AFDELING I. Aanvang der gevangenschap
Iedere krijgsgevangene is, bij ondervraging op dit punt, slechts gehouden mededeling
te doen van zijn geslachtsnaam, voornamen en rang, geboortedatum en leger- of stamboeknummer
of, bij gebreke daarvan, van een daarmede overeenkomende aanwijzing.
Ingeval hij opzettelijk deze regel overtreedt, zou hij zich kunnen blootstellen aan
een beperking van de voorrechten, toegekend aan gevangenen van zijn rang of status.
Iedere Partij bij het conflict is verplicht aan een ieder die onder haar jurisdictie
staat en krijgsgevangene zou kunnen worden, een identiteitskaart te verstrekken, houdende
zijn geslachtsnaam, voornamen en rang, leger- of stamboeknummer of daarmede overeenkomende
aanwijzing, en geboortedatum. Deze identiteitskaart kan bovendien dragen de handtekening
of vingerafdrukken van de betrokkene dan wel beide, zomede alle verdere aanwijzingen
welke de Partijen bij het conflict mochten wensen toe te voegen met betrekking tot
de personen die tot haar gewapende macht behoren. Voor zover mogelijk, zullen de afmetingen
6.5 x 10 cm. bedragen en zal de kaart in tweevoud worden opgemaakt. De krijgsgevangene
moet de identiteitskaart op verzoek vertonen, maar deze mag hem in geen geval worden
ontnomen.
Geen lichamelijke of geestelijke marteling, noch enige andere vorm van dwang, mag
worden toegepast op krijgsgevangenen om van hen inlichtingen te verkrijgen van welke
aard ook. Krijgsgevangenen die weigeren te antwoorden, mogen niet worden bedreigd,
noch beschimpt, noch blootgesteld aan enige onaangename of nadelige behandeling van
welke aard ook.
Krijgsgevangenen die uit hoofde van hun lichamelijke of geestelijke toestand niet
in staat zijn zich te identificeren, zullen worden overgegeven aan de Geneeskundige
Dienst. De identiteit van deze krijgsgevangenen zal worden vastgesteld met behulp
van alle mogelijke middelen, met inachtneming van de bepalingen van het voorgaand
lid.
Het ondervragen van krijgsgevangenen moet geschieden in een voor hen begrijpelijke
taal.
Alle goederen en voorwerpen voor persoonlijk gebruik - uitgezonderd wapens, paarden,
militaire uitrusting en militaire papieren - zullen in het bezit blijven van de krijgsgevangenen,
evenals hun metalen helmen, gasmaskers en alle andere voorwerpen welke hun zijn verstrekt
voor hun persoonlijke bescherming. Eveneens zullen in hun bezit blijven de goederen
en voorwerpen, dienend tot hun kleding en voeding, ook indien deze goederen en voorwerpen
tot hun modeluitrusting behoren.
Nimmer mogen krijgsgevangenen zonder identiteitsbewijs zijn. Aan degenen die er geen
bezitten, zal de gevangenhoudende Mogendheid er een verstrekken.
Onderscheidingstekenen van rang en nationaliteit, decoraties en voorwerpen welke bovenal
een persoonlijke of gevoelswaarde hebben, mogen krijgsgevangenen niet worden ontnomen.
Geldbedragen welke krijgsgevangenen bij zich hebben, mogen hun slechts op bevel van
een officier worden ontnomen en alleen nadat het bedrag en het signalement van de
bezitter in een speciaal register zijn vastgelegd en nadat aan laatstgenoemde een
gespecificeerd ontvangstbewijs is ter hand gesteld, hetwelk, goed leesbaar, de naam,
rang en troepenafdeling vermeldt van de persoon die het ontvangstbewijs heeft afgegeven.
Geldbedragen in de muntsoort van de gevangenhoudende Mogendheid, of op verzoek van
de krijgsgevangene daarin omgerekend, zullen op de rekening van de gevangene worden
tegoedgeschreven, overeenkomstig artikel 64.
De gevangenhoudende Mogendheid mag slechts op grond van veiligheidsoverwegingen voorwerpen
van waarde aan krijgsgevangenen ontnemen. In dat geval zal dezelfde gedragslijn worden
gevolgd als ten aanzien van het ontnemen van geldbedragen.
Deze voorwerpen, evenals de afgenomen geldbedragen in een andere muntsoort dan die
van de gevangenhoudende Mogendheid en waarvan de bezitter niet de omrekening heeft
verzocht, moeten door de gevangenhoudende Mogendheid worden bewaard en in de oorspronkelijke
vorm worden teruggegeven aan de krijgsgevangene bij het einde van zijn gevangenschap.
Krijgsgevangenen zullen, binnen de kortst mogelijke tijd na hun gevangenneming, worden
afgevoerd naar kampen, ver genoeg van de gevechtszone gelegen om er zich buiten gevaar
te bevinden.
