Besluit van 1 oktober 1979, inzake verpakkingen en gebruiksartikelen
Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne van 21 juni
1979, DG Vgz/VA, nr. 146454, van Onze Minister van Landbouw en Visserij en van de
Staatssecretaris van Economische Zaken, Th. M. Hazekamp;
Overwegende, dat het gewenst is, zulks mede ter uitvoering van de beschikking van
het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 31 augustus 1973 betreffende
de vervaardiging, het verhandelen en het gebruik van voorwerpen en stoffen, bestemd
om in aanraking te worden gebracht met voedingswaren en stoffen, M(73/17) (Benelux publikatieblad 1973-4) en van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 november
1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake
materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen (76/893/EEG)
(Pb. E.G. L 340), met betrekking tot verpakkingen en gebruiksartikelen een regeling vast te
stellen;
Gelet op de artikelen 1, 14, 14a, 16 en 16a van de Warenwet (Stb. 1935, 793);
Gezien het advies van de Adviescommissie Warenwet van 21 januari 1974, nr. 11929 (17) 15;
De Raad van State gehoord (advies van 25 juli 1979, nr. 19);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne van
6 september 1979, DG Vgz/VA, nr. 146897, van Onze Minister van Landbouw en Visserij
en van voornoemde Staatssecretaris van Economische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan: