Besluit voorkoming dubbele belasting 2001

Geraadpleegd op 05-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 07-10-2005 en zichtdatum 04-12-2024.
Geldend van 22-04-2005 t/m 31-12-2005

Besluit van 21 december 2000, houdende vaststelling van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën 20 november 2000, nr. IFZ2000/1293M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Internationale Fiscale Zaken;

Gelet op artikel 38, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

De Raad van State gehoord (advies van 13 december 2000, nr. W06.000541/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 19 december 2000, nr. IFZ2000/1397U, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Internationale Fiscale Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Reikwijdte en definities

Artikel 1. Reikwijdte

  • 1 Dit besluit is van toepassing voor de heffing van de navolgende belastingen:

    • a. inkomstenbelasting

    • b. loonbelasting

    • c. vennootschapsbelasting

    • d. recht van successie

    • e. recht van schenking

    • f. kansspelbelasting.

  • 2 Dit besluit vindt slechts toepassing voorzover niet op andere wijze in het voorkomen van dubbele belasting is voorzien.

Artikel 2. Vaste inrichting en vaste vertegenwoordiger

  • 1 In dit besluit wordt verstaan onder vaste inrichting: een duurzame inrichting van een onderneming met behulp waarvan de werkzaamheden van die onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend, daaronder begrepen:

    • a. de zetel van de leiding van de onderneming;

    • b. landbouwgronden, en

    • c. werken waarvan de uitvoering langer dan twaalf maanden duurt.

  • 2 Voor de toepassing van dit besluit wordt niet als een vaste vertegenwoordiger beschouwd:

    • a. een volkomen onafhankelijke vertegenwoordiger;

    • b. een vertegenwoordiger die niet tot het afsluiten van transacties bevoegd is, ongeacht of hij voor spoedafleveringen een voorraad houdt.

  • 3 Voor de toepassing van dit besluit wordt een vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger niet aanwezig geacht, ingeval slechts goederen in commissie worden gehouden.

Artikel 3. Uitbreiding begrip Mogendheid

In dit besluit wordt onder Mogendheid mede verstaan: een bestuurlijke eenheid.

Artikel 4. Gebied van een andere Mogendheid

In dit besluit wordt onder gebied van een andere Mogendheid verstaan: het grondgebied van die Mogendheid, daaronder begrepen het gebied buiten de territoriale zee van die Mogendheid waar deze in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen.

Artikel 5. Dividenden, interest en royalty's

In dit besluit wordt:

  • a. onder dividenden verstaan: voordelen uit aandelen, winstbewijzen of andere rechten, met uitzondering van schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst van vennootschappen waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;

  • b. onder interest verstaan: voordelen uit overheidsleningen, obligaties of schuldbewijzen en andere schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet aanspraak gevende op een aandeel in de winst;

  • c. onder royalty's verstaan: vergoedingen van welke aard ook voor:

    • 1°. het gebruik van, of het recht op gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van de wetenschap, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of werkwijze;

    • 2°. het gebruik van, of het recht van gebruik van, nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting;

    • 3°. inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap, of

    • 4°. het verlenen van technische diensten in een ontwikkelingsland.

Artikel 6. Ontwikkelingsland

In dit besluit wordt onder ontwikkelingsland verstaan: een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister zonder Portefeuille, belast met de zorg voor de aangelegenheden betreffende de Ontwikkelingssamenwerking, bij ministeriële regeling als zodanig aangewezen land.

Hoofdstuk 2. Inkomstenbelasting

Afdeling 1. Algemene bepaling

Artikel 7. Te conserveren inkomen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk blijft te conserveren inkomen en de daarover verschuldigde belasting buiten beschouwing.

Afdeling 2. Inkomen uit werk en woning

Paragraaf 1. Vrijstelling

Artikel 8. Vrijstelling

Een binnenlandse belastingplichtige is vrijgesteld van de inkomstenbelasting die betrekking heeft op buitenlands inkomen uit werk en woning.

Artikel 9. Buitenlands inkomen uit werk en woning uit een andere Mogendheid

  • 1 Het buitenlandse inkomen uit werk en woning uit een andere Mogendheid bestaat uit het gezamenlijke bedrag van hetgeen de belastingplichtige als bestanddeel van het inkomen uit werk en woning uit die Mogendheid geniet als:

    • a. winst uit buitenlandse onderneming, zijnde een onderneming die, of het gedeelte van een onderneming dat, wordt gedreven met behulp van een vaste inrichting of van een vaste vertegenwoordiger binnen het gebied van de andere Mogendheid;

    • b. belastbaar loon ter zake van het binnen het gebied van de andere Mogendheid in privaatrechtelijke dienstbetrekking verrichten of hebben verricht van arbeid;

    • c. belastbaar loon ter zake van het in publiekrechtelijke dienstbetrekking tot een binnen het gebied van de andere Mogendheid gevestigde publiekrechtelijke rechtspersoon verrichten of hebben verricht van arbeid, waarbij het loon ten laste komt van die rechtspersoon of van een door zulk een rechtspersoon in het leven geroepen fonds;

    • d. opbrengsten, verminderd met de in aftrek te brengen kosten, van onroerende zaken die binnen het gebied van de andere Mogendheid zijn gelegen of van rechten waaraan deze zijn onderworpen;

    • e. belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen op grond van een publiekrechtelijke regeling ten laste van een binnen het gebied van de andere Mogendheid gevestigde publiekrechtelijke rechtspersoon of van een door een zodanige rechtspersoon in het leven geroepen fonds, voorzover deze inkomensbestanddelen zijn onderworpen aan een belasting naar het inkomen die vanwege die andere Mogendheid wordt geheven.

  • 2 Werkzaamheden die in het kader van een onderneming worden verricht gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 30 dagen in, op of boven het winningsgebied van de andere Mogendheid, vormen een buitenlandse onderneming. Het winningsgebied van de andere Mogendheid bestaat uit de territoriale zee van die Mogendheid alsmede het buiten de territoriale zee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, voorzover die andere Mogendheid daar op grond van het internationale recht rechten mag uitoefenen op het gebied van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen.

  • 3 Bij het bepalen van de winst uit een buitenlandse onderneming worden aan die buitenlandse onderneming de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.

  • 4 Het in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde loon wordt bij arbeid die korter dan dertig dagen aaneengesloten binnen het gebied van de andere Mogendheid is verricht, alleen beschouwd te zijn onderworpen aan een belasting naar het inkomen die vanwege die Mogendheid wordt geheven indien blijkt dat ter zake hiervan aan die Mogendheid belasting is betaald.

  • 5 In afwijking in zoverre van het eerste lid, onderdeel c, is, indien het aldaar bedoelde loon wordt genoten ter zake van het verrichten of verricht hebben van arbeid ten behoeve van een onderneming, op dit loon het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b, van toepassing.

  • 6 In afwijking in zoverre van het eerste lid behoren door een belastingplichtige verkregen voordelen en inkomsten uit het door de belastingplichtige of een ander als artiest of sportbeoefenaar verrichten van persoonlijke werkzaamheden binnen het gebied van de andere Mogendheid, niet tot het buitenlandse inkomen uit werk en woning uit die Mogendheid.

  • 7 Indien de belastingplichtige de onderneming van een vennootschap waarvan hij aandelen of winstbewijzen houdt, in het kader van de ontbinding van die vennootschap met toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, voortzet of mede voortzet, wordt op het tijdstip van voortzetting mede als winst uit buitenlandse onderneming uit een Mogendheid aangemerkt 35/50 deel van het aan het aandeel van de belastingplichtige in de vennootschap toe te rekenen deel van het volgens artikel 34 vastgestelde bedrag aan winst uit buitenlandse onderneming uit die Mogendheid van de vennootschap na toepassing van genoemd artikel 14c, tweede lid. De vorige volzin vindt overeenkomstige toepassing bij volgens artikel 35 vastgestelde bedragen aan negatieve buitenlandse winst van de vennootschap.

