Belasting zware motorrijtuigen, teruggaaf voor gecombineerd vervoer

[Regeling vervallen per 16-06-2010.]
Geraadpleegd op 20-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 15-07-2011 en zichtdatum 19-12-2024.
Geldend van 06-11-2000 t/m 15-06-2010

Belasting zware motorrijtuigen, teruggaaf voor gecombineerd vervoer

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Inleiding

[Regeling vervallen per 16-06-2010]

Met ingang van 1 augustus 2000 is artikel 14a van de Wet belasting zware motorrijtuigen (hierna te noemen de Wet) in werking getreden. Ingevolge dit artikel kan teruggaaf worden verleend van de belasting of een gedeelte ervan, indien de vrachtwagen waarvoor de belasting is betaald, is betrokken in het zogenoemde gecombineerd vervoer. Bij ministeriële regeling (artikel 3a van de Uitvoeringsregeling belasting zware motorrijtuigen, hierna uitvoeringsregeling) zijn nadere voorwaarden en beperkingen ten aanzien van deze teruggaaf gesteld.

Gecombineerd vervoer

[Regeling vervallen per 16-06-2010]

Algemeen

[Regeling vervallen per 16-06-2010]

In artikel 14a van de Wet is een definitie opgenomen van hetgeen dient te worden verstaan onder gecombineerd vervoer.

Dit is het goederenvervoer tussen lidstaten van de Europese Unie waarbij het motorrijtuig (de vrachtwagen, de aanhangwagen, de oplegger met of zonder de trekker, de wissellaadbak of de container van 20 voet of meer) gebruik maakt van de weg voor het eerste of laatste gedeelte in het traject, en voor het andere gedeelte van het spoor of de binnenwateren of van een zee-traject wanneer dat meer bedraagt dan 100 km hemelsbreed gemeten.

Het vervoer over de weg zal betrekking hebben op het zogenoemde voor- of natraject, te weten het vervoer van de plaats van lading naar de plaats (een zogenoemde terminal) waar de goederen worden overgeslagen naar het spoor, naar een binnenschip of naar een zeeschip, of het omgekeerde vervoer van die terminal naar de plaats van lossing. De term ‘goederen’ is feitelijk niet correct. Er is pas sprake van gecombineerd vervoer in de gevallen waarin het vervoermiddel (de vrachtwagen, de aanhangwagen, de oplegger met of zonder trekker, de wissellaadbak of de container van tenminste 20 voet) wordt overgeslagen.

Van gecombineerd vervoer kan geen sprake zijn wanneer de goederen uit het vervoermiddel worden gelost om vervolgens te worden geladen in bijvoorbeeld een spoorwagon.

Voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om te voldoen aan de definitie van gecombineerd vervoer, zijn:

  • de overslag dient plaats te vinden op de terminal die het meest geschikt en het dichtst bij de plaats van lading of lossing is gelegen;

  • ingeval van vervoer over zee dient het traject dat over zee wordt afgelegd, tenminste 100 km (hemelsbreed) te bedragen;

  • ingeval van vervoer over zee of over binnenwateren mag het vervoer over de weg naar of van de terminal niet meer bedragen dan 150 km;

  • de terminal dient te zijn gevestigd in Nederland;

  • voor het deel van het vervoer dat per spoor, over zee of over binnenwateren plaatsvindt, moet een alternatief over de weg voorhanden zijn. Zo zal het vervoer over de Noordzee naar het Verenigd Koninkrijk nooit bepalend kunnen zijn voor de vraag of er sprake is van gecombineerd vervoer: er bestaat immers geen alternatief over de weg.

Reikwijdte van de regeling

[Regeling vervallen per 16-06-2010]

Zoals gezegd dient er sprake te zijn van vervoer tussen Lidstaten van de Europese Unie. Er is dus geen sprake van gecombineerd vervoer indien het vervoer per spoor (of over zee of binnenwateren) begint en eindigt binnen Nederland; alsdan is geen sprake van vervoer tussen Lidstaten. Er is evenmin sprake van gecombineerd vervoer, indien het vervoermiddel in Nederland op de trein wordt gezet met een bestemming in bijvoorbeeld Polen. Vervoer per spoor, over zee of over binnenwateren dat eindigt of is begonnen buiten de Europese Unie, kan dus nooit aanleiding geven tot teruggaaf van belasting in het kader van de regeling voor gecombineerd vervoer.