In een gevaarlijke zone mogen slechts die krijgsgevangenen tijdelijk worden gehouden
die, wegens hun verwondingen of ziekten, groter gevaar zouden lopen indien zij werden
afgevoerd, dan indien zij ter plaatse zouden blijven.
Krijgsgevangenen mogen, in afwachting van hun afvoer uit een gevechtszone, niet onnodig
aan gevaar worden blootgesteld.
Het afvoeren van krijgsgevangenen moet steeds op menslievende wijze geschieden en
onder omstandigheden, gelijk aan die waaronder troepen van de gevangenhoudende Mogendheid
worden verplaatst.
De gevangenhoudende Mogendheid moet gedurende het afvoeren aan de krijgsgevangenen
in voldoende hoeveelheid drinkwater en voedsel verschaffen, zomede de nodige kleding
en geneeskundige verzorging; zij zal alle vereiste voorzorgen nemen om hun veiligheid
gedurende het afvoeren te waarborgen en zo spoedig mogelijk een lijst opstellen van
de krijgsgevangenen die worden afgevoerd.
Indien de krijgsgevangenen, gedurende het afvoeren, in een doorgangskamp moeten verblijven,
moet dit verblijf zo kort mogelijk zijn.
AFDELING III. Arbeid van krijgsgevangenen
De gevangenhoudende Mogendheid mag gezonde krijgsgevangenen voor arbeid gebruiken,
rekening houdend met hun leeftijd, sekse, rang en lichamelijke geschiktheid, en in
het bijzonder met het doel om hen lichamelijk en geestelijk in goede gezondheid te
houden.
Aan krijgsgevangen onderofficieren mogen alleen toeziende werkzaamheden worden opgedragen.
Degenen die daartoe niet zijn aangewezen, kunnen om andere passende arbeid vragen,
welke hun dan, voor zover mogelijk, zal worden verschaft.
Indien officieren of met hen gelijkgestelden om passende arbeid vragen, zal hun die,
voor zover mogelijk, worden verschaft. In geen geval mogen zij tot het verrichten
van arbeid worden verplicht.
Naast werkzaamheden in verband met de administratie, de inrichting of het onderhoud
van hun kamp, mogen krijgsgevangenen tot geen andere werkzaamheden worden verplicht
dan die welke behoren tot één van de volgende categorieën:
-
a. landbouw;
-
b. grondstoffen-winnende of -bewerkende industrieën; verwerkende industrieën, met uitzondering
van metaal-, machine- en chemische industrieën; openbare werken en bouwwerken welke
geen militaire aard of bestemming hebben;
-
c. vervoer en opslag van goederen, zonder militair karakter of militaire bestemming;
-
d. werkzaamheden op het gebied van de handel, ambacht of kunstnijverheid;
-
e. huishoudelijke diensten;
-
f. openbare nutsbedrijven zonder militair karakter of militaire bestemming.
In geval van schending van bovenstaande bepalingen, zijn de krijgsgevangenen bevoegd
hun recht van beklag uit te oefenen, overeenkomstig artikel 78.
De arbeidsvoorwaarden voor krijgsgevangenen moeten behoorlijk zijn, in het bijzonder
wat betreft huisvesting, voeding, kleding en materiaal; deze voorwaarden mogen niet
achterstaan bij die waaronder soortgelijke arbeid wordt verricht door onderdanen van
de gevangen gehouden Mogendheid; eveneens moet rekening worden gehouden met klimatologische
omstandigheden.
De gevangenhoudende Mogendheid die van de arbeid van krijgsgevangenen gebruik maakt,
zal in de streken waar deze gevangenen arbeiden, zorg dragen, dat de nationale wetten
op het gebied van de arbeidsbescherming en, meer in het bijzonder, de voorschriften
ter beveiliging van arbeiders behoorlijk worden toegepast.
De krijgsgevangenen moeten voor het werk worden opgeleid en worden voorzien van de
beveiligingsmiddelen, passend bij de door hen te verrichten arbeid en overeenkomend
met die welke voorgeschreven zijn voor de onderdanen van de gevangenhoudende Mogendheid.
Onverminderd de bepalingen van artikel 52, mogen krijgsgevangenen worden blootgesteld
aan de normale risico's welke burgerwerklieden lopen.
In geen geval mogen de arbeidsomstandigheden worden verzwaard door krijgstuchtelijke
maatregelen.
Geen krijgsgevangene mag worden gebruikt voor werkzaamheden van ongezonde of gevaarlijke
aard, tenzij vrijwillig.
Geen krijgsgevangene mag worden gebruikt voor arbeid welke als vernederend zou worden
beschouwd voor een lid van de gewapende macht der gevangenhoudende Mogendheid.
Het ruimen van mijnen en ander, soortgelijk oorlogstuig wordt beschouwd als gevaarlijk
werk.