Artikel 10. Vermindering belasting bij buitenlands inkomen uit werk en woning

  • 1 De in artikel 8 bedoelde vrijstelling voor buitenlands inkomen uit werk en woning wordt voor elke Mogendheid waaruit de belastingplichtige zodanig inkomen geniet afzonderlijk toegepast door een vermindering te verlenen op de verschuldigde inkomstenbelasting.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vermindering is gelijk aan het bedrag dat tot de belasting die zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 over het belastbare inkomen uit werk en woning verschuldigd zou zijn, in dezelfde verhouding staat als het buitenlands inkomen uit werk en woning uit een Mogendheid staat tot het noemerinkomen.

  • 3 De vermindering, dan wel, ingeval de belastingplichtige uit meer dan een Mogendheid buitenlands inkomen uit werk en woning geniet, het gezamenlijke bedrag van de verminderingen, kan, met inachtneming van de verminderingen volgens andere regelen ter voorkoming van dubbele belasting, niet meer bedragen dan het bedrag van de belasting dat zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 verschuldigd zou zijn over het belastbare inkomen uit werk en woning.

  • 5 Onder noemerinkomen wordt verstaan: het inkomen uit werk en woning verminderd met de – met overeenkomstige toepassing van afdeling 3.13, van de Wet inkomstenbelasting 2001 – te verrekenen negatieve bedragen aan noemerinkomen uit andere jaren.

  • 6 In afwijking van het vijfde lid wordt het noemerinkomen per Mogendheid vermeerderd met de op het inkomen uit werk en woning in het jaar in mindering gebrachte uitgaven voor inkomensvoorzieningen en persoonsgebonden aftrek voorzover deze bij de belastingheffing in die Mogendheid in aanmerking zijn genomen.

  • 7 In afwijking van het vijfde lid, wordt, indien het inkomen van een belastingplichtige hoofdzakelijk uit een Mogendheid afkomstig is en die Mogendheid bij de belastingheffing van het inkomen de persoonlijke- en gezinssituatie van de belastingplichtige volledig in aanmerking neemt, of op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehouden is deze volledig in aanmerking te nemen, het noemerinkomen, ook voor de bepaling van de vermindering wegens buitenlands inkomen uit andere Mogendheden, vermeerderd met de op het inkomen uit werk en woning in het jaar in mindering gebrachte uitgaven voor inkomensvoorzieningen en persoonsgebonden aftrek. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een Mogendheid, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die als zij een zodanige lidstaat zou zijn, gehouden zou zijn om op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap de persoonlijke- en gezinssituatie volledig in aanmerking te nemen.

Artikel 11. Doorschuifregeling

  • 1 Een bedrag aan in een jaar vrij te stellen buitenlands inkomen uit werk en woning – per Mogendheid berekend met inachtneming van de verrekening volgens artikel 12 – dat door de toepassing van artikel 10, derde lid, niet leidt tot een vermindering van belasting over dat jaar, wordt overgebracht naar het volgend jaar. Deze overbrenging vindt alleen plaats indien het naar het volgend jaar over te brengen buitenlands inkomen uit werk en woning door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 2 In het jaar waarnaar de overbrenging plaatsvindt, wordt voor de berekening van de vermindering van artikel 10 het buitenlands inkomen uit werk en woning verhoogd met het over te brengen bedrag aan buitenlands inkomen uit werk en woning. Het noemerinkomen wordt niet verhoogd.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de toedeling van het vrij te stellen buitenlands inkomen uit werk en woning per Mogendheid aan de te verlenen vermindering volgens artikel 10 en de overbrenging van buitenlands inkomen uit werk en woning naar een volgend jaar van het eerste lid.

  • 4 Indien een binnenlandse belastingplichtige beloningen geniet als bedoeld in een compensatieregeling voor grensarbeiders in een andere regeling ter voorkoming van dubbele belasting, zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing.

  • 5 Bij ministeriële regeling kan onder daarbij te stellen voorwaarden worden bepaald dat het vierde lid geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is.

Artikel 12. Inhaalregeling

Indien het buitenlands inkomen uit werk en woning uit een Mogendheid – berekend met inachtneming van de overbrenging per Mogendheid volgens artikel 11 – negatief is, wordt het voor de toepassing van de vermindering van artikel 10 aangemerkt als negatief bestanddeel van het buitenlandse inkomen uit werk en woning van het volgend jaar uit die Mogendheid. De inspecteur stelt het naar het volgend jaar over te brengen negatieve buitenlands inkomen uit werk en woning vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Paragraaf 2. Verrekening

Artikel 13. Verrekening buitenlandse belasting bij sporters en artiesten

  • 1 Aan een binnenlandse belastingplichtige wordt, ter verrekening van vanwege een andere Mogendheid geheven belasting, een vermindering van inkomstenbelasting verleend voor in het inkomen uit werk en woning begrepen voordelen en inkomsten uit het door de belastingplichtige of een ander als artiest of sportbeoefenaar verrichten van persoonlijke werkzaamheden binnen het gebied van een andere Mogendheid, indien deze voordelen en inkomsten zijn onderworpen aan een belasting naar het inkomen die vanwege die Mogendheid wordt geheven.

  • 2 Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is het laagste van de volgende bedragen:

    • a. het bedrag van de in het desbetreffende jaar vanwege andere Mogendheden geheven belasting;

    • b. het bedrag dat tot de belasting die in het desbetreffende jaar zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 over het belastbare inkomen uit werk en woning verschuldigd zou zijn, in dezelfde verhouding staat als het bedrag van de in dat jaar volgens het eerste lid in aanmerking te nemen voordelen en inkomsten, verminderd met de daarmee verband houdende kosten, staat tot het noemerinkomen.

  • 4 De vermindering volgens dit artikel bedraagt, met inachtneming van de verminderingen volgens andere regelen ter voorkoming van dubbele belasting en volgens artikel 10, ten hoogste het bedrag aan berekende belasting op het belastbaar inkomen uit werk en woning.

Artikel 14. Voortwenteling niet verrekende belasting artiesten en sporters

  • 1 Het bedrag van de in een jaar vanwege andere Mogendheden geheven belasting, bedoeld in artikel 13 dat door de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, of het vierde lid, van dat artikel niet leidt tot een vermindering van inkomstenbelasting over dat jaar, wordt aangemerkt als vanwege andere Mogendheden geheven belasting van het daaropvolgende jaar. Deze voortwenteling vindt alleen plaats indien het naar het volgend jaar over te brengen bedrag door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 2 Indien een binnenlandse belastingplichtige beloningen geniet als bedoeld in een compensatieregeling voor grensarbeiders in een andere regeling ter voorkoming van dubbele belasting, is het eerste lid niet van toepassing.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan onder daarbij te stellen voorwaarden worden bepaald dat het tweede lid geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is.

Artikel 15. Verrekening buitenlandse belasting op dividenden, interest en royalty's

  • 1 Aan een binnenlandse belastingplichtige wordt, ter verrekening van vanwege een andere Mogendheid geheven belasting, een vermindering van inkomstenbelasting verleend voor in het inkomen uit werk en woning, maar niet in enig in artikel 9 bedoeld buitenlands inkomen uit werk en woning, begrepen dividenden, interest en royalty's, indien:

    • a. de vennootschap die de dividenden uitdeelt of de schuldenaar van de rente en royalty's in een ontwikkelingsland is gevestigd of woont, en

    • b. de dividenden, interest en royalty's zijn onderworpen aan een belasting naar het inkomen die vanwege dat land, al dan niet aan de bron, wordt geheven.

  • 2 Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is het laagste van de volgende bedragen:

    • a. het bedrag van de in het desbetreffende jaar vanwege andere Mogendheden geheven belasting;

    • b. het bedrag dat tot de belasting die in het desbetreffende jaar zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 over het belastbare inkomen uit werk en woning verschuldigd zou zijn, in dezelfde verhouding staat als het bedrag van de in dat jaar volgens het eerste lid in aanmerking te nemen dividenden, interest en royalty's staat tot het noemerinkomen.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, wordt de belasting die vanwege andere Mogendheden is geheven over dividenden tot geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan tot 25% van die dividenden.

  • 4 Bij de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, worden dividenden en interest verminderd met de daarmee verband houdende kosten, en worden royalty's verminderd met de daarop rechtstreeks drukkende kosten.

  • 6 De vermindering volgens dit artikel bedraagt, met inachtneming van de verminderingen volgens andere regelen ter voorkoming van dubbele belasting en volgens de artikelen 10 en 13, ten hoogste het bedrag aan berekende belasting op het belastbaar inkomen uit werk en woning.

