-
a. koolmonoxidemeter: een meetmiddel dat bestemd is voor het meten van het koolmonoxidegehalte
van uitlaatgassen, afkomstig van met stationair toerental draaiende motoren met elektrische
ontsteking van in gebruik zijnde motorrijtuigen, welk meetmiddel het meetresultaat
direct in volumeprocenten aangeeft, al dan niet tezamen met het volumegehalte van
andere, in de uitlaatgassen voorkomende bestanddelen;
-
b. monsternamesysteem: het monsternamesysteem omvat alle onderdelen die worden gebruikt
om de motoruitlaatgassen op te vangen en naar de koolmonoxidemeter over te brengen;
-
c. condensaatafscheider: de condensaatafscheider omvat alle onderdelen die worden gebruikt
om gecondenseerde waterdamp uit de uitlaatgassen af te scheiden;
-
d. filtersysteem: het filtersysteem omvat alle onderdelen die worden gebruikt om die
deeltjes uit het uitlaatgas te verwijderen die de juiste werking van de meetcel kunnen
verstoren;
-
e. nulstelinrichting: de inrichting waarmee de aanwijzing van de koolmonoxidemeter, bij
doorvoering van een gas dat geen koolmonoxyde bevat, op nul kan worden gesteld;
-
f. justeerinrichting: de inrichting waarmee de justering van de koolmonoxidemeter bij
een vaste waarde, referentiepunt genoemd, kan worden verricht;
-
g. kalibratie-inrichting: de inrichting waarmee de aanwijzing van de koolmonoxidemeter,
bij doorvoering van een kalibratiegas, in overeenstemming met de waarde van de te
meten grootheid kan worden gebracht;
-
h. opwarmtijd: de door de fabrikant van de koolmonoxidemeter gegeven tijd gedurende welke
de koolmonoxidemeter, alvorens te mogen worden afgesteld of gebruikt, onder elektrische
spanning moet staan;
-
i. responsietijd: de tijd die verloopt na een plotselinge wijziging van de te meten grootheid
bij de inlaat van het monsternamesysteem tot de koolmonoxidemeter een aanwijzing geeft
waarvan het verschil ten opzichte van de definitieve aanwijzing van de nieuwe waarde
van de grootheid niet meer bedraagt dan een gegeven waarde;
-
j. minimale debiet: het debiet beneden hetwelk de aanwijzing van de koolmonoxidemeter
een fout kan vertonen die groter is dan de maximale fout;
-
k. minimale meettijd: de tijd die ten minste verloopt tussen het moment van inbrengen
van het monsternamesysteem in de uitlaat en het moment waarop de definitieve aanwijzing
van de te meten grootheid is bereikt;
-
l. meetbereik: het gebied van de waarden van de te meten grootheid waarbij de aanwijzingen
van de koolmonoxidemeter die onder normale omstandigheden in één enkele meting zijn
verkregen, geen grotere fout mogen vertonen dan de maximale fout;
-
m. kalibratiegas: een gasmengsel waarvan de samenstelling in de concentratie van elke
component met een voldoende nauwkeurigheid bekend zijn om te worden gebruikt bij de
kalibratie en justering van een koolmonoxidemeter;
-
n. drift: de variatie van de metrologische eigenschappen van koolmonoxidemeters onder
normale gebruiksomstandigheden gedurende redelijk lange tijd;
-
o. elektronische inrichting: een deel of het geheel van een koolmonoxidemeter of van
een hulpinrichting daarvan, waarin gebruik wordt gemaakt van elektronische componenten
en dat een specifieke functie vervult en onafhankelijk kan worden gecontroleerd;
-
p. elektronische inrichting met volledige controle: een elektronische inrichting is voorzien
van een volledige controle, indien storingen van de essentiële functies van de elektronische
inrichting worden gedetecteerd en gesignaleerd;
-
q. elektronische inrichting zonder controle of met gedeeltelijke controle: een inrichting
die niet volledig wordt gecontroleerd als omschreven in onderdeel p;
-
r. automatische en permanente controle (P): een controle die het mogelijk maakt zonder
menselijke tussenkomst de juiste werking van elektronische inrichtingen tijdens een
meting, hetzij continu, hetzij discontinu te controleren, opdat ook in het laatstgenoemde
geval elke storing wordt gedetecteerd;
-
s. automatische en tussentijdse controle (I): een controle die het mogelijk maakt zonder
menselijke tussenkomst op cyclische wijze de juiste werking van elektronische inrichtingen
te controleren;
-
t. niet-automatische controle (N): een controle die het mogelijk maakt via menselijke
tussenkomst de juiste werking van elektronische inrichtingen te controleren.