Besluit houdende wijzigingen van formatie- en bekostigingsbesluiten (arbeidsduurverkorting en bevordering arbeidsparticipatie ouderen)

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-06-2013.
Geldend van 01-08-1996 t/m heden

Besluit van 4 juni 1996, houdende wijziging en afwijking van enkele formatie- en bekostigingsbesluiten in verband met het aanscherpen van de voorwaarden voor toekenning van herbezetting in verband met uitbreiding van arbeidsduurverkorting en toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 17 april 1996, nr. 96009579/3700, directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 96a, eerste en tweede lid, van de Wet op het basisonderwijs, artikel 93a, eerste en tweede lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, de artikelen 84 en 85a van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 69 van de Wet op de onderwijsverzorging en artikel 12.1.2 , tweede lid, juncto de artikelen 12.3.36, 12.3.38 en 12.3.39 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 22 mei 1996, nr. W05.96.0166);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 3 juni 1996, nr. 96014182/3700, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL V. AFWIJKING FORMATIEBESLUIT DAGSCHOLEN M.B.O.

Van artikel 2a van het Formatiebesluit dagscholen m.b.o., zoals luidend op 31 december 1995, wordt afgeweken in die zin dat met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit:

  • 1. in het eerste lid na «met de toepassing van» wordt gelezen: de bij of krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde regeling die overeenkomt met;

  • 2. in het eerste lid na «Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel» wordt gelezen: zoals dat luidde op 31 juli 1996;

  • 3. in het tweede lid

    • 1°. na «toepassing van die regeling» wordt gelezen: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar;

    • 2°. na «personeel benoemt dat» wordt gelezen: ten minste een maand;

    • 3°. na het laatstbedoelde «herplaatsingswachtgeld» wordt gelezen: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben;

    • 4°. de zinsnede «dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» alleen van toepassing is indien:

      • a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal normatieve formatieplaatsen, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

      • b. het bevoegd gezag verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in die formatieruimte,

      • c. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke vacature die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag beschikbaar komt, en

      • d. het bevoegd gezag verklaart vacatures, niet strekkende tot vervanging van tijdelijk afwezig personeel, die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag ontstaan, niet anders te zullen vervullen dan door benoeming van personeel als bedoeld in het tweede lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het tweede lid genoemde percentage overeenkomende aantal uren dat op 1 augustus van het lopende schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag voor herbezetting beschikbaar was.

ARTIKEL VI. AFWIJKING FORMATIEBESLUIT V.A.V.O.

Van artikel 6a van het Formatiebesluit v.a.v.o., zoals luidend op 31 december 1995, wordt afgeweken in die zin dat met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit:

  • 1. in het eerste lid na «met de toepassing van» wordt gelezen: de bij of krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde regeling die overeenkomt met;

  • 2. in het eerste lid na «Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel» wordt gelezen: zoals dat luidde op 31 juli 1996;

  • 3. in het tweede lid

    • 1°. na «toepassing van die regeling» wordt gelezen: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar;

    • 2°. na «personeel benoemt dat» wordt gelezen: ten minste een maand;

    • 3°. na «herplaatsingswachtgeld» wordt gelezen: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben;

    • 4°. de zinsnede «dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» alleen toepassing vindt indien:

      • a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal normatieve formatieplaatsen, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

      • b. het bevoegd gezag verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in die formatieruimte,

      • c. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke vacature die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag beschikbaar komt, en

      • d. het bevoegd gezag verklaart vacatures, niet strekkende tot vervanging van tijdelijk afwezig personeel, die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag ontstaan, niet anders te zullen vervullen dan door benoeming van personeel als bedoeld in het tweede lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het tweede lid genoemde percentage overeenkomende aantal uren dat op 1 augustus van het lopende schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag voor herbezetting beschikbaar was.

ARTIKEL VII. AFWIJKING UITVOERINGSBESLUIT W.C.B.O.

Van de artikelen E.2a , F.5a en H.3a van het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O., zoals luidend op 31 december 1995, wordt afgeweken in die zin dat met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit telkens:

  • 1.in het eerste lid na «met de toepassing van» wordt gelezen: de bij of krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde regeling die overeenkomt met;

  • 2. in het eerste lid na «Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel» wordt gelezen: zoals dat luidde op 31 juli 1996;

  • 3. in het tweede lid

    • 1°. na «toepassing van die regeling» wordt gelezen: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar;

    • 2°. na «personeel benoemt dat» wordt gelezen: ten minste een maand;

    • 3°. na het laatstbedoelde «herplaatsingswachtgeld» wordt gelezen: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben;

    • 4°. de zinsnede «dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» onderscheidenlijk de zinsnede «dan wel indien het bestuur door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» alleen toepassing vindt indien:

      • a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal normatieve formatieplaatsen, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

      • b. het bevoegd gezag onderscheidenlijk het bestuur verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in die formatieruimte,

      • c. het bevoegd gezag onderscheidenlijk het bestuur verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke vacature die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag onderscheidenlijk bij het bestuur beschikbaar komt, en

      • d. het bevoegd gezag onderscheidenlijk het bestuur verklaart vacatures, niet strekkende tot vervanging van tijdelijk afwezig personeel, die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag onderscheidenlijk bij het bestuur ontstaan, niet anders te zullen vervullen dan door benoeming van personeel als bedoeld in het tweede lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het tweede lid genoemde percentage overeenkomende aantal uren dat op 1 augustus van het lopende schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag onderscheidenlijk bij het bestuur voor herbezetting beschikbaar was.

ARTIKEL VIII. AFWIJKING BESLUIT VORMINGSWERK VOOR JEUGDIGEN 1994

Van artikel 32a van het Besluit vormingswerk voor jeugdigen 1994, zoals luidend op 31 december 1995, wordt afgeweken in die zin dat met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit:

  • 1.in het eerste lid na «met de toepassing van» wordt gelezen: de bij of krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde regeling die overeenkomt met;

  • 2. in het eerste lid na «Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel» wordt gelezen: zoals dat luidde op 31 juli 1996;

  • 3. in het tweede lid

    • 1°. na «toepassing van die regeling» wordt gelezen: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar;

    • 2°. na «personeel benoemt dat» wordt gelezen: ten minste een maand;

    • 3°. na «herplaatsingswachtgeld» wordt gelezen: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben;

    • 4°. de zinsnede «dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» alleen toepassing vindt indien:

      • a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal normatieve formatieplaatsen, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

      • b. het bevoegd gezag verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in die formatieruimte,

      • c. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke vacature die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag beschikbaar komt, en

      • d. het bevoegd gezag verklaart vacatures, niet strekkende tot vervanging van tijdelijk afwezig personeel, die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag ontstaan, niet anders te zullen vervullen dan door benoeming van personeel als bedoeld in het tweede lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het tweede lid genoemde percentage overeenkomende aantal uren dat op 1 augustus van het lopende schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag voor herbezetting beschikbaar was.

ARTIKEL IX. AFWIJKING UITVOERINGSBESLUIT KVE 1991

Van artikel 6a van het Uitvoeringsbesluit KVE 1991, zoals luidend op 31 december 1995, wordt afgeweken in die zin dat met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit:

  • 1.in het eerste lid na «met de toepassing van» wordt gelezen: de bij of krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde regeling die overeenkomt met;

  • 2. in het eerste lid na «Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel» wordt gelezen: zoals dat luidde op 31 juli 1996;

  • 3. in het tweede lid

    • 1°. na «toepassing van die regeling» wordt gelezen: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar;

    • 2°. na «personeel benoemt dat» wordt gelezen: ten minste een maand;

    • 3°. na «herplaatsingswachtgeld» wordt gelezen: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben;

    • 4°. de zinsnede «dan wel indien het bestuur door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» alleen toepassing vindt indien:

      • a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal normatieve formatieplaatsen, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

      • b. het bestuur verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in die formatieruimte,

      • c. het bestuur verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke vacature die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bestuur beschikbaar komt, en

      • d. het bestuur verklaart vacatures, niet strekkende tot vervanging van tijdelijk afwezig personeel, die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bestuur ontstaan, niet anders te zullen vervullen dan door benoeming van personeel als bedoeld in het tweede lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het tweede lid genoemde percentage overeenkomende aantal uren dat op 1 augustus van het lopende schooljaar bij de school of scholen van het bestuur voor herbezetting beschikbaar was.

ARTIKEL X. AFWIJKING BESLUIT BEKOSTIGING INNOVATIE- EN PRAKTIJKCENTRA

Van artikel 2a van het Besluit bekostiging Innovatie- en praktijkcentra, zoals luidend op 31 december 1995, wordt afgeweken in die zin dat met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit:

  • 1. in het eerste lid na «met de toepassing van» wordt gelezen: de bij of krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde regeling die overeenkomt met;

  • 2. in het eerste lid na «Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel» wordt gelezen: zoals dat luidde op 31 juli 1996;

  • 3. in het tweede lid

    • 1°. na «toepassing van die regeling» wordt gelezen: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar;

    • 2°. na «personeel benoemt dat» wordt gelezen: ten minste een maand;

    • 3°. na «herplaatsingswachtgeld» wordt gelezen: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben;

    • 4°. de zinsnede «dan wel indien het Innovatie- en praktijkcentrum door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» alleen toepassing vindt indien:

      • a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal normatieve formatieplaatsen, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

      • b. het Innovatie- en praktijkcentrum verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in die formatieruimte,

      • c. het Innovatie- en praktijkcentrum verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke vacature die in de loop van het schooljaar bij het Innovatie- en praktijkcentrum beschikbaar komt, en

      • d. het Innovatie- en praktijkcentrum verklaart vacatures, niet strekkende tot vervanging van tijdelijk afwezig personeel, die in de loop van het schooljaar bij het Innovatie- en praktijkcentrum ontstaan, niet anders te zullen vervullen dan door benoeming van personeel als bedoeld in het tweede lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het tweede lid genoemde percentage overeenkomende aantal uren dat op 1 augustus van het lopende schooljaar bij het Innovatie- en praktijkcentrum voor herbezetting beschikbaar was.

ARTIKEL XII. BEREKENING VERHOGING AANTAL FORMATIEREKENEENHEDEN SCHOOLJAAR 1996–1997

  • 1 Artikel XV van het Besluit van 3 november 1995 (Stb. 571) is voor het schooljaar 1996–1997 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor dat schooljaar de in genoemd artikel XV bedoelde omvang waarin aan een school voor basisonderwijs, voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs, en voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs gebruik is gemaakt van de arbeidsduurverkorting of taakverlichtingsregeling senioren, wordt gesteld op 30% van de omvang waarin voor het schooljaar 1994–1995 gebruik is gemaakt van de genoemde arbeidsduurverkorting of taakverlichtingsregeling senioren.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een school voor voortgezet onderwijs, met dien verstande dat de voor het schooljaar 1994–1995 in formatierekeneenheden uitgedrukte omvang waarin gebruik is gemaakt van de arbeidsduurverkorting of taakverlichtingsregeling, voor het schooljaar 1996–1997 wordt gesteld op 30% en wordt gedeeld door de voor de desbetreffende school geldende deelfactor, volgens onderstaande tabel:

    • a. scholen/scholengemeenschappen mavo en vbo 200

    • b. scholen/scholengemeenschappen vwo en havo 235

    • c. scholengemeenschappen (vwo-)havo/mavo 226

    • d. scholengemeenschappen (vwo-)havo/mavo/vbo 216.

ARTIKEL XIII. ONTHEFFING WEGENS VERSNIPPERING SCHOOLJAAR 1996–1997

Artikel XVII van het Besluit van 3 november 1995 (Stb. 571) is voor het schooljaar 1996–1997 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor dat schooljaar het aantal formatie-eenheden als bedoeld aan het slot van het eerste lid van dat artikel, voor instellingen ressorterend onder het Uitvoeringsbesluit W.O.V. wordt gesteld op 3,5.

ARTIKEL XIV. INWERKINGTREDING

  • 1 De artikelen I, III, en V tot en met XIII treden in werking met ingang van 1 augustus 1996.

  • 2 Artikel II treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens de Tweede Kamer de wens wordt te kennen gegeven dat het in het onderhavige besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.

  • 3 Artikel IV treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 4 juni 1996

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de vijfentwintigste juni 1996

De Minister van Justitie

W. Sorgdrager