Artikel 16. Uiteindelijk gerechtigde

  • 1 Bij de toepassing van artikel 15 wordt geen vermindering verleend indien de belastingplichtige niet de uiteindelijk gerechtigde is tot de dividenden, interest of royalty's waarop door een andere Mogendheid belasting is geheven. Niet als uiteindelijk gerechtigde wordt beschouwd de belastingplichtige die in samenhang met de ontvangen opbrengst een tegenprestatie heeft verricht als onderdeel van een samenstel van transacties waarbij aannemelijk is dat:

    • a. de opbrengst geheel of gedeeltelijk direct of indirect ten goede is gekomen aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in mindere mate gerechtigd is tot vermindering van Nederlandse belasting dan de belastingplichtige die de tegenprestatie heeft verricht; en

    • b. deze natuurlijke persoon of rechtspersoon een positie in rechten waaruit de opbrengst is genoten op directe of indirecte wijze behoudt of verkrijgt die vergelijkbaar is met zijn positie in soortgelijke rechten voorafgaand aan het moment waarop het samenstel van transacties een aanvang heeft genomen.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid:

    • a. kan van een samenstel van transacties eveneens sprake zijn ingeval transacties zijn aangegaan op een gereglementeerde effectenbeurs of markt;

    • b. wordt met een samenstel van transacties gelijkgesteld een transactie die betrekking heeft op de enkele verwerving van een of meer dividendbewijzen of rentetermijnen, of op de vestiging van kortlopende genotsrechten op rechten.

Artikel 17. Voortwenteling niet verrekende belasting dividenden, interest en royalty's

Het bedrag van de in een jaar vanwege andere Mogendheden geheven belasting, bedoeld in artikel 15, dat door de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, of het vijfde lid, van dat artikel niet leidt tot een vermindering van inkomstenbelasting over dat jaar, wordt aangemerkt als vanwege andere Mogendheden geheven belasting van het daaropvolgende jaar. Deze voortwenteling vindt alleen plaats indien het naar het volgend jaar over te brengen bedrag door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 18. Kostenaftrek

Op schriftelijk verzoek van de belastingplichtige blijft artikel 15 buiten toepassing voor de in een jaar genoten dividenden, interest en royalty's, bedoeld in dat artikel en voor de daarover vanwege ontwikkelingslanden geheven belasting.

Afdeling 3. Inkomen uit aanmerkelijk belang

Artikel 19. Verrekening buitenlandse belasting op dividenden

  • 1 Aan een binnenlandse belastingplichtige wordt, ter verrekening van vanwege een andere Mogendheid geheven belasting, een vermindering van inkomstenbelasting verleend voor in het inkomen uit aanmerkelijk belang begrepen dividenden, indien:

    • a. de vennootschap die de dividenden uitdeelt in een ontwikkelingsland is gevestigd, en

    • b. de dividenden zijn onderworpen aan een belasting naar het inkomen die vanwege dat andere land, al dan niet aan de bron, wordt geheven.

  • 2 Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is het laagste van de volgende bedragen:

    • a. het bedrag van de in het desbetreffende jaar vanwege andere Mogendheden geheven belasting;

    • b. het bedrag dat tot de belasting die in het desbetreffende jaar zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 over het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang verschuldigd zou zijn, in dezelfde verhouding staat als het bedrag van de in dat jaar volgens het eerste lid in aanmerking te nemen dividenden staat tot het noemerinkomen.

  • 5 Onder noemerinkomen wordt verstaan: het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang.

  • 6 In afwijking van het vijfde lid, wordt, indien het inkomen van een belastingplichtige hoofdzakelijk uit een Mogendheid afkomstig is en die Mogendheid bij de belastingheffing van het inkomen de persoonlijke- en gezinssituatie van de belastingplichtige volledig in aanmerking neemt, of op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehouden is de persoonlijke- en gezinssituatie volledig in aanmerking te nemen, het noemerinkomen vermeerderd met de op het inkomen uit aanmerkelijk belang in het jaar in mindering gebrachte persoonsgebonden aftrek. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een Mogendheid, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die als zij een zodanige lidstaat zou zijn, gehouden zou zijn om op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap de persoonlijke- en gezinssituatie volledig in aanmerking te nemen.

Artikel 20. Voortwenteling niet verrekende belasting

Het bedrag van de in een jaar vanwege andere Mogendheden geheven belasting als bedoeld in artikel 19 dat door de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, niet leidt tot een vermindering van inkomstenbelasting over dat jaar, wordt aangemerkt als vanwege andere Mogendheden geheven belasting van het daaropvolgende jaar. Deze voortwenteling vindt alleen plaats indien het naar het volgend jaar over te brengen bedrag door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 21. Kostenaftrek

Op schriftelijk verzoek van de belastingplichtige blijft artikel 19 buiten toepassing voor de in een jaar genoten dividenden als bedoeld in dat artikel en voor de daarover vanwege ontwikkelingslanden geheven belasting.

Afdeling 4. Inkomen uit sparen en beleggen

Paragraaf 1. Vrijstelling

Artikel 22. Vrijstelling

Een binnenlandse belastingplichtige is vrijgesteld van de inkomstenbelasting die betrekking heeft op buitenlands voordeel uit sparen en beleggen.

Artikel 23. Buitenlands voordeel uit sparen en beleggen

  • 1 Het buitenlandse voordeel uit sparen en beleggen bestaat uit het gezamenlijke bedrag van hetgeen de belastingplichtige als bestanddeel van het voordeel uit sparen en beleggen geniet als voordeel uit de rendementsgrondslag in het buitenland.

  • 2 De rendementsgrondslag in het buitenland is de waarde van de bezittingen in het buitenland verminderd met de waarde van de schulden in verband met die bezittingen. Bezittingen in het buitenland zijn:

    • a. binnen het gebied van een andere Mogendheid gelegen onroerende zaken;

    • b. rechten die direct of indirect betrekking hebben op binnen het gebied van een andere Mogendheid gelegen onroerende zaken, en

    • c. rechten op aandelen in de winst van een onderneming waarvan de leiding binnen het gebied van een andere Mogendheid is gelegen, voorzover zij niet voortkomen uit effectenbezit of dienstbetrekking.

  • 3 Bezittingen als bedoeld in het tweede lid behoren alleen tot de rendementsgrondslag in het buitenland voorzover de daaruit genoten opbrengsten zijn onderworpen aan een belasting naar het inkomen die vanwege de andere Mogendheid waarin de bezittingen zijn gelegen, wordt geheven.

Artikel 24. Vermindering belasting bij buitenlands voordeel uit sparen en beleggen

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De in artikel 22 bedoelde vrijstelling voor buitenlands voordeel uit sparen en beleggen wordt toegepast door een vermindering te verlenen op de verschuldigde inkomstenbelasting.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vermindering is gelijk aan het bedrag dat tot de belasting die zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verschuldigd zou zijn, in dezelfde verhouding staat als het forfaitair rendement, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van het gemiddelde van de rendementsgrondslag in het buitenland aan het begin van het jaar (begindatum) en aan het einde van het jaar (einddatum) staat tot het noemerinkomen. De vermindering kan, met inachtneming van de verminderingen volgens andere regelen ter voorkoming van dubbele belasting, niet meer bedragen dan de belasting die zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verschuldigd zou zijn.

  • 3 Indien de belastingplichtige niet het gehele jaar binnenlands belastingplichtige is, wordt de naar tijdsgelang herleide waarde van de rendementsgrondslag in het buitenland over de periode dat hij in Nederland woonde in aanmerking genomen. Als noemerinkomen geldt de som van het naar tijdsgelang herleide noemerinkomen over de periode dat de belastingplichtige in Nederland woonde en het naar tijdsgelang herleide belastbare inkomen uit sparen en beleggen in Nederland over de periode dat hij niet in Nederland woonde. Als rendementsgrondslag geldt de som van de naar tijdsgelang herleide rendementsgrondslag over de periode dat de belastingplichtige in Nederland woonde en de naar tijdsgelang herleide rendementsgrondslag in Nederland over de periode dat hij niet in Nederland woonde. De derde volzin vindt geen toepassing bij de belastingplichtige die volgens artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 kiest voor toepassing van de regels van die wet voor binnenlandse belastingplichtigen.