De duur van de dagelijkse arbeid der krijgsgevangenen, waaronder begrepen de tijd
voor de heen- en terugweg, mag niet overmatig lang zijn en in geen geval langer dan
die welke geoorloofd is voor burgerwerklieden ter plaatse, onderdanen van de gevangenhoudende
Mogendheid die dezelfde arbeid verrichten.
Aan krijgsgevangenen moet, in het midden van de dagelijkse arbeidstijd, een rusttijd
van ten minste één uur worden toegestaan; deze rusttijd zal gelijk zijn aan die welke
is vastgesteld voor de arbeiders van de gevangenhoudende Mogendheid, indien deze van
langere duur is. Ook zal hun wekelijks een rusttijd van vier en twintig uur aan één
stuk worden toegestaan, bij voorkeur op Zondag of op de in hun land van herkomst geldende
rustdag. Bovendien zal iedere krijgsgevangene die een jaar heeft gewerkt, acht achtereenvolgende
dagen rust genieten, gedurende welke tijd zijn werkvergoeding hem zal worden uitbetaald.
Indien werkmethoden zoals stukwerk worden toegepast, mogen deze de werkduur niet overmatig
lang maken.
De aan krijgsgevangenen verschuldigde werkvergoeding zal worden vastgesteld overeenkomstig
de bepalingen van artikel 62 van dit Verdrag.
Krijgsgevangenen die het slachtoffer zijn van een arbeidsongeval of ziek worden gedurende
of ten gevolge van hun arbeid, zullen alle verzorging ontvangen welke hun toestand
noodzakelijk maakt. Bovendien zal de gevangenhoudende Mogendheid hun een geneeskundig
attest verstrekken om hen in staat te stellen hun rechten te doen gelden bij de Mogendheid
tot welke zij behoren, en een duplicaat daarvan doen toekomen aan het Centraal Bureau
voor Krijgsgevangenen, bedoeld in artikel 123.
De geschiktheid van krijgsgevangenen om te arbeiden moet op gezette tijden en ten
minste éénmaal per maand door geneeskundig onderzoek worden gecontroleerd. Bij dat
onderzoek moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de aard der werkzaamheden
welke van de krijgsgevangenen worden verlangd.
Indien een krijgsgevangene zich niet in staat acht te arbeiden, zal hem worden toegestaan
zich te melden bij de geneeskundige autoriteiten van zijn kamp; de geneesheren kunnen
aanbevelen, dat krijgsgevangenen die naar hun mening niet geschikt zijn om te arbeiden,
daarvan worden vrijgesteld.
De organisatie en administratie van werkgroepen moeten overeenstemmen met die van
krijgsgevangenkampen.
Iedere werkgroep zal onder het toezicht van een krijgsgevangenkamp en daarvan administratief
afhankelijk blijven. De militaire autoriteiten en de commandant van dat kamp zullen,
onder leiding van hun Regering, verantwoordelijk zijn voor de naleving van de bepalingen
van dit Verdrag in de werkgroepen.
De kampcommandant zal dagelijks een lijst bijhouden van de werkgroepen welke tot zijn
kamp behoren, en daarvan mededeling doen aan de gedelegeerden van de beschermende
Mogendheid, het Internationale Comité van het Rode Kruis of andere organisaties tot
hulpverlening aan krijgsgevangenen, die het kamp mochten bezoeken.
De behandeling van krijgsgevangenen die voor particulieren arbeiden, zal, ook indien
deze hen onder eigen verantwoordelijkheid bewaken en beschermen, ten minste gelijk
zijn aan die welke dit Verdrag voorschrijft; de gevangenhoudende Mogendheid, de militaire
autoriteiten en de commandant van het kamp waartoe deze gevangenen behoren, zullen
de volle verantwoordelijkheid dragen voor het onderhoud, de verzorging, de behandeling
en de betaling van de werkvergoeding van deze krijgsgevangenen.
Deze krijgsgevangenen hebben het recht in verbinding te blijven met de vertrouwensmannen
in de kampen waartoe zij behoren.
AFDELING IV. Geldmiddelen van krijgsgevangenen
Bij het uitbreken der vijandelijkheden en in afwachting van een overeenkomst dienaangaande
met de beschermende Mogendheid, kan de gevangenhoudende Mogendheid vaststellen welk
bedrag krijgsgevangenen ten hoogste aan contant geld of in een soortgelijke vorm bij
zich mogen hebben. Alle daarbovengaande bedragen welke op wettige wijze in hun bezit
waren en welke hun ontnomen of onthouden zijn, zullen, evenals alle door hen in bewaring
gegeven bedragen, op hun rekening worden geboekt en mogen zonder hun toestemming niet
in een andere muntsoort worden omgerekend.
Wanneer het krijgsgevangenen geoorloofd is tegen contante betaling buiten het kamp
inkopen te doen of voor zich diensten te doen verrichten, zullen deze betalingen worden
gedaan door de krijgsgevangenen zelf of door de kampadministratie, die deze ten laste
van de rekening van de betrokken krijgsgevange zal brengen. De gevangenhoudende Mogendheid
zal terzake de nodige voorschriften geven.
Contante bedragen in de muntsoort van de gevangenhoudende Mogendheid, welke aan krijgsgevangenen,
overeenkomstig artikel 18, op het ogenblik van hun gevangenneming zijn ontnomen, zullen
op de rekening van ieder afzonderlijk worden tegoedgeschreven, overeenkomstig de bepalingen
van artikel 64 van deze Afdeling.
Op deze rekening zullen eveneens worden toegoedgeschreven de contante bedragen in
de muntsoort van de gevangenhoudende Mogendheid, welke verschuldigd zijn op grond
van de omrekening van contante bedragen in andere muntsoorten, welke tegelijkertijd
aan de krijgsgevangenen zijn ontnomen.
De gevangenhoudende Mogendheid zal aan alle krijgsgevangenen een maandelijks voorschot
verstrekken op de bezoldiging, waarvan het bedrag zal worden vastgesteld door omrekening
in de muntsoort van genoemde Mogendheid van de volgende bedragen:
De betrokken Partijen bij het conflict kunnen echter bij bijzondere overeenkomst wijziging
brengen in het bedrag van de voorschotten op de bezoldiging welke aan krijgsgevangenen
van de verschillende hierboven opgesomde groepen verschuldigd is.
Indien de bedragen, genoemd in het eerste lid van dit artikel, te hoog zouden zijn
vergeleken bij de bezoldiging welke wordt betaald aan de leden van de krijgsmacht
van de gevangenhoudende Mogendheid, of indien zij, om welke reden ook, deze Mogendheid
in ernstige moeilijkheden mochten brengen, zal de gevangenhoudende Mogendheid bovendien,
in afwachting van het sluiten van een bijzondere overeenkomst met de Mogendheid tot
welke de krijgsgevangenen behoren, ten einde deze bedragen te wijzigen:
-
a. voortgaan de in het eerste lid genoemde bedragen op de rekeningen van de krijgsgevangenen
tegoed te schrijven;
-
b. tijdelijk de bedragen welke van de voorschotten op de bezoldiging worden uitbetaald,
mogen beperken tot een redelijk bedrag, hetwelk zij de krijgsgevangenen ten eigen
gebruike ter beschikking zal stellen; voor de krijgsgevangenen van groep I mogen deze
bedragen echter nimmer minder zijn dan die welke de gevangenhoudende Mogendheid aan
de leden van haar eigen krijgsmacht betaalt.
De redenen van een zodanige beperking zullen onverwijld aan de beschermende Mogenheid
worden medegedeeld.
De gevangenhoudende Mogendheid zal ter verdeling de geldzendingen in ontvangst nemen,
welke de Mogendheid tot welke de krijgsgevangenen behoren, hun als aanvulling op hun
bezoldiging mocht doen toekomen, mits de bedragen voor iedere krijgsgevangene van
dezelfde groep gelijk zijn, mits zij aan alle krijgsgevangenen van deze groep, die
tot die Mogendheid behoren, worden verstrekt en mits zij zo spoedig mogelijk op de
persoonlijke rekening van de krijgsgevangene worden tegoedgeschreven, overeenkomstig
de bepalingen van artikel 64. Deze aanvullingen op de bezoldiging zullen de gevangenhoudende
Mogendheid niet ontheffen van enige verplichting krachtens dit Verdrag.
Krijgsgevangenen zullen rechtstreeks van de gevangenhoudende autoriteiten een billijke
werkvergoeding ontvangen, waarvan het bedrag door genoemde autoriteiten zal worden
vastgesteld, maar welke nooit minder mag zijn dan een kwart Zwitserse franc voor een
volle werkdag. De gevangenhoudende Mogendheid zal aan de krijgsgevangenen, alsmede
aan de Mogendheid tot welke deze behoren, door tussenkomst van de beschermende Mogendheid,
mededeling doen van het bedrag van de werkvergoeding per dag dat zij heeft vastgesteld.
Evenzo zal een werkvergoeding door de gevangenhoudende autoriteiten worden verstrekt
aan krijgsgevangenen die vast belast zijn met een functie of als handwerksman worden
gebruikt in verband met de administratie, de interne inrichting of het onderhoud van
de kampen, alsmede aan de gevangenen die aangewezen zijn om geestelijke of geneeskundige
werkzaamheden ten bate van hun kameraden te verrichten.
De werkvergoeding van de vertrouwensman, van zijn medewerkers en van zijn eventuele
raadslieden zal worden betaald uit het fonds dat uit de winsten van de cantine wordt
gevormd. Het bedrag daarvan zal worden vastgesteld door de vertrouwensman en goedgekeurd
door de kampcommandant. Indien een zodanig fonds niet bestaat, zullen de gevangenhoudende
autoriteiten aan deze gevangenen een billijke werkvergoeding verstrekken.
Krijgsgevangenen zijn gerechtigd geldzendingen te ontvangen, welke aan hen persoonlijk
of gezamenlijk zijn gericht.
