerkingtreding van dit besluit. De voorwaarden en bijzonderheden die bij
de aanwijzingen gelden zijn te vinden in de bijlagen bij dit besluit.
Ter voorkoming van misverstanden wijs ik erop dat de aanwijzingen in dit besluit niet
van toepassing zijn op regelingen als bedoeld in artikel 18h, eerste lid, van de Wet LB. Dat zijn de regelingen voor directeuren-grootaandeelhouders met een pensioen dat
geheel of gedeeltelijk in eigen beheer wordt gehouden. Zie ook artikel 19d, eerste volzin, van de Wet LB.