  • 4 Indien de in artikel 23, tweede lid, genoemde zaken, rechten en schulden niet het gehele jaar tot de rendementsgrondslag van de belastingplichtige behoren, wordt zowel op de begindatum als op de einddatum de naar tijdsgelang herleide waarde hiervan als rendementsgrondslag in het buitenland in aanmerking genomen, waarbij gedeelten van kalendermaanden als volle maand worden beschouwd. Behoort de zaak, het recht of de schuld op de begindatum of de einddatum tot de rendementsgrondslag van de belastingplichtige dan wordt de waarde op dat tijdstip als basis genomen voor de toepassing van de eerste volzin. Behoort de zaak, het recht of de schuld op geen van die tijdstippen tot de rendementsgrondslag van de belastingplichtige, dan wordt uitgegaan van de waarde op het tijdstip waarop de zaak, het recht of de schuld niet meer tot de rendementsgrondslag behoort.

  • 7 In afwijking van het zesde lid, wordt, indien het inkomen van een belastingplichtige hoofdzakelijk uit een Mogendheid afkomstig is en die Mogendheid bij de belastingheffing van het inkomen de persoonlijke- en gezinssituatie van de belastingplichtige volledig in aanmerking neemt, of op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehouden is de persoonlijke- en gezinssituatie volledig in aanmerking te nemen, het noemerinkomen vermeerderd met de op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in het jaar in mindering gebrachte persoonsgebonden aftrek, alsmede met het forfaitair rendement, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van het in aanmerking genomen heffingvrije vermogen. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een Mogendheid, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die als zij een zodanige lidstaat zou zijn, gehouden zou zijn om op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap de persoonlijke- en gezinssituatie volledig in aanmerking te nemen.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 686, datum inwerkingtreding 01-01-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.

Vermindering belasting bij buitenlands voordeel uit sparen en beleggen

1 De in artikel 22 bedoelde vrijstelling voor buitenlands voordeel uit sparen en beleggen wordt toegepast door een vermindering te verlenen op de verschuldigde inkomstenbelasting.

2 De in het eerste lid bedoelde vermindering is gelijk aan het bedrag dat tot de belasting die zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verschuldigd zou zijn, in dezelfde verhouding staat als het forfaitair rendement, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van het gemiddelde van de rendementsgrondslag in het buitenland aan het begin van het jaar (begindatum) en aan het einde van het jaar (einddatum) staat tot het noemerinkomen. De vermindering kan, met inachtneming van de verminderingen volgens andere regelen ter voorkoming van dubbele belasting, niet meer bedragen dan de belasting die zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verschuldigd zou zijn.

3 Indien de belastingplichtige niet het gehele jaar binnenlands belastingplichtige is, wordt de naar tijdsgelang herleide waarde van de rendementsgrondslag in het buitenland over de periode dat hij in Nederland woonde in aanmerking genomen. Gedeelten van kalendermaanden worden hierbij verwaarloosd. Als noemerinkomen geldt de som van het naar tijdsgelang herleide noemerinkomen over de periode dat de belastingplichtige in Nederland woonde en het naar tijdsgelang herleide belastbare inkomen uit sparen en beleggen in Nederland over de periode dat hij niet in Nederland woonde. De derde volzin vindt geen toepassing bij de belastingplichtige die volgens artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 kiest voor toepassing van de regels van die wet voor binnenlandse belastingplichtigen.

4 Indien de in artikel 23, tweede lid, genoemde zaken, rechten en schulden niet het gehele jaar tot de rendementsgrondslag van de belastingplichtige behoren, wordt zowel op de begindatum als op de einddatum de naar tijdsgelang herleide waarde hiervan als rendementsgrondslag in het buitenland in aanmerking genomen, waarbij gedeelten van kalendermaanden als volle maand worden beschouwd. Behoort de zaak, het recht of de schuld op de begindatum of de einddatum tot de rendementsgrondslag van de belastingplichtige dan wordt de waarde op dat tijdstip als basis genomen voor de toepassing van de eerste volzin. Behoort de zaak, het recht of de schuld op geen van die tijdstippen tot de rendementsgrondslag van de belastingplichtige, dan wordt uitgegaan van de waarde op het tijdstip waarop de zaak, het recht of de schuld niet meer tot de rendementsgrondslag behoort.

5 Onder de belasting die zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 verschuldigd zou zijn over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen wordt verstaan: de over het kalenderjaar berekende belasting op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

6 Onder noemerinkomen wordt verstaan het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verminderd met het in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde forfaitair rendement van de overeenkomstig artikel 5.3, derde lid, onder b, van die wet niet in aanmerking genomen verplichtingen.

7 In afwijking van het zesde lid, wordt, indien het inkomen van een belastingplichtige hoofdzakelijk uit een Mogendheid afkomstig is en die Mogendheid bij de belastingheffing van het inkomen de persoonlijke- en gezinssituatie van de belastingplichtige volledig in aanmerking neemt, of op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehouden is de persoonlijke- en gezinssituatie volledig in aanmerking te nemen, het noemerinkomen vermeerderd met de op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in het jaar in mindering gebrachte persoonsgebonden aftrek, alsmede met het forfaitair rendement, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van het in aanmerking genomen heffingvrije vermogen. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een Mogendheid, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die als zij een zodanige lidstaat zou zijn, gehouden zou zijn om op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap de persoonlijke- en gezinssituatie volledig in aanmerking te nemen.

Paragraaf 2. Verrekening

Artikel 25. Verrekening buitenlandse belasting op dividenden, interest en royalty's

  • 1 Aan een binnenlandse belastingplichtige wordt, ter verrekening van vanwege een andere Mogendheid geheven belasting, een vermindering van inkomstenbelasting verleend in verband met ontvangen dividenden, interest en royalty's indien:

    • a. de rechten waaruit de opbrengst is genoten behoren tot de bezittingen als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • b. de vennootschap die de dividenden uitdeelt of de schuldenaar van de rente en royalty's in een ontwikkelingsland is gevestigd of woont, en

    • c. de dividenden, interest en royalty's zijn onderworpen aan een belasting naar het inkomen die vanwege dat land, al dan niet aan de bron, wordt geheven.

  • 2 Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is gelijk aan het bedrag van de in het desbetreffende jaar vanwege andere Mogendheden geheven belasting. De belasting die vanwege andere Mogendheden is geheven over dividenden, interest en royalty's wordt tot geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan tot 25% van de desbetreffende dividenden, interest en royalty's.

  • 4 De vermindering volgens dit artikel bedraagt, met inachtneming van de verminderingen volgens andere regelen ter voorkoming van dubbele belasting en volgens artikel 24, ten hoogste het bedrag aan berekende belasting op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.

Artikel 25a. Voortwenteling niet verrekende belasting

Het bedrag van de in een jaar vanwege andere Mogendheden geheven belasting, bedoeld in artikel 25, dat door de toepassing van het vierde lid van dat artikel niet leidt tot een vermindering van inkomstenbelasting over dat jaar, wordt aangemerkt als vanwege andere Mogendheden geheven belasting van het daaropvolgende jaar. Deze voortwenteling vindt alleen plaats indien het naar het volgend jaar over te brengen bedrag door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Afdeling 5. Formele en overige bepalingen

Artikel 26. Beschikkingen doorschuifregeling

  • 1 De inspecteur stelt het bedrag van het volgens artikel 11 naar een volgend jaar over te brengen buitenlands inkomen uit werk en woning per Mogendheid vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze vaststelling gebeurt gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over dat jaar. Het bedrag van het naar het volgend jaar over te brengen buitenlands inkomen uit werk en woning wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.

  • 2 Rechtsmiddelen tegen een beschikking als bedoeld in het eerste lid kunnen uitsluitend betrekking hebben op:

    • a. de grootte van het over te brengen bedrag aan buitenlands inkomen uit werk en woning voorzover dat niet eerder is vastgesteld, en

    • b. de toepassing van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 11, derde lid.