Er is daarentegen wel sprake van gecombineerd vervoer in de gevallen waarin de in Nederland aangevangen treinreis (of het vervoer over zee of over binnenwateren) wordt beëindigd in de Europese Unie. Het feit dat de goederen daarna over de weg worden vervoerd naar een bestemming in een derde land behoeft geen belemmering te zijn. In dat geval kan dus teruggaaf van belasting worden verleend voor de vrachtwagen die het vervoermiddel hier te lande bij de terminal heeft aangeboden.

Hoogte van de teruggaaf en over welke periode

[Regeling vervallen per 16-06-2010]

De teruggaaf van de belasting wordt verleend voor de dag waarop de vrachtwagen waarvoor de belasting is betaald, is betrokken bij het gecombineerd vervoer. Er hoeft slechts één keer een dergelijke vervoerbeweging met dat motorrijtuig op een in Nederland gelegen terminal op die dag te zijn verricht om recht te hebben op een volledige teruggaaf voor die dag. Daarbij is de duur van die beweging niet van belang, evenmin de vraag of er gedurende die dag ook andere vervoerbewegingen zijn verricht die niet als gecombineerd vervoer worden aangemerkt.

De hoogte van de teruggaaf is mede afhankelijk van het tijdvak waarvoor belasting is betaald. Indien belasting is betaald voor een dag, dan wordt het gehele bedrag teruggegeven. Is de belasting betaald voor een week, dan wordt een zevende deel van de belasting teruggegeven. Bij een tijdvak van een maand wordt een dertigste deel van de belasting teruggegeven en bij een jaar een driehonderdvijfenzestigste deel.

Het tijdvak waarover teruggaaf kan worden gevraagd is drie maanden. Dat houdt in dat men de belasting die men betaald heeft voor een tijdvak van een dag, voor een week of voor een maand en waarvoor aanspraak op teruggaaf bestaat, zal moeten ‘opsparen’ totdat een periode van drie maanden is verstreken. Indien de belasting is betaald voor een tijdvak van een jaar, kan pas teruggaaf worden gevraagd nadat dat jaar is verstreken. De teruggaaf dient telkens binnen een termijn van drie maanden na afloop van een periode van drie maanden of een jaar te worden aangevraagd.

De teruggaaf van belasting zoals bedoeld in artikel 14a van de Wet is eveneens van toepassing op de belasting (het gebruiksrecht) dat buiten Nederland is geheven. Ingevolge het tweede lid van artikel 20 van de Wet wordt de teruggaaf dan berekend op basis van de Nederlandse tarieven als ware de belasting in Nederland betaald. Door deze systematiek behoeft geen rekening te worden gehouden met omrekeningskoersen en dergelijke voor de in het buitenland betaalde belasting.

Verzoek om teruggaaf / verklaring terminalhouder

[Regeling vervallen per 16-06-2010]

Om in aanmerking te komen voor teruggaaf dient een verzoek te worden ingediend bij de bevoegde inspecteur: het Centraal bureau motorrijtuigenbelasting. Voor dit verzoek is een speciaal formulier ontworpen.

De gegevens die voor het verzoek om teruggaaf van belang zijn, zijn:

  • a. de naam en het adres van degene die het verzoek om teruggaaf doet. Teruggaaf wordt uitsluitend verleend aan degene die de belasting heeft betaald;

  • b. het kenteken van het motorrijtuig waarop het verzoek betrekking heeft. Hierbij gaat het om het trekkende voertuig;

  • c. de datum waarop het vervoer over de weg naar het station van inlading of van het station van uitlading heeft plaatsgevonden. Onder plaats van inlading of uitlading wordt in dezen verstaan de terminal waar het vervoermiddel op (van) de trein of het (binnen)schip wordt geplaatst (gehaald);

  • d. de plaats waar het vervoer naar het station van inlading is aangevangen, dan wel de plaats waar het vervoer van het station van uitlading is geëindigd;

  • e. de naam en de locatie van het station van inlading of van het station van uitlading. Dit is de naam van de terminal;

  • f. voor zover in het gecombineerd vervoer een traject over zee of over binnenwater is opgenomen: de afstand tussen de in onderdeel d bedoelde plaatsen en de in onderdeel e bedoelde locaties. Dit is de afstand tussen de plaats van lading of lossing en de terminal.