Iedere krijgsgevangene zal de beschikking hebben over het batig saldo van zijn rekening,
zoals bepaald in het volgend artikel, binnen de grenzen, vastgesteld door de gevangenhoudende
Mogendheid die de gevraagde betalingen zal doen. Onverminderd de financiële of monetaire
beperkingen welke de gevangenhoudende Mogendheid noodzakelijk acht, zijn krijgsgevangenen
gerechtigd betalingen in het buitenland te doen verrichten. In dat geval zal de gevangenhoudende
Mogendheid in het bijzonder voorrang verlenen aan de betalingen welke de gevangenen
doen aan de personen voor wie zij moeten zorgen.
In ieder geval mogen krijgsgevangenen, indien de Mogendheid tot welke zij behoren,
daarin toestemt, betalingen doen verrichten in hun eigen land op de volgende wijze:
de gevangenhoudende Mogendheid zal aan genoemde Mogendheid, door tussenkomst van de
beschermende Mogendheid, een kennisgeving doen toekomen, welke alle noodzakelijke
bijzonderheden bevat omtrent de krijgsgevangenen en de begunstigden, alsmede de grootte
van het te betalen bedrag, uitgedrukt in de muntsoort van de gevangenhoudende Mogendheid;
deze kennisgeving zal worden ondertekend door de betrokken krijgsgevangene en gecontrasigneerd
door de kampcommandant. De gevangenhoudende Mogendheid zal dit bedrag van de rekening
van de gevangene afschrijven; de aldus afgeschreven bedragen zal zij tegoedschrijven
op de rekening van de Mogendheid tot welke de gevangenen behoren.
Voor de toepassing van de voorgaande bepalingen kan de gevangenhoudende Mogendheid
met vrucht het model-reglement in bijlage V van dit Verdrag raadplegen.
De gevangenhoudende Mogendheid zal voor iedere krijgsgevangene een rekening aanhouden,
welke ten minste de volgende gegevens zal bevatten:
-
1. de bedragen, aan de gevangene verschuldigd of door hem ontvangen als voorschot op
de bezoldiging, als werkvergoeding of uit welke anderen hoofde ook; de bedragen in
de muntsoort van de gevangenhoudende Mogendheid, welke aan de gevangene zijn ontnomen;
de bedragen welke aan de gevangene zijn ontnomen en op zijn verzoek zijn omgerekend
in de muntsoort van genoemde Mogendheid;
-
2. de in contant geld of in een soortgelijke vorm aan de krijgsgevangene gedane betalingen;
de voor zijn rekening en op zijn verzoek gedane betalingen; de volgens het derde lid
van het voorgaand artikel overgemaakte bedragen.
Iedere op de rekening van een krijgsgevangene ingeschreven post zal worden gecontrasigneerd
of geparafeerd door hem zelf of door de vertrouwensman die in zijn naam handelt.
De krijgsgevangenen zullen te allen tijde redelijke faciliteiten genieten om hun rekening
te raadplegen of daarvan een afschrift te verkrijgen; de rekening mag eveneens worden
gecontroleerd door de vertegenwoordigers van de beschermende Mogendheid tijdens hun
bezoeken aan het kamp.
Bij het overbrengen van krijgsgevangenen van het ene kamp naar het andere, zal hun
persoonlijke rekening hen volgen. In geval van overdracht van de ene gevangenhoudende
Mogendheid aan een andere Mogendheid zullen hen de bedragen volgen, welke hun toebehoren
en niet luiden in de muntsoort van de gevangenhoudende Mogendheid; voor alle andere
bedragen welke op het tegoed van hun rekening mochten blijven staan, zal hun een bewijs
worden gegeven.
De betrokken Partijen bij het conflict kunnen overeenkomen elkander, door tussenkomst
van de beschermende Mogendheid en met bepaalde tussenpozen, in kennis te stellen met
de stand van de rekeningen der krijgsgevangenen.
Bij het einde der krijgsgevangenschap, door invrijheidstelling of repatriëring, zal
de gevangenhoudende Mogendheid aan de krijgsgevangene een door een bevoegd officier
ondertekende verklaring afgeven, waaruit het hem toekomend batig saldo blijkt. Bovendien
zal de gevangenhoudende Mogendheid aan de Mogendheid tot welke de krijgsgevangenen
behoren, door tussenkomst van de beschermende Mogendheid, lijsten doen toekomen, welke
alle bijzonderheden bevatten over de gevangenen wier gevangenschap is geëindigd door
repatriëring, invrijheidstelling, ontvluchting, overlijden of op enige andere wijze,
en waaruit in het bijzonder blijkt het batig saldo van hun rekeningen. Iedere bladzijde
van deze lijsten zal worden gewaarmerkt door een bevoegd vertegenwoordiger van de
gevangenhoudende Mogendheid.
De betrokken Mogendheden kunnen bij bijzondere overeenkomst bovenstaande bepalingen
geheel of gedeeltelijk wijzigen.
De Mogendheid tot welke de krijgsgevangene behoort, is er voor verantwoordelijk het
batig saldo dat hem door de gevangenhoudende Mogendheid bij het einde van zijn gevangenschap
is verschuldigd, met hem af te rekenen.
De overeenkomstig artikel 60 aan krijgsgevangenen verstrekte voorschotten op hun bezoldiging
zullen worden geacht te zijn gedaan namens de Mogendheid tot welke zij behoren; inzake
deze voorschotten op de bezoldiging, benevens inzake alle krachtens artikel 63, derde
lid, en artikel 68 door genoemde Mogendheid gedane betalingen, zullen tussen de betrokken
Mogendheden bij het einde der vijandelijkheden regelingen worden getroffen.
Ieder door een krijgsgevangene gedaan verzoek om schadevergoeding wegens enig letsel
of enige invaliditeit, veroorzaakt door arbeid, zal worden medegedeeld aan de Mogendheid
tot welke hij behoort, door tussenkomst van de beschermende Mogendheid. Overeenkomstig
de bepalingen van artikel 54 zal de gevangenhoudende Mogendheid in alle gevallen aan
de krijgsgevangene een verklaring afgeven, waaruit blijkt de aard van de verwonding
of invaliditeit, de omstandigheden waaronder deze is ontstaan, en de bijzonderheden
over de geneeskundige of hospitaalbehandeling welke hem is verleend. Deze verklaring
zal door een verantwoordelijk officier van de gevangenhoudende Mogendheid worden ondertekend
en de bijzonderheden van medische aard zullen door een arts van de Geneeskundige Dienst
worden gewaarmerkt.
De gevangenhoudende Mogendheid zal eveneens aan de Mogendheid tot welke de krijgsgevangenen
behoren, mededeling doen van ieder verzoek om schadevergoeding dat door een gevangene
is ingediend terzake van persoonlijke bezittingen, geldbedragen of voorwerpen van
waarde, welke hem krachtens artikel 18 zijn ontnomen en hem bij zijn repatriëring
niet zijn teruggegeven, alsmede van ieder verzoek om schadevergoeding in verband met
een verlies dat de krijgsgevangene aan een fout van de gevangenhoudende Mogendheid
of van één van haar ondergeschikten toeschrijft. Niettemin zal de gevangenhoudende
Mogendheid op haar kosten de persoonlijke bezittingen vervangen, welke de gevangene
tijdens zijn gevangenschap nodig heeft. In alle gevallen zal de gevangenhoudende Mogendheid
aan de gevangene een door een verantwoordelijk officier ondertekende verklaring afgeven,
welke alle nodige inlichtingen bevat omtrent de redenen waarom deze bezittingen, geldbedragen
of voorwerpen van waarde hem niet zijn teruggegeven. Een afschrift van deze verklaring
zal worden gezonden aan de Mogendheid tot welke de gevangene behoort, door tussenkomst
van het Centraal Bureau voor Krijgsgevangenen, bedoeld in artikel 123.
AFDELING V. Betrekkingen der krijgsgevangenen met de buitenwereld
Zodra zij krijgsgevangenen in haar macht heeft, zal de gevangenhoudende Mogendheid
aan hen en aan de Mogendheid tot welke zij behoren, door tussenkomst van de beschermende
Mogendheid, de maatregelen ter kennis brengen, welke zij tot uitvoering van de bepalingen
van deze Afdeling heeft genomen. Evenzo zal zij iedere wijziging in deze maatregelen
ter kennis van de betrokken Partijen brengen.
Zodra hij gevangen genomen is of uiterlijk één week na aankomst in een kamp, zelfs
indien het een doorgangskamp betreft, en evenzo in geval van ziekte of overbrenging
naar een ziekenverblijf of naar een ander kamp, zal iedere krijgsgevangene in de gelegenheid
worden gesteld enerzijds aan zijn familie en anderzijds aan het Centraal Bureau voor
Krijgsgevangenen, bedoeld in artikel 123, rechtstreeks een briefkaart te zenden, zo
mogelijk overeenkomstig het als bijlage aan dit Verdrag gehecht model, welke hen inlicht
over zijn gevangenneming, adres en gezondheidstoestand. Bedoelde briefkaarten moeten
met de grootst mogelijke spoed worden doorgezonden en mogen op geen enkele wijze worden
opgehouden.
Krijgsgevangenen zijn gerechtigd zowel brieven en briefkaarten te verzenden als te
ontvangen. Indien de gevangenhoudende Mogendheid het noodzakelijk acht deze correspondentie
te beperken, moet zij maandelijks de verzending toestaan van ten minste twee brieven
en vier briefkaarten, zoveel mogelijk overeenkomstig de als bijlage aan dit Verdrag
gehechte modellen, ongerekend de briefkaarten, bedoeld in artikel 70. Verdere beperkingen
mogen alleen worden opgelegd indien de beschermende Mogendheid alle reden heeft deze
in het belang van de krijgsgevangenen zelf te achten, gezien de moeilijkheden welke
de gevangenhoudende Mogendheid ontmoet bij het vinden van een voldoend aantal bevoegde
vertalers voor het uitoefenen van de noodzakelijke censuur. Indien de aan krijgsgevangenen
gerichte correspondentie moet worden beperkt, mag deze beslissing slechts worden genomen
door de Mogendheid tot welke zij behoren, eventueel op verzoek van de gevangenhoudende
Mogendheid. Deze brieven en briefkaarten moeten met de snelste middelen waarover de
gevangenhoudende Mogendheid beschikt, worden vervoerd; zij mogen niet worden opgehouden
of achtergehouden bij wijze van tuchtmaatregel.
Krijgsgevangenen die sedert lang zonder bericht van hun naaste familieleden zijn,
of die niet in de gelegenheid zijn langs de gewone weg bericht van hen te ontvangen
of aan hen te zenden, evenals degenen die zich zeer ver van de hunnen bevinden, zijn
gerechtigd telegrammen te zenden, waarvan de kosten ten laste van hun rekening bij
de gevangenhoudende Mogendheid zullen worden gebracht of betaald met het geld waarover
zij beschikken. Deze maatregel zal eveneens voor hen van toepassing zijn in dringende
gevallen.
In den regel zal de correspondentie van krijgsgevangenen in hun moedertaal worden
gevoerd. De Partijen bij het conflict kunnen correspondentie in andere talen toestaan.
De zakken welke de post van krijgsgevangenen bevatten, moeten zorgvuldig verzegeld
zijn en van etiketten voorzien, waaruit duidelijk hun inhoud blijkt, en moeten geadresseerd
zijn aan de postkantoren van bestemming.
Krijgsgevangenen zijn gerechtigd per post of op iedere andere wijze persoonlijke of
collectieve zendingen te ontvangen, welke in het bijzonder bevatten levensmiddelen,
kleding, geneeskundige benodigdheden en voorwerpen tot voorziening in hun behoeften
op godsdienstig terrein of op het gebied van ontwikkeling of ontspanning, waaronder
begrepen boeken, voorwerpen voor de eredienst, wetenschappelijk materiaal, examen-opgaven,
muziekinstrumenten, sportbenodigdheden en al hetgeen de gevangenen in staat stelt
hun studie voort te zetten of de kunst te beoefenen.
Deze zendingen zullen de gevangenhoudende Mogendheid in genen dele ontheffen van de
verplichtingen welke krachtens dit Verdrag op haar rusten.
De enige beperkingen welke aan deze zendingen mogen worden opgelegd, zijn die welke
worden voorgesteld door de beschermende Mogendheid in het belang van de krijgsgevangenen
zelf, dan wel door het Internationale Comité van het Rode Kruis of enige andere organisatie
tot hulpverlening aan de krijgsgevangenen, uitsluitend met betrekking tot hun eigen
zendingen, wegens buitengewone overbelasting van de vervoer- en verbindingsmiddelen.
De wijze van verzending van persoonlijke of collectieve zendingen zal, zo nodig, worden
geregeld bij bijzondere overeenkomst tussen de betrokken Mogendheden, welke in geen
geval vertraging in de uitreiking van zendingen tot hulpverlening aan de krijgsgevangenen
mag veroorzaken. Zendingen van levensmiddelen of kleding mogen geen boeken bevatten;
geneeskundige benodigdheden zullen in het algemeen in collectieve pakketten worden
verzonden.
Bij gebreke van bijzondere overeenkomsten tussen de betrokken Mogendheden over de
wijze van ontvangst en verdeling van collectieve zendingen tot hulpverlening, zal
het reglement betreffende collectieve zendingen, hetwelk als bijlage aan dit Verdrag
is gehecht, van toepassing zijn.
Bovenbedoelde bijzondere overeenkomsten mogen in geen geval het recht van de vertrouwensman
beperken om bezit te nemen van de voor krijgsgevangenen bestemde collectieve zendingen
tot hulpverlening, over te gaan tot de verdeling daarvan en daarover te beschikken
in het belang van de gevangenen.
Deze overeenkomsten mogen evenmin het recht beperken van de vertegenwoordigers van
de beschermende Mogendheid, het Internationaal Comité van het Rode Kruis of enige
andere organisatie tot hulpverlening aan krijgsgevangenen, belast met het verzenden
van deze collectieve zendingen, om toe te zien op de verdeling daarvan onder de geadresseerden.
Alle zendingen tot hulpverlening aan krijgsgevangenen zullen vrijgesteld zijn van
invoerrechten, accijnzen en andere rechten.