  • 3 Het bedrag aan buitenlands inkomen uit werk en woning dat volgens artikel 11, eerste lid, naar het volgend jaar wordt overgebracht, kan worden herzien of alsnog worden vastgesteld, indien:

    • a. een aanslag wordt verminderd wegens de verrekening van verliezen uit andere jaren;

    • b. de inspecteur een navorderingsaanslag vaststelt;

    • c. de inspecteur een beschikking herziet waarin het bedrag van een verlies wordt vastgesteld;

    • d. enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het bedrag van het over te brengen buitenlands inkomen uit werk en woning te hoog is vastgesteld, waarbij de herziening alleen kan plaatsvinden voor in de beschikking opgenomen buitenlands inkomen uit werk en woning dat is genoten in een van de twaalf voorafgaande jaren.

  • 4 In afwijking in zoverre van artikel 11, eerste lid, tweede volzin, wordt, indien het derde lid toepassing vindt, het herziene of het alsnog vastgestelde bedrag aan buitenlands inkomen uit werk en woning dat naar het volgend jaar wordt overgebracht, in het volgend jaar in aanmerking genomen zonder dat dit bedrag vooraf door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking is vastgesteld. De vorige volzin vindt overeenkomstige toepassing voorzover de herziening gevolgen heeft voor bedragen die worden overgebracht naar jaren waarvoor al een aanslag is vastgesteld.

Artikel 27. Beschikkingen inhaalregeling

  • 1 De inspecteur stelt het bedrag van het volgens artikel 12 naar een volgend jaar over te brengen negatieve buitenlands inkomen uit werk en woning per Mogendheid vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 3 Indien het negatieve buitenlands inkomen uit werk en woning niet bij voor bezwaar vatbare beschikking is vastgesteld, wordt het bedrag in het volgende jaar toch in aanmerking genomen als negatief bestanddeel van het buitenlands inkomen uit werk en woning. Het bedrag wordt niet meer in aanmerking genomen indien de termijn waarbinnen de inspecteur bevoegd is om een aanslag vast te stellen over het eerste jaar waarin een lager naar het volgend jaar over te brengen bedrag aan negatief buitenlands inkomen uit werk en woning bij voor bezwaar vatbare beschikking had moeten worden vastgesteld, met meer dan twee jaar is overschreden.

Artikel 28. Beschikkingen verrekening

  • 1 De inspecteur stelt de volgens de artikelen 14, 17, 20 en 25a over te brengen bedragen aan vanwege andere Mogendheden geheven belasting per artikel vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 29. Emigratie en terugkeer

Ingeval de belastingplichtige in een jaar anders dan door overlijden ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn, en binnen een termijn van acht jaren na afloop van dit jaar wederom binnenlands belastingplichtige wordt, worden de over het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de binnenlandse belastingplicht is geëindigd volgens de artikelen 26, 27 en 28 vastgestelde bedragen aan over te brengen buitenlands inkomen uit werk en woning, negatief buitenlands inkomen uit werk en woning en vanwege andere Mogendheden geheven belasting, aangemerkt als bedragen die in het jaar voorafgaande aan het opnieuw binnenlands belastingplichtig worden, zijn vastgesteld.

Hoofdstuk III. Loonbelasting

Artikel 30. Vrijstelling van loonbelasting

Een in Nederland wonende werknemer is vrijgesteld van de loonbelasting die betrekking heeft op door hem genoten loon waarop artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van toepassing is, en dat is onderworpen aan een belasting naar het inkomen die vanwege de andere Mogendheid als in dat artikel bedoeld wordt geheven.

Hoofdstuk IV. Vennootschapsbelasting

Afdeling 1. Vrijstelling

Artikel 31. Vrijstelling

Een binnenlandse belastingplichtige is vrijgesteld van de vennootschapsbelasting die betrekking heeft op buitenlandse winst.

Artikel 32. Buitenlandse winst uit een andere Mogendheid

  • 1 De buitenlandse winst uit een andere Mogendheid is het gezamenlijke bedrag van de in die Mogendheid behaalde winst uit buitenlandse onderneming, zijnde een onderneming die, of het gedeelte van een onderneming dat, wordt gedreven met behulp van een vaste inrichting of een vaste vertegenwoordiger binnen het gebied van de andere Mogendheid. De in de eerste volzin bedoelde winst wordt alleen in aanmerking genomen voorzover deze is onderworpen aan een belasting naar de winst die vanwege die andere Mogendheid wordt geheven.

  • 2 Tot een buitenlandse onderneming worden gerekend:

    • a. in de andere Mogendheid gelegen onroerende zaken;

    • b. rechten die direct of indirect betrekking hebben op in de andere Mogendheid gelegen onroerende zaken;

    • c. rechten op aandelen in de winst van een onderneming waarvan de leiding in de andere Mogendheid is gevestigd voorzover zij niet opkomen uit effectenbezit;

    • d. werkzaamheden die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 30 dagen in, op of boven het winningsgebied van de andere Mogendheid worden verricht.

  • 4 Het winningsgebied van de andere Mogendheid bestaat uit de territoriale zee van de andere Mogendheid alsmede het buiten de territoriale zee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, voorzover de andere Mogendheid daar op grond van het internationale recht rechten mag uitoefenen op het gebied van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen.

  • 5 In afwijking van het eerste lid wordt winst uit buitenlandse onderneming behaald met een onderneming waarvan de werkzaamheden grotendeels bestaan uit beleggen of uit financieringswerkzaamheden als bedoeld in artikel 13, tweede lid, laatste volzin, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, niet tot de buitenlandse winst uit een andere Mogendheid gerekend. De eerste volzin vindt geen toepassing indien de werkzaamheden volgens genoemd artikel 13 kunnen worden aangemerkt als actieve financieringswerkzaamheden.

  • 6 Voor de toepassing van het eerste lid wordt de buitenlandse winst uit een andere Mogendheid bepaald met inachtneming van het bedrag van € 500 000, bedoeld in artikel 10d, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Ingeval er uit meerdere Mogendheden buitenlandse winst wordt behaald wordt het bedrag van € 500 000 toegerekend aan een buitenlandse onderneming uit een andere Mogendheid in de verhouding waarin het teveel aan vreemd vermogen, bedoeld in artikel 10d, vierde lid, van de wet, van die onderneming, voor vermindering met het bedrag van € 500 000, staat tot het teveel aan vreemd vermogen, bedoeld in artikel 10d, vierde lid, van de wet, van de buitenlandse ondernemingen gezamenlijk, voor vermindering met het bedrag van € 500 000.

Artikel 33. Vermindering belasting bij buitenlandse winst

  • 1 De in artikel 31 bedoelde vrijstelling voor buitenlandse winst wordt voor elke Mogendheid waarin de belastingplichtige zodanige winst behaalt afzonderlijk toegepast door een vermindering te verlenen op de verschuldigde vennootschapsbelasting.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vermindering is gelijk aan het bedrag dat tot de belasting die zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 verschuldigd zou zijn, in dezelfde verhouding staat als de buitenlandse winst uit een Mogendheid staat tot noemerwinst.

  • 3 De vermindering dan wel, ingeval de belastingplichtige uit meer dan een Mogendheid buitenlandse winst geniet, het gezamenlijke bedrag van de verminderingen kan, met inachtneming van de verminderingen volgens andere regelen ter voorkoming van dubbele belasting, niet meer bedragen dan het bedrag van de belasting dat zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 verschuldigd zou zijn.

Artikel 34. Doorschuifregeling

  • 1 Voorzover het gezamenlijke bedrag aan vrij te stellen buitenlandse winst – per Mogendheid berekend met inachtneming van de verrekening volgens artikel 35 – groter is dan de noemerwinst, wordt het overgebracht naar het volgend jaar. Deze overbrenging vindt alleen plaats indien de naar het volgend jaar over te brengen buitenlandse winst door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 2 In het jaar waarnaar de overbrenging plaatsvindt, wordt voor de berekening van de vermindering van artikel 33 de buitenlandse winst verhoogd met het over te brengen bedrag aan buitenlandse winst. De noemerwinst wordt niet verhoogd.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de toedeling van de vrij te stellen buitenlandse winst per Mogendheid aan de te verlenen vermindering volgens artikel 33 en de overbrenging van buitenlandse winst naar een volgend jaar van het eerste lid.