Bij het verzoek om teruggaaf dient ter zake van elke rit die in het kader van het gecombineerd vervoer is verricht, een verklaring van de terminalhouder te worden overgelegd. Ingevolge artikel 3a, derde lid, van de uitvoeringsregeling dient deze verklaring de volgende gegevens te bevatten:

  • a. de naam, de locatie en het registratienummer van het station van inlading of het station van uitlading.

    Dit betreft (uiteraard) de in Nederland gevestigde terminal;

  • b. de datum waarop de vrachtwagen, de aanhangwagen, de oplegger met of zonder trekker, de wissellaadbak of de container van 20 voet of meer op het hiervoor bedoelde station werd in- of uitgeladen, alsmede het kenteken van het motorrijtuig waarmee het betreffende vervoer naar of van dat station heeft plaatsgevonden.

    Dit is de datum waarop in Nederland de overslag naar of van het spoor, het binnenschip of het zeeschip heeft plaatsgevonden;

  • c. de plaats waar het vervoer van de vrachtwagen, de aanhangwagen, de oplegger met of zonder trekker, de wissellaadbak of de container van 20 voet of meer naar het meer bedoelde station van inlading is aangevangen, alsmede de plaats waar het vervoer van de vrachtwagen, de aanhangwagen, de oplegger met of zonder trekker, de wissellaadbak of de container van 20 voet of meer vanaf het station van uitlading zal eindigen.

    Dit is de plaats in Nederland vanwaar het vervoer over de weg naar de terminal is gestart (plaats van belading van het vervoermiddel) of de plaats in Nederland waar het vervoer vanaf de terminal zal eindigen (plaats van lossing van het vervoermiddel);

  • d. de plaats waar het vervoer per spoor, over de binnenwateren of over zee zal eindigen ingeval dat vervoer in Nederland is aangevangen, of de plaats waar het vervoer per spoor, over zee of over de binnenwateren is aangevangen ingeval dat vervoer in Nederland wordt beëindigd.

    Om te kunnen beoordelen of er sprake is van vervoer tussen lidstaten, is het van belang te weten welk traject exact per spoor of over water is afgelegd; in dit kader moet feitelijk de begin- en eindterminal worden aangegeven; beide terminals dienen in de Europese Unie te zijn gevestigd;

  • e. of de vrachtwagen, de aanhangwagen, de oplegger met of zonder trekker, de wissellaadbak of de container van 20 voet of meer vanaf het station van inlading over zee of over binnenwater zal worden vervoerd, dan wel over zee of over binnenwater naar het station van uitlading is vervoerd.

    Bij vervoer over zee of over binnenwateren gelden nadere voorwaarden met betrekking tot de afstand die over water moet worden afgelegd (bij zeevervoer tenminste 100 km) en maximale afstand die over de weg mag worden afgelegd in het voor- of natraject (zowel bij vervoer over zee als over binnenwateren maximaal 150 km);

  • f. het kenteken, of bij het ontbreken daarvan, het unieke identificatienummer van de vrachtwagen, de aanhangwagen, de oplegger met of zonder trekker, de wissellaadbak of de container van 20 voet of meer die op het station is in- of uitgeladen.

    Dit is niet noodzakelijk het trekkende voertuig; het kenteken daarvan is reeds vereist ingevolge onderdeel b in de eerste alinea van dit onderdeel. In dit geval betreft het het vervoermiddel (container, oplegger en dergelijke) dat daadwerkelijk via het spoor, de zee of de binnen wateren is vervoerd.

Voorbeelden

  • Vervoer over de weg van Barendrecht naar Rotterdam alwaar de oplegger op het spoor wordt overgeslagen en via het spoor wordt vervoerd naar Hamburg in de Bondsrepubliek Duitsland vanwaar de oplegger over de weg naar de plaats van bestemming in Duitsland wordt gebracht.

    Deze vervoerbeweging wordt aangemerkt als gecombineerd vervoer in de zin van artikel 14a van de Wet en er bestaat recht op teruggaaf van de belasting die is betaald voor de vrachtwagen die de oplegger heeft vervoerd van de plaats van lading in Barendrecht naar Rotterdam;

  • Vervoer over de weg van Barendrecht naar Utrecht alwaar de oplegger op het spoor wordt overgeslagen en via het spoor wordt vervoerd naar Hamburg in de Bondsrepubliek Duitsland vanwaar de oplegger over de weg naar de plaats van bestemming in Duitsland wordt gebracht.