Correspondentie, zendingen tot hulpverlening en toegestane geldzendingen, gericht
aan of verzonden door krijgsgevangenen, per post, hetzij rechtstreeks, hetzij door
tussenkomst van de Informatiebureaux, bedoeld in artikel 122, en van het Centraal
Bureau voor Krijgsgevangenen, bedoeld in artikel 123, zullen vrijgesteld zijn van
port, zowel in het land van herkomst en dat van bestemming, als in de landen van doorvoer.
De vervoerkosten van zendingen tot hulpverlening aan krijgsgevangenen, welke, ten
gevolge van haar gewicht of om enige andere reden, hun niet per post kunnen worden
toegezonden, zullen ten laste komen van de gevangenhoudende Mogendheid in alle gebieden
welke zich onder haar gezag bevinden. De overige Mogendheden die partij zijn bij het
Verdrag, zullen de vervoerkosten in haar onderscheiden gebieden dragen.
Bij gebreke van bijzondere overeenkomsten tussen de betrokken Mogendheden, zullen
de uit het vervoer van deze zendingen voortvloeiende kosten welke niet worden gedekt
door bovenbedoelde vrijstellingen, ten laste van de afzender komen.
De Hoge Verdragsluitende Partijen zullen er zoveel mogelijk naar streven de tarieven,
berekend voor telegrammen welke door krijgsgevangenen verzonden of aan hen gericht
worden, te verlagen.
Ingeval militaire operaties de betrokken Mogendheden zouden beletten de op haar rustende
verplichting na te komen om het vervoer van de zendingen, bedoeld in de artikelen
70, 71, 72 en 77, te verzorgen, mogen de betrokken beschermende Mogendheden, het Internationale
Comité van het Rode Kruis of enige andere organisatie welke daarvoor toestemming van
de Partijen bij het conflict heeft ontvangen, trachten het vervoer van deze zendingen
te doen plaats vinden met passende middelen (spoorwegwagons, vrachtauto's, vaartuigen
of vliegtuigen, enz.). De Hoge Verdragsluitende Partijen zullen trachten hun tot dat
doel deze vervoermiddelen te verschaffen en het verkeer ervan toe te staan, in het
bijzonder door het verstrekken van de noodzakelijke vrijgeleiden.
Deze vervoermiddelen mogen eveneens worden gebruikt om te vervoeren:
-
a. de correspondentie, lijsten en rapporten, uitgewisseld tussen het Centraal Informatiebureau,
bedoeld in artikel 123, en de nationale Bureaux, bedoeld in artikel 122;
-
b. de correspondentie en rapporten betreffende krijgsgevangenen, welke de beschermende
Mogendheden, het Internationale Comité van het Rode Kruis of enige andere organisatie
tot hulpverlening aan de krijgsgevangenen, uitwisselen hetzij met hun eigen gedelegeerden,
hetzij met de Partijen bij het conflict.
Deze bepalingen beperken in genen dele het recht van iedere Partij bij het conflict
om, indien zij zulks verkiest, het vervoer op andere wijze te organiseren en vrijgeleiden
te verstrekken op overeen te komen voorwaarden.
Bij gebreke van bijzondere overeenkomsten, zullen de kosten, veroorzaakt door het
gebruik van deze vervoermiddelen, naar evenredigheid worden gedragen door de Partijen
bij het conflict, wier onderdanen daarvan profijt trekken.
De censuur van aan krijgsgevangenen gerichte of door hen verzonden correspondentie
moet zo snel mogelijk geschieden. Deze mag slechts worden uitgevoerd door de Staat
van verzending en van bestemming en slechts éénmaal door ieder van hen.
Het onderzoek van voor krijgsgevangenen bestemde zendingen mag niet op zodanige wijze
geschieden, dat de daarin aanwezige levensmiddelen aan bederf worden blootgesteld
en zal, behoudens in geval van geschreven of gedrukte stukken, worden uitgevoerd in
tegenwoordigheid van de geadresseerde of van een door hem gevolmachtigd mede-krijgsgevangene.
De uitreiking van persoonlijke of collectieve zendingen aan krijgsgevangenen mag niet
worden vertraagd onder voorwendsel van moeilijkheden bij de censuur.
Ieder verbod om te corresponderen, door de Partijen bij het conflict om militaire
of politieke redenen uitgevaardigd, mag slechts van tijdelijke aard en van zo kort
mogelijke duur zijn.
De gevangenhoudende Mogendheden zullen alle faciliteiten verlenen voor de verzending,
door tussenkomst van de beschermende Mogendheid of van het Centraal Bureau voor Krijgsgevangenen,
bedoeld in artikel 123, van akten, stukken en documenten, bestemd voor krijgsgevangenen
of door hen verzonden, in het bijzonder van volmachten of testamenten.
In alle gevallen zullen de gevangenhoudende Mogendheden voor de krijgsgevangenen het
opstellen van deze documenten vergemakkelijken; zij zullen hun in het bijzonder toestaan
een rechtsgeleerde te raadplegen en de nodige maatregelen nemen om hun handtekening
te doen legaliseren.