Artikel 35. Inhaalregeling

  • 1 Indien de buitenlandse winst uit een Mogendheid – berekend met inachtneming van de overbrenging per Mogendheid volgens artikel 34 – negatief is, wordt deze voor de toepassing van de vermindering van artikel 33 aangemerkt als negatief bestanddeel van de buitenlandse winst van het volgend jaar uit die Mogendheid. De inspecteur stelt de naar het volgend jaar over te brengen negatieve buitenlandse winst vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Afdeling 2. Verrekening

Artikel 36. Verrekening buitenlandse belasting op dividenden, interest en royalty's

  • 1 Aan een binnenlandse belastingplichtige wordt, ter verrekening van vanwege een andere Mogendheid geheven belasting, een vermindering van vennootschapsbelasting verleend voor in de winst, maar niet in enige in artikel 32 bedoelde buitenlandse winst, begrepen dividenden, interest en royalty's, indien:

    • a. de vennootschap die de dividenden uitdeelt of de schuldenaar van de rente en royalty's in een ontwikkelingsland woont of gevestigd is, en

    • b. de dividenden, interest en royalty's zijn onderworpen aan een belasting naar de winst die vanwege dat land, al dan niet aan de bron, wordt geheven.

  • 2 Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is het laagste van de volgende bedragen:

    • a. het bedrag van de in het desbetreffende jaar vanwege andere Mogendheden geheven belasting;

    • b. het bedrag dat tot de belasting die in het desbetreffende jaar zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 verschuldigd zou zijn, in dezelfde verhouding staat als het bedrag van de in dat jaar volgens het eerste lid in aanmerking te nemen dividenden, interest en royalty's staat tot de noemerwinst.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, wordt de belasting die vanwege andere Mogendheden is geheven over dividenden tot geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan tot 25% van die dividenden.

  • 4 Bij de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, worden dividenden en interest verminderd met de daarmee verband houdende kosten, en worden royalty's verminderd met de daarop rechtstreeks drukkende kosten.

  • 6 De vermindering volgens dit artikel bedraagt, met inachtneming van de verminderingen volgens andere regelen ter voorkoming van dubbele belasting en volgens artikel 33, ten hoogste het bedrag aan belasting dat volgens de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 verschuldigd is.

Artikel 37. Voortwenteling niet verrekende belasting dividenden, interest en royalty's

Het bedrag van de in een jaar vanwege andere Mogendheden geheven belasting als bedoeld in artikel 36 dat door de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, of het zesde lid, van dat artikel niet leidt tot een vermindering van vennootschapsbelasting over dat jaar, wordt aangemerkt als vanwege andere Mogendheden geheven belasting van het daaropvolgende jaar. Deze voortwenteling vindt alleen plaats indien het naar het volgend jaar over te brengen bedrag door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 38. Kostenaftrek

Op schriftelijk verzoek van de belastingplichtige blijft artikel 36 buiten toepassing voor de in een jaar genoten dividenden, interest en royalty's als bedoeld in dat artikel en voor de daarover vanwege ontwikkelingslanden geheven belasting.

Artikel 39. Verrekening buitenlandse belasting bij passieve winst uit buitenlandse onderneming

  • 1 Aan een binnenlandse belastingplichtige wordt, ter verrekening van vanwege een andere Mogendheid geheven belasting, een vermindering van vennootschapsbelasting verleend voor door hem behaalde passieve winst uit buitenlandse onderneming als bedoeld in artikel 32, vijfde lid, indien deze winst is onderworpen aan een belasting naar de winst die vanwege een andere Mogendheid wordt geheven.

  • 2 Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is het laagste van de volgende bedragen:

    • a. 50% van het in artikel 22 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 eerstgenoemde percentage maal het, met inachtneming van de overbrenging volgens artikel 41 berekende, positieve gezamenlijke bedrag van de in het eerste lid bedoelde winst uit buitenlandse onderneming;

    • b. het bedrag dat tot de belasting die in het desbetreffende jaar zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 verschuldigd zou zijn, in dezelfde verhouding staat als het gezamenlijke bedrag van de in dat jaar volgens het eerste lid in aanmerking te nemen winst uit buitenlandse onderneming, staat tot de noemerwinst.

  • 3 Op verzoek van de belastingplichtige wordt het volgens het tweede lid, onderdeel a, te bepalen bedrag gesteld op het bedrag van de in het desbetreffende jaar vanwege andere Mogendheden geheven belasting. In een jaar waarnaar een negatief bedrag als bedoeld in artikel 41 is overgebracht, wordt van de in de vorige volzin bedoelde belasting niet meer in aanmerking genomen dan het bedrag dat tot die belasting in dezelfde verhouding staat als het in het tweede lid bedoelde gezamenlijke bedrag – berekend met inachtneming van de overbrenging volgens artikel 41 – staat tot dat gezamenlijke bedrag berekend zonder toepassing van de overbrenging volgens artikel 41, vermeerderd met het volgens artikel 40 naar dat jaar overgebrachte bedrag van vanwege andere Mogendheden geheven belasting.

  • 5 De vermindering volgens dit artikel bedraagt, met inachtneming van de verminderingen volgens andere regelen ter voorkoming van dubbele belasting en volgens de artikelen 33 en 36, ten hoogste het bedrag aan verschuldigde vennootschapsbelasting.

Artikel 40. Voortwenteling niet verrekende belasting bij passieve winst uit buitenlandse onderneming

Voorzover het volgens artikel 39, tweede lid, onderdeel a, of het derde lid, berekende bedrag door de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, of het vijfde lid niet leidt tot een vermindering van vennootschapsbelasting over dat jaar, wordt dit bedrag overgebracht naar het volgende jaar en in dat jaar bij de berekening van de vermindering in aanmerking genomen. Deze overbrenging vindt alleen plaats indien het naar het volgend jaar over te brengen bedrag door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 41. Inhaal negatieve bedragen

  • 1 Indien het gezamenlijke bedrag bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel a, negatief is, wordt dit bedrag overgebracht naar het volgend jaar en bij de berekening van het gezamenlijke bedrag van dat jaar als negatief bedrag in aanmerking genomen. De inspecteur stelt het naar het volgend jaar over te brengen bedrag vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Afdeling 3. Formele en overige bepalingen

Artikel 42. Beschikkingen doorschuifregeling

  • 1 De inspecteur stelt het bedrag van de volgens artikel 34 naar een volgend jaar over te brengen buitenlandse winst per mogendheid vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze vaststelling gebeurt gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over dat jaar. Het bedrag van de naar het volgend jaar over te brengen buitenlandse winst wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.

  • 2 Rechtsmiddelen tegen een beschikking als bedoeld in het eerste lid kunnen uitsluitend betrekking hebben op:

    • a. de grootte van het over te brengen bedrag aan buitenlandse winst voorzover dat niet eerder is vastgesteld, en

    • b. de toepassing van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 34, derde lid.

  • 3 Het bedrag aan buitenlandse winst dat volgens artikel 34, eerste lid, naar het volgend jaar wordt overgebracht, kan worden herzien of alsnog worden vastgesteld, indien:

    • a. een aanslag wordt verminderd wegens de verrekening van verliezen uit andere jaren;

    • b. de inspecteur een navorderingsaanslag vaststelt;

    • c. de inspecteur een beschikking herziet waarin het bedrag van een verlies wordt vastgesteld;

    • d. enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het bedrag van de over te brengen buitenlandse winst te hoog is vastgesteld, waarbij de herziening alleen kan plaatsvinden voor in de beschikking opgenomen buitenlandse winst die is genoten in een van de twaalf voorafgaande jaren.

  • 4 In afwijking in zoverre van artikel 34, eerste lid, tweede volzin, wordt, indien het derde lid toepassing vindt, het herziene of het alsnog vastgestelde bedrag aan buitenlandse winst dat naar het volgend jaar wordt overgebracht, in het volgend jaar in aanmerking genomen zonder dat dit bedrag vooraf door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking is vastgesteld. De vorige volzin vindt overeenkomstige toepassing voorzover de herziening gevolgen heeft voor bedragen die worden overgebracht naar jaren waarvoor al een aanslag is vastgesteld.

