Wet van 6 april 1933, houdende voorzieningen tot uitvoering van het op 31 mei 1932
te Londen tusschen Nederland en Groot-Brittannië gesloten verdrag, houdende bepalingen
tot het vergemakkelijken van het voeren van rechtsgedingen
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodig is voorzieningen te treffen
tot uitvoering van het op 31 Mei 1932 te Londen tusschen Nederland en Groot-Britannië gesloten verdrag, houdende bepalingen tot het vergemakkelijken van het voeren van
rechtsgedingen in burgerlijke en handelszaken;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: