Regeling inzake kredietverlening

Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2013 en zichtdatum 10-11-2024.
Geldend van 30-06-1997 t/m heden

Regeling inzake kredietverlening als afzonderlijke, vrijgestelde nevenprestatie

1.1. Inleiding

In het arrest van 27 oktober 1993, in zaak C-281/91, BNB 1994/95, heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen geoordeeld ‘dat artikel 13 B, sub d, 1, van de Zesde Richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat een leverancier van goederen of diensten die zijn cliënt tegen vergoeding van rente uitstel van betaling verleent, in beginsel een vrijgesteld krediet in de zin van die bepaling verstrekt. Wanneer echter een leverancier van goederen of diensten zijn cliënt tegen vergoeding van rente slechts tot het tijdstip van levering uitstel van betaling verleent, is die rente geen vergoeding voor een kredietverlening, maar een element van de voor de levering van de goederen of de dienstverrichting verkregen tegenprestatie, in de zin van artikel 11 A, lid 1, sub a, van de Zesde Richtlijn’.

In het arrest van 12 januari 1994, nr. 27.258, BNB 1994/96, heeft de Hoge Raad op basis van dit arrest van het Hof van Justitie geoordeeld dat ‘in een geval waarin in het kader van koop/aannemingsovereenkomsten aan kopers, opdrachtgevers uitstel van betaling is verleend ter zake van het voor de grond bij het sluiten van de overeenkomst of op een kort daarna gelegen tijdstip verschuldigd geworden bedrag tot aan het tijdstip van de levering van de grond – met de daarop gebouwde of in aanbouw zijnde opstal – of van het appartementsrecht, de uit dien hoofde verschuldigde rente niet kan worden aangemerkt als een (vrijgestelde) vergoeding voor de verlening van krediet als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter j, onder 1°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet), doch moet die rente mede in de maatstaf van heffing voor de levering van de grond of het appartementsrecht worden begrepen.’

1.2. Kredietverlening als afzonderlijke nevenprestatie

Ingevolge het arrest van het Hof van Justitie van 27 oktober 1993 zijn de volgende elementen van belang bij het onderkennen van vrijgestelde kredietverlening naast een belaste hoofdprestatie.

In de eerste plaats moet het gaan om een door de leverancier of dienstverrichter tegen vergoeding van rente verleend ‘uitstel van betaling’. In de tweede plaats moet dit uitstel betrekking hebben op een periode die is gelegen na het tijdstip waarop de hoofdprestatie (de levering van goederen of de dienst) wordt verricht.

1.2.1. Tegen vergoeding van rente verleend uitstel van betaling

Van verleend uitstel van betaling door de leverancier of dienstverrichter is sprake wanneer de leverancier of dienstverrichter bij een op zichzelf staande contractuele regeling krediet verleent voor de gehele, voor de levering of dienst, overeengekomen vergoeding, of van een gedeelte daarvan, voor een bepaalde tijd en tegen een gespecificeerd rentepercentage. Het vereiste dat sprake is van een op zichzelf staande contractuele kredietregeling betekent niet dat er, naast de overeenkomst tot levering of dienstverrichting, een afzonderlijke kredietverleningsovereenkomst wordt gesloten. In zijn algemeenheid zal sprake zijn van door de leverancier verleend uitstel tot betaling wanneer bijvoorbeeld een overeenkomst tot levering van goederen één of meer specifieke bepalingen bevat die de koper een kredietfaciliteit bieden en precies de voorwaarden vermelden waaronder het krediet wordt verleend, met inbegrip van het rentepercentage (vergelijk § 12 van de conclusie van de Advocaat-Generaal bij het arrest van het Hof van Justitie). Voor het onderkennen van vrijgestelde kredietverlening is het niet noodzakelijk dat het krediet wordt verleend door een ander dan de leverancier of dienstverrichter (rechtsoverweging 13 van het Hof van Justitie).

1.2.2. Kredietverlening vanaf het tijdstip waarop prestaties worden verricht

Het oordeel van het Hof van Justitie is gebaseerd op het uitgangspunt dat de financieringskosten die de leverancier of dienstverrichter moet maken tot het tijdstip van de levering of dienstverrichting, aan de afnemer van de prestatie worden doorberekend als onderdeel van de voor de levering of dienst overeengekomen vergoeding. Zoals de Advocaat-Generaal in de conclusie bij het arrest van het Hof van Justitie heeft aangegeven, kan de leverancier of dienstverrichter BTW-heffing over een gedeelte van de vergoeding voor goederen of diensten niet ontgaan door van de afnemer vooruitbetalingen te vragen en vervolgens deze betalingen, tegen vergoeding van rente, op te schuiven tot het tijdstip van de levering of van de dienstverrichting.

Voor de toepassing van het arrest van het Hof van Justitie heeft als uitgangspunt te gelden dat leveringen worden verricht op het tijdstip waarop de vervreemder de feitelijke macht om als eigenaar over dat goed te beschikken, overdraagt aan de verkrijger of, wanneer het gaat om huurkoop, op het tijdstip waarop de huurverkoper het huurkoopgoed afgeeft. Voor diensten heeft als uitgangspunt te gelden dat deze worden verricht op het tijdstip waarop de met de dienst gemoeide werkzaamheden zijn voltooid, of, in het geval van het achtereenvolgens verrichten van verschillende diensten (doorlopende diensten), telkens wanneer de met de te onderscheiden diensten gemoeide werkzaamheden zijn voltooid.

1.3. Vrijgestelde kredietverlening

Wanneer een leverancier of dienstverrichter aan de afnemer van de prestatie tegen vergoeding van rente uitstel van betaling verleent, wordt, mits aan de in § 2.1 en § 2.2 gestelde voorwaarden is voldaan, de voor dit uitstel in rekening gebrachte rente aangemerkt als de vergoeding voor een afzonderlijk verrichte, op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel j, ten 1°, van de Wet vrijgestelde prestatie. Dit houdt in dat in gevallen waarin een factuur moet worden uitgereikt of wordt uitgereikt, het bedrag van de wegens deze vrijgestelde kredietverlening in rekening gebrachte rente afzonderlijk op de factuur moet worden vermeld met inachtneming van alle voorwaarden die artikel 35, lid 1, van de Wet daaraan stelt.

1.3.1. Koop en verkoop op afbetaling/huurkoop/finance lease

Bij de levering van goederen op basis van een overeenkomst tot koop en verkoop op afbetaling en tot huurkoop, komen partijen overeen dat de koopprijs in termijnen wordt betaald nadat de verkochte zaak aan de koper ter beschikking is gesteld. Naast de contantprijs voor de goederen moet de (huur)koper een bepaald bedrag aan rente betalen in verband met de gekozen betalingswijze. Voor zover deze rente afzonderlijk in rekening wordt gebracht en is berekend over een bepaalde periode en op grond van een specifiek overeengekomen rentepercentage, wordt de rente aangemerkt als de vergoeding voor vrijgestelde kredietverlening. Hieraan doet niet af de omstandigheid dat het (huur)verkoper de ter zake van de levering verschuldigde omzetbelasting op basis van het kasstelsel voldoet.

Voor zover de terbeschikkingstelling van goederen aan de lessee op basis van een finance lease-overeenkomst voor de heffing van omzetbelasting wordt aangemerkt als een op dat tijdstip plaatsvindende levering van goederen, kan de rente die de lessor aan de lessee in rekening brengt in verband met de uit de lease-overeenkomst voortvloeiende betalingswijze onder dezelfde voorwaarden als de rente bij koop en verkoop op afbetaling en huurkoop worden aangemerkt als de vergoeding voor vrijgestelde kredietverlening.

1.3.2. Postorderbedrijven

Bij de levering van artikelen door postorder- en dergelijke bedrijven wordt volgens de op de verkoop betrekking hebbende betalingsvoorwaarden aan de koper de keus gelaten de aan hem geleverde artikelen contant te betalen dan wel achteraf in termijnen. In het geval dat de koper van de mogelijkheid tot het betalen in termijnen gebruik wenst te maken, verbindt hij zich tot het naast de contantprijs betalen van een bepaald bedrag aan rente in verband met deze betalingswijze. Voor zover deze rente afzonderlijk in rekening wordt gebracht en is berekend over een bepaalde periode en op grond van een specifiek overeengekomen rentepercentage, wordt de rente aangemerkt als de vergoeding voor vrijgestelde kredietverlening. Hieraan doet niet af de omstandigheid dat het postorderbedrijf de ter zake van de levering verschuldigde omzetbelasting op basis van het kasstelsel voldoet.

1.3.3. Koop-/aannemingsovereenkomsten

Bij koop-/aannemingsovereenkomsten behoren alle bedragen die de leverancier/aannemer aan de afnemer in rekening brengt tot de vergoeding voor de levering van de grond of de bouw van de opstal. In het geval dat tussen de betrokken partijen is overeengekomen dat de koop-/aanneemsom niet contant wordt betaald, doch in termijnen, die vervallen naarmate het werk vordert, terwijl aan de afnemer uitstel van betaling van de overeengekomen bouwtermijnen wordt verleend tot het tijdstip van oplevering, zijn ook de bedragen die de leverancier/aannemer in verband met dat uitstel aan de afnemer als ‘rente’ in rekening brengt, onderdeel van de koop-/aanneemsom. Dit geldt eveneens voor het als ‘rente’ in rekening gebrachte bedrag dat betrekking heeft op het uitstel van betaling van de zogenoemde grondtermijn (de koopprijs van de grond) tot de transportdatum. In dit laatste opzicht is geen verschil met het tot nu gevoerde beleid; in de aanschrijving van 17 augustus 1987, nr. VB 87/888 (BTW/R-299) was aangegeven dat het op de transportdatum ter zake van de grond betaalde of verschuldigde bedrag in zijn geheel, dus met inbegrip van de tot de transportdatum berekende rente, werd aangemerkt als de vergoeding voor de levering van de grond.

1.3.4. Conversie koopschuld in leenschuld

Van vrijgestelde kredietverlening is eveneens sprake in gevallen waarin een uit een levering of dienst voortvloeiende schuld wordt omgezet in een lening. In dit verband wordt onder meer verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 12 april 1989, nr. 912/88, VN 1990, blz. 3323.

1.4. Aftrek van voorbelasting

In gevallen waarin de leverancier of dienstverrichter, naast belaste leveringen en diensten, aan de afnemer vrijgesteld krediet verleent, komt de voorbelasting die betrekking heeft op deze vrijgestelde prestaties niet voor aftrek in aanmerking.

1.5. Slotbepaling

Dit besluit treedt heden in werking. Op het verleden wordt niet teruggekomen. Voor zover in thans gesloten koop-/aannemingsovereenkomsten is bepaald dat, in overeenstemming met de tot heden gelden regels, geen omzetbelasting in rekening wordt gebracht voor het verleende uitstel van betaling van bouwtermijnen tot het tijdstip van oplevering, worden deze overeenkomsten in dit opzicht gerespecteerd.

In verband met het vorenstaande worden de volgende aanschrijvingen en mededelingen ingetrokken:

  • vraag en antwoord 93, inzake rente wegens te late betaling

  • de aanschrijving van 6 februari 1969, nr. D69/786 (OB/BTW-76), gewijzigd bij beschikking van 27 oktober 1970, nr. B70/21178, inzake financieringstoeslagen

  • de aanschrijving van 17 augustus 1987, nr. VB 87/888 (BTW/R-299), inzake bouwrente bij koop-/aannemingsovereenkomsten, alsmede de daarop betrekking hebbende brief van 24 november 1987, nr. VB 87/1420, Infobulletin 88/40, inzake de ingangsdatum van de aanschrijving BTW/R-299 en de brief van 11 februari 1994, nr. VB 94/362, Infobulletin 94/188, inzake de toepassing van de aanschrijving BTW/R-299

  • de brief van 10 november 1987, nr. VB 285-17794, Infobulletin 88/38, inzake financieringstoeslag bij postorderbedrijven

en wordt het besluit van 10 mei 1995, nr. VB 95/1237 (Voorschrift Marge-regeling), zoals dit besluit is gewijzigd bij het besluit van 10 november 1995, nr. VB 95/3344 als volgt gewijzigd:

In § 4 van Hoofdstuk 7:

  • wordt de laatste volzin van de tweede alinea vervangen door: ‘Als de crediteur het kasstelsel toepast, komt toepassing van artikel 29, lid 1, van de Wet niet aan de orde.’

  • wordt de vierde alinea vervangen door:

    ‘Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van goederen die zijn geleverd op grond van een huurkoopovereenkomst of een overeenkomst van financial lease en die door de huurverkoper onderscheidenlijk lessor zijn teruggenomen omdat de afnemer niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Voor zover geen omzetbelasting geheven is over de in de oorspronkelijke termijnen begrepen financieringstoeslag, kan de financieringstoeslag ook niet worden gerekend tot de ‘inkoopprijs’ die bij wederverkoop op de opbrengst in mindering gebracht mag worden. Het ontmoet geen bezwaar, dat de financieringstoeslag in dit verband naar evenredigheid wordt toegerekend aan de betaalde en de niet betaalde termijnen.’

  • vervalt de laatste alinea.

Dit besluit kan worden aangehaald als de Regeling inzake kredietverlening.