1. Wetgeving
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
Met ingang van 1 januari 1997 is in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964
(hierna: Wet LB) de zogenoemde gebruikelijkloonregeling opgenomen. In verband met
de gebruikelijkloonregeling is krachtens artikel 4, onderdeel d, van de Wet LB, in
samenhang met artikel 2h van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: het
Uitvoeringsbesluit), als fictieve dienstbetrekking aangemerkt de arbeidsverhouding
van een persoon (hierna: AB-werknemer) die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam
(tot 1 januari 2001: de vennootschap) waarin hij een aanmerkelijk belang heeft in
de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB). Het verschil van het loon
dat op grond van artikel 12a van de Wet LB in aanmerking wordt genomen en het werkelijk
genoten loon wordt op grond van artikel 13a, derde lid, van de Wet LB geacht te zijn
genoten bij het einde van het kalenderjaar of – indien eerder – bij het einde van
de dienstbetrekking.
De gebruikelijkloonregeling strekt ertoe te voorkomen dat AB-werknemers door middel
van het geheel of gedeeltelijk afzien van een gebruikelijk loon de heffing van inkomstenbelasting
ontgaan of onbedoelde voordelen behalen in de sfeer van de sociale zekerheid en (andere)
inkomensafhankelijke voorzieningen. Met een gebruikelijk loon wordt bedoeld een loon
dat gelet op de opleiding van de werknemer, de aard en omvang van de werkzaamheden
en andere voor de arbeidsmarkt relevante feiten en omstandigheden in het economische
verkeer tussen onafhankelijke partijen overeen pleegt te worden gekomen.
Zekerheid over hoogte gebruikelijk loon
Om de eenheid van beleid met betrekking tot de fiscale behandeling van individuele
gevallen te bevorderen, wordt hierna aangegeven wat de wettelijke regeling inhoudt
en hoe daar in de praktijk mee dient te worden omgegaan.
Tijdens de parlementaire behandeling van bovenbedoelde wetgeving is toegezegd dat
aan de AB-werknemers de mogelijkheid zal worden geboden tijdig zekerheid te verkrijgen
over de toepassing van de gebruikelijkloonregeling. Aangezien een aantal voor de gebruikelijkloonregeling
relevante feiten en omstandigheden, zoals het maximumbedrag aan premie-inkomen waarover
ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen premie wordt geheven
(hierna: WAZ-maxgrondslag), het loon van de overige werknemers, de hoogte en samenstelling
van vergelijkbare beloningen, in de tijd aan veranderingen onderhevig zijn, zal in
beginsel per jaar zekerheid kunnen worden geboden. Niettemin kan het in een aantal
gevallen mogelijk blijken te zijn om, eventueel onder voorwaarden, afspraken te maken
voor meer jaren. Voorwaarde is dat de inspecteur een duidelijk inzicht heeft op de
huidige feiten en omstandigheden en op de toekomstige ontwikkelingen die bij de vaststelling
van een gebruikelijk loon van invloed zijn. In dit verband merk ik op dat het gewenst
is dat de belastingdienst binnen een termijn van acht weken na een daartoe gedaan
verzoek van belanghebbende, uitsluitsel en zekerheid geeft over de hoogte van het
fiscaal in aanmerking te nemen loon. Indien belanghebbende dit wenst, kan een standpunt
worden vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900, eerste
lid, BW. Bij een blijvend verschil van mening over de hoogte van het in aanmerking
te nemen loon kan belanghebbende uiteraard gebruik maken van het hem toegekende rechtsmiddel
van bezwaar tegen de ter zake ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen.
Zoals eerder in onder meer het besluit van 21 juli 1995, nr. AFZ94/4519M, is vermeld
laat de belastingdienst het vooraf geven van een standpuntbepaling achterwege indien
aannemelijk is dat de contribuabele zich begeeft op het terrein van constructies waarbij
de grenzen van het fiscaal mogelijke worden verkend. Voorts blijft het geven van een
standpunt achterwege indien onvoldoende gegevens worden verstrekt om de gevraagde
duidelijkheid te kunnen verschaffen.