    Omdat in dit geval geen gebruik is gemaakt van de dichtstbijzijnde terminal kan deze vervoerbeweging niet worden aangemerkt als gecombineerd vervoer in de zin van artikel 14a van de Wet en bestaat er derhalve geen recht op teruggaaf van de belasting die is betaald voor de vrachtwagen die de oplegger heeft vervoerd van de plaats van lading in Barendrecht naar Utrecht;

  • Vervoer over de weg van Barendrecht naar Rotterdam alwaar de oplegger op het spoor wordt overgeslagen en via het spoor wordt vervoerd naar Bazel in Zwitserland vanwaar de oplegger over de weg naar de plaats van bestemming in Zwitserland wordt gebracht.

    Er is hier sprake van vervoer naar een derde land en dus niet tussen lidstaten, waardoor niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor gecombineerd vervoer in de zin van artikel 14a van de Wet. Er bestaat derhalve geen recht op teruggaaf van de belasting die is betaald voor de vrachtwagen die de oplegger heeft vervoerd van de plaats van lading in Barendrecht naar Rotterdam;

  • Een vrachtwagen (met oplegger) komt vanuit Harwich (Verenigd Koninkrijk) met de ferry aan in Hoek van Holland en rijdt vandaar naar Rotterdam alwaar de goederen worden gelost.

    Hier is geen sprake van gecombineerd vervoer in de zin van artikel 14a van de Wet, omdat er voor het vervoer over zee geen alternatief over de weg voorhanden is. Uiteraard is er om dezelfde redenen ook in de omgekeerde beweging geen sprake van gecombineerd vervoer;

  • Een container is geladen en verscheept in de Verenigde Staten van Amerika en wordt van het zeeschip gelost in Rotterdam. Deze container wordt vervolgens over de weg naar Utrecht vervoerd om aldaar te worden gelost.

    Het zeevervoer heeft betrekking op vervoer tussen een derde land en de Europese Unie en dus niet tussen lidstaten, zodat hier geen sprake is van gecombineerd vervoer in de zin van artikel 14a van de Wet.

  • Een container is geladen en verscheept in de Verenigde Staten van Amerika en wordt van het zeeschip gelost in Rotterdam. Deze container wordt vervolgens per spoor vervoerd naar Groningen en vandaar over de weg naar Delfzijl vervoerd.

    Hier telt het zeevervoer niet mee voor de vraag of er sprake is van gecombineerd vervoer in de zin van artikel 14a van de Wet. Voor de vrachtwagen die de container van Groningen naar Delfzijl vervoert, kan echter geen teruggaaf worden verleend omdat hier – ondanks het feit dat het vervoer deels per spoor en deels over de weg plaatsvindt – geen sprake is van vervoer tussen lidstaten, het vervoer per spoor begint en eindigt immers binnen Nederland;

  • Een container is geladen en verscheept in de Verenigde Staten van Amerika en wordt van het zeeschip gelost in Rotterdam. Deze container wordt vervolgens per spoor vervoerd naar Hamburg en vandaar over de weg naar een bestemming in de Bondsrepubliek Duitsland vervoerd.

    In dit geval is de vraag of er sprake is van gecombineerd vervoer in de zin van artikel 14a van de Wet niet van belang. Zo daar al sprake van zou zijn, dan kan geen teruggaaf worden verleend omdat de terminal vanwaar het wegvervoer start, is gelegen buiten Nederland;

  • Een container is geladen en verscheept in Hamburg in de Bondsrepubliek Duitsland, wordt over zee naar Rotterdam en na lossing over de weg naar Breda vervoerd.

    Hier is sprake van gecombineerd vervoer in de zin van artikel 14a van de Wet. Voor de belasting die is betaald voor de vrachtwagen die het vervoer van Rotterdam naar Breda heeft verricht, kan teruggaaf worden verleend.

Inlichtingen en aanvraag teruggaafformulier

[Regeling vervallen per 16-06-2010]

Voor nadere inlichtingen over de toepassing van deze regeling, kan telefonisch contact opgenomen worden met de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting, telefoon (055) 528 12 00.

Formulieren kunnen ook aangevraagd worden via het postadres van het Cbm: postbus 9051, 7300 GN Apeldoorn of via het faxnummer (055) 528 71 42.