Artikel 43. Beschikkingen inhaalregeling en inhaal negatieve bedragen

  • 1 De inspecteur stelt het bedrag van de volgens artikel 35 naar een volgend jaar over te brengen negatieve buitenlandse winst per Mogendheid vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 2 De inspecteur stelt het volgens artikel 41 naar een volgend jaar over te brengen negatieve gezamenlijke bedrag aan buitenlandse winst als bedoeld in artikel 39, eerste lid, vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 4 Indien de negatieve buitenlandse winst niet bij voor bezwaar vatbare beschikking is vastgesteld, wordt het bedrag in het volgende jaar toch in aanmerking genomen als negatief bestanddeel van de buitenlandse winst. Het bedrag wordt niet meer in aanmerking genomen indien de termijn waarbinnen de inspecteur bevoegd is om een aanslag vast te stellen over het eerste jaar waarin een lager naar het volgend jaar over te brengen bedrag aan negatieve buitenlandse winst bij voor bezwaar vatbare beschikking had moeten worden vastgesteld, met meer dan twee jaar is overschreden. De vorige volzin vindt overeenkomstige toepassing voor het volgens het tweede lid vastgestelde bedrag.

Artikel 44. Beschikkingen verrekening

  • 1 De inspecteur stelt het volgens artikel 37 over te brengen bedrag aan vanwege andere Mogendheden geheven belasting vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 2 De inspecteur stelt het volgens artikel 40 over te brengen bedrag aan belasting vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 45. Emigratie en terugkeer

Ingeval de belastingplichtige in een jaar anders dan door liquidatie ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn, en binnen een termijn van acht jaren na afloop van dit jaar wederom binnenlands belastingplichtige wordt, worden de over het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de binnenlandse belastingplicht is geëindigd volgens de artikelen 42, 43 en 44 vastgestelde bedragen aan over te brengen buitenlandse winst, negatieve buitenlandse winst en vanwege andere Mogendheden geheven belasting, aangemerkt als bedragen die in het jaar voorafgaande aan het opnieuw binnenlands belastingplichtig worden, zijn vastgesteld.

Artikel 46. Wijziging gerechtigdheid tot lichaam

  • 1 Indien aannemelijk is dat in vergelijking met het begin van het oudste jaar waarvan een naar het volgend jaar over te brengen bedrag aan buitenlandse winst als bedoeld in artikel 34 in een later jaar nog niet volledig tot een vermindering heeft geleid, het uiteindelijke belang in de belastingplichtige in belangrijke mate is gewijzigd, wordt met ingang van het jaar waarin de wijziging heeft plaatsgevonden, het over te brengen bedrag aan buitenlandse winst van het daaraan voorafgaande jaar niet meer bij de berekening van de vermindering als bedoeld in artikel 33 in aanmerking genomen.

  • 2 Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing met betrekking tot naar een volgend jaar over te brengen bedragen aan vanwege andere Mogendheden geheven belasting als bedoeld in artikel 37 en over te brengen bedragen aan belasting als bedoeld in artikel 40.

Hoofdstuk V. Recht van successie en recht van schenking

Artikel 47. Vermindering recht van successie bij in Nederland wonende erflater

  • 1 Bij een verkrijging krachtens erfrecht door het overlijden van iemand die ten tijde van dat overlijden in Nederland woonde, wordt ter verrekening van vanwege een andere Mogendheid geheven belasting een vermindering verleend van het recht van successie voor de in de verkrijging begrepen bezittingen behorende tot een door hem gedreven buitenlandse onderneming als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, en voor de in de verkrijging begrepen onroerende zaken die binnen het gebied van een andere Mogendheid zijn gelegen en rechten waaraan deze zijn onderworpen, voorzover de verkrijging van vorenbedoelde bezittingen aan een gelijksoortige belasting is onderworpen die vanwege een andere Mogendheid als daar bedoeld wordt geheven. Deze bepaling geldt niet bij een verkrijging krachtens erfrecht door het overlijden van iemand die op grond van artikel 1, vierde lid, eerste volzin, of artikel 3, eerste lid, van de Successiewet 1956 geacht wordt ten tijde van het overlijden in Nederland te hebben gewoond.

  • 2 Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is het laagste van de volgende bedragen:

    • a. het bedrag van de vanwege de andere Mogendheid geheven belasting;

    • b. het bedrag dat tot het recht van successie dat volgens de Successiewet 1956 verschuldigd zou zijn zonder toepassing van dit besluit, in dezelfde verhouding staat als de gezamenlijke waarde van de in de verkrijging begrepen, in het eerste lid bedoelde, bezittingen in de andere Mogendheid staat tot de waarde van alle verkregen bezittingen.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid wordt:

    • a. de waarde van de in het eerste lid bedoelde bezittingen verminderd met de waarde van de schulden in verband met die bezittingen;

    • b. de waarde van alle verkregen bezittingen verminderd met de waarde van alle schulden die op grond van de Successiewet 1956 in aftrek komen en verminderd met de vrijstellingen, bedoeld in artikel 32 van de Successiewet 1956, voorzover belastingplichtige daarvoor in aanmerking komt.

  • 4 De vermindering volgens dit artikel bedraagt ten hoogste het bedrag aan recht van successie dat volgens de Successiewet 1956 verschuldigd zou zijn zonder de toepassing van dit besluit.

  • 5 Met onroerende zaken als bedoeld in het eerste lid worden gelijkgesteld:

    • a. de – niet tot een buitenlandse onderneming, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, behorende – economische eigendom, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, van de binnen het gebied van een andere Mogendheid gelegen onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen;

    • b. aandelen in lichamen en lidmaatschapsrechten als bedoeld in artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, welke onroerende zaken en in dit artikel daarmee gelijkgestelde goederen binnen het gebied van een andere Mogendheid vertegenwoordigen. De waarde van de aandelen en lidmaatschapsrechten is gelijk aan de waarde van de onroerende zaken en daarmee gelijkgestelde goederen die door de aandelen en lidmaatschapsrechten middellijk of onmiddellijk worden vertegenwoordigd, verminderd met de waarde van de schulden in verband met die zaken en goederen.

Artikel 48. Vermindering recht van successie bij fictief in Nederland wonende erflater

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Bij een verkrijging krachtens erfrecht door het overlijden van iemand die op grond van artikel 1, vierde lid, eerste volzin, of artikel 3, eerste lid, van de Successiewet 1956 geacht wordt ten tijde van het overlijden in Nederland te hebben gewoond, wordt ter verrekening van vanwege een andere Mogendheid geheven belasting, een vermindering van het recht van successie verleend voor in die verkrijging begrepen bezittingen, voorzover ter zake van de verkrijging van die bezittingen vanwege een andere Mogendheid, waarin de erflater ten tijde van het overlijden zijn daadwerkelijke woonplaats had, een gelijksoortige belasting is geheven. Deze vermindering is niet van toepassing ten aanzien van die bezittingen over de verkrijging waarvan op de voet van artikel 5 van de Successiewet 1956 recht van overgang zou zijn verschuldigd, indien artikel 1, vierde lid, eerste volzin, of artikel 3, eerste lid, van die wet niet van toepassing zou zijn.

  • 2 Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is het laagste van de volgende bedragen:

    • a. het bedrag van de vanwege de andere Mogendheid geheven belasting;

    • b. het bedrag dat tot het recht van successie dat volgens de Successiewet 1956 verschuldigd zou zijn zonder toepassing van dit besluit, in dezelfde verhouding staat als de gezamenlijke waarde van de in de verkrijging begrepen, in het eerste lid van dit artikel bedoelde, bezittingen staat tot de waarde van alle verkregen bezittingen.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid wordt:

    • a. de waarde van de in het eerste lid bedoelde bezittingen verminderd met de waarde van alle schulden, behoudens de waarde van de schulden in verband met de bezittingen, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Successiewet 1956.

    • b. de waarde van alle verkregen bezittingen verminderd met de waarde van alle verkregen schulden en verminderd met de vrijstellingen, bedoeld in artikel 32 van de Successiewet 1956, voorzover belastingplichtige daarvoor in aanmerking komt.

  • 4 De vermindering volgens dit artikel bedraagt ten hoogste het bedrag aan recht van successie dat volgens de Successiewet 1956 verschuldigd zou zijn zonder de toepassing van dit besluit.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 686, datum inwerkingtreding 01-01-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.

Vermindering recht van successie bij fictief in Nederland wonende erflater

1 Bij een verkrijging krachtens erfrecht door het overlijden van iemand die op grond van artikel 1, vierde lid, eerste volzin, of artikel 3, eerste lid, van de Successiewet 1956 geacht wordt ten tijde van het overlijden in Nederland te hebben gewoond, wordt ter verrekening van vanwege een andere Mogendheid geheven belasting, een vermindering van het recht van successie verleend voor in die verkrijging begrepen bezittingen, voorzover ter zake van de verkrijging van die bezittingen vanwege een andere Mogendheid, waarin de erflater ten tijde van het overlijden zijn daadwerkelijke woonplaats had, een gelijksoortige belasting is geheven. Voorts wordt een vermindering van het recht van successie verleend voor in die verkrijging begrepen bezittingen, behorende tot een door hem gedreven buitenlandse onderneming als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, en op in de verkrijging begrepen onroerende zaken als bedoeld in artikel 47 die binnen het gebied van een andere Mogendheid zijn gelegen en rechten waaraan deze zijn onderworpen, voorzover de verkrijging van vorenbedoelde bezittingen aan een gelijksoortige belasting is onderworpen die vanwege een andere Mogendheid als daar bedoeld wordt geheven. Deze bepaling is niet van toepassing ten aanzien van die bezittingen over de verkrijging waarvan op de voet van artikel 5 van de Successiewet 1956 recht van overgang zou zijn verschuldigd, indien artikel 1, vierde lid, eerste volzin, of artikel 3, eerste lid, van die wet niet van toepassing zou zijn.

2 Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is het laagste van de volgende bedragen:

  • a. het bedrag van de vanwege de andere Mogendheid geheven belasting;

  • b. het bedrag dat tot het recht van successie dat volgens de Successiewet 1956 verschuldigd zou zijn zonder toepassing van dit besluit, in dezelfde verhouding staat als de gezamenlijke waarde van de in de verkrijging begrepen, in het eerste lid van dit artikel bedoelde, bezittingen staat tot de waarde van alle verkregen bezittingen.

3 Voor de toepassing van het tweede lid wordt:

  • a. de waarde van de in het eerste lid bedoelde bezittingen verminderd met de waarde van alle schulden, behoudens de waarde van de schulden in verband met de bezittingen, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Successiewet 1956.

  • b. de waarde van alle verkregen bezittingen verminderd met de waarde van alle verkregen schulden en verminderd met de vrijstellingen, bedoeld in artikel 32 van de Successiewet 1956, voorzover belastingplichtige daarvoor in aanmerking komt.

4 De vermindering volgens dit artikel bedraagt ten hoogste het bedrag aan recht van successie dat volgens de Successiewet 1956 verschuldigd zou zijn zonder de toepassing van dit besluit.

Artikel 49. Buitenlandse gelijksoortige belasting als boedelschuld

Indien een verkrijging van een erflater die ten tijde van het overlijden in Nederland woonde, bezittingen omvat welke zich binnen het gebied van een andere Mogendheid bevinden en niet op grond van de artikelen 47 en 48 aanspraak bestaat op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting, wordt bij het bepalen van de waarde van die verkrijging een vanwege die andere Mogendheid over deze bezittingen geheven gelijksoortige belasting in mindering gebracht op die verkrijging.

Artikel 50. Vermindering per verkrijger

De verminderingen bedoeld in de artikelen 47 tot en met 49 worden per verkrijger berekend.

Artikel 51. Schenkingsrecht

Hoofdstuk VI. Kansspelbelasting

Artikel 52. Vrijstelling kansspelbelasting

  • 1 Een in Nederland wonende of gevestigde gerechtigde tot een prijs van een buitenlands kansspel is vrijgesteld van de daarop betrekking hebbende kansspelbelasting, indien die prijs is onderworpen aan een gelijksoortige belasting, die vanwege een ander land of een andere Mogendheid wordt geheven.

  • 2 Het eerste lid vindt geen toepassing, indien de prijs als winst uit onderneming moet worden aangemerkt.

Hoofdstuk VII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 53. Overgangsbepaling doorschuifregeling inkomstenbelasting

  • 1 Een volgens artikel 3, derde lid, van het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989, zoals dat luidde op 31 december 2000, naar een volgend jaar over te brengen bedrag aan buitenlands onzuiver inkomen van het jaar 2000 wordt voor de toepassing van de artikelen 10 en 11 aangemerkt als een naar het jaar 2001 over te brengen bedrag aan buitenlands inkomen uit werk en woning.

  • 2 Het eerste lid vindt alleen toepassing indien het over te brengen buitenlands onzuiver inkomen door de inspecteur volgens artikel 3a van het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989, zoals dat luidde op 31 december 2000, is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 54. Overgangsbepaling inhaalregeling inkomstenbelasting

  • 1 Een volgens artikel 3, vierde lid, van het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989, zoals dat luidde op 31 december 2000, naar een volgend jaar over te brengen bedrag aan negatief buitenlands onzuiver inkomen van het jaar 2000 wordt voor de toepassing van de artikelen 10, 11 en 12 aangemerkt als een naar het jaar 2001 over te brengen bedrag aan negatief buitenlands inkomen uit werk en woning.

  • 2 Het eerste lid vindt alleen toepassing indien het over te brengen negatieve buitenlands onzuiver inkomen door de inspecteur volgens artikel 3a van het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989, zoals dat luidde op 31 december 2000, is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het vijfde lid, tweede en derde volzin, van genoemd artikel 3a vinden hierbij overeenkomstige toepassing.

Artikel 55. Overgangsbepaling voortwenteling buitenlandse bronbelasting inkomstenbelasting

  • 1 Een volgens artikel 5, vierde lid, van het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989, zoals dat luidde op 31 december 2000, naar een volgend jaar over te brengen bedrag aan vanwege andere Mogendheden geheven belasting van het jaar 2000 wordt voor de toepassing van artikel 25 aangemerkt als vanwege andere Mogendheden geheven belasting van het jaar 2001.

  • 2 Het eerste lid vindt alleen toepassing indien het over te brengen bedrag aan belasting door de inspecteur volgens artikel 3a van het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989, zoals dat luidde op 31 december 2000, is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 56. Overgangsregeling bijzonder tarief

  • 1 Indien op of na 1 januari 2001 een onder het inkomen uit werk en woning vallend inkomensbestanddeel wordt belast tegen een bijzonder tarief, vindt bij de bepaling van de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting volgens artikel 10 in het desbetreffende jaar artikel 3, tweede lid, van het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989, zoals dat luidde op 31 december 2000, overeenkomstige toepassing.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen per groep van gevallen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het eerste lid.

Artikel 57. Overgangsregeling vennootschapsbelasting; wijziging gerechtigdheid tot lichaam

  • 1 Voor de toepassing van artikel 46 blijft een wijziging van het uiteindelijke belang in de belastingplichtige die voor 1 januari 2001 heeft plaatsgevonden buiten aanmerking, mits

    • a. artikel 10, achtste lid, van het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989, zoals dat luidde op 31 december 2000, indien dit zou zijn blijven gelden op de belastingplichtige niet van toepassing zou zijn,

    • b. de belastingplichtige direct voorafgaande aan de wijziging een onderneming dreef.

Artikel 58. Overgangsregeling, delegatiebepaling over te brengen bedragen

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop naar een volgend jaar over te brengen bedragen uit het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989 in aanmerking worden genomen bij de toepassing van dit besluit.

Artikel 59. Intrekking Besluit voorkoming dubbele belasting 1989

  • 1 Het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989 wordt ingetrokken.

  • 2 Het in het eerste lid genoemde besluit vindt voor de toepassing van de vennootschapsbelasting nog toepassing op het jaar dat is aangevangen voor 1 januari 2001 en dat na die datum eindigt.

Artikel 60. Inwerkingtreding

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

  • 2 Voor de heffing van de vennootschapsbelasting vindt dit besluit voor het eerst toepassing met ingang van het jaar dat met of in 2001 aanvangt.

  • 3 Voor de heffing van het recht van successie en het recht van schenking vindt dit besluit toepassing, indien het overlijden, de schenking of de in artikel 45, derde lid, tweede zin, of de in artikel 53, eerste lid, van de Successiewet 1956 bedoelde gebeurtenis plaatsvindt op of na het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit, zomede indien op of na dat tijdstip krachtens schenking wordt verkregen ten gevolge van de vervulling van een voorwaarde.

Artikel 61. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit voorkoming dubbele belasting 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 21 december 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Uitgegeven de achtentwintigste december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals