Stcrt. 2003, 227, datum inwerkingtreding 26-11-2003, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-07-2003.
1 Elk van de directeuren-generaal, genoemd in artikel 3, eerste lid, geeft rechtstreeks
leiding aan de hoofden van de organisatieonderdelen welke ingevolge artikel 2 rechtstreeks
onder elk van hen ressorteren.
2 Elke directeur-generaal en de inspecteur-generaal Werk en Inkomen stellen de jaarplannen
vast van de onder elk van hen ressorterende organisatieonderdelen. Gegeven het budget
dat door de secretaris-generaal aan de betreffende directeur-generaal respectievelijk
de inspecteur-generaal ter beschikking is gesteld, kennen de directeuren-generaal
en de inspecteurgeneraal aan de functionarissen die leiding geven aan de onder hen
ressorterende organisatieonderdelen de budgetten toe waarover zij mogen beschikken.
De directeuren-generaal en de inspecteur-generaal bewaken de voortgang van de uitvoering
van jaarplannen van de onder hen ressorterende organisatieonderdelen.
3 De directeuren-generaal en de inspecteur-generaal Werk en Inkomen zijn verantwoordelijk
voor:
-
a. het bij schriftelijk besluit toedelen van taken aan de onder hen ressorterende organisatieonderdelen
en aan de functionarissen die leiding geven aan deze organisatieonderdelen;
-
b. de personeelsaangelegenheden van de functionarissen die onder hen ressorteren, voor
zover dit niet ingevolge artikel 4, vijfde lid, aan de secretarisgeneraal is opgedragen;
-
c. de personeelsaangelegenheden van functionarissen die niet meer onder hen ressorteren
en ten aanzien van wie geen andere verantwoordelijke functionaris binnen het ministerie
(meer) aangewezen kan worden, maar die op 31 december 2002 of later wel onder hen
ressorteerden;
-
d. de werkgeversverplichtingen die voortvloeien uit wet- en regelgeving op het gebied
van arbeidsomstandigheden ten aanzien van de onder hen ressorterende organisatieonderdelen,
met uitzondering van de bij de plaatsvervangend secretaris-generaal belegde centraal
georganiseerde werkgeversverplichtingen;
-
e. het zorgdragen voor toedeling van de onder d bedoelde verantwoordelijkheid aan onder
hen ressorterende functionarissen, voor zover deze functionarissen als bestuurder
in de zin van artikel 1 van de Wet op de ondernemingsraden optreden;
-
f. het adviseren van de bewindspersonen ten aanzien van hun eigen werkterrein en het
attenderen van de bewindspersonen op politiek of maatschappelijk gevoelige aspecten
ten aanzien van dat werkterrein;
-
g. het rapporteren aan de secretaris-generaal over de uitvoering van de jaarplannen betreffende
de onder hen ressorterende organisatieonderdelen;
-
h. de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht
voor zover deze betrekking hebben op gedragingen van de onder hen ressorterende functionarissen;
-
i. een juiste, volledige en tijdige aanlevering aan de secretaris-generaal van de gegevens
die in het mandaat-, volmacht- en machtigingsregister SZW, genoemd in artikel 4, vijfde
lid, onder i, moeten worden opgenomen.
4 Elke directeur-generaal is bevoegd om namens een bewindspersoon besluiten te nemen,
privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten en handelingen te verrichten die
noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, voor zover zij
verband houden met zijn werkterrein en voor zover zij niet zijn voorbehouden aan een
bewindspersoon of de secretaris-generaal. Van de volmacht, bedoeld in de eerste volzin,
is evenwel uitgezonderd het aangaan van de volgende overeenkomsten:
-
a. overeenkomsten met de Landsadvocaat en andere juridische dienstverleners inzake advisering
en procureurstelling alsmede het instellen van gerechtelijke procedures;
-
b. overeenkomsten met het Centraal bureau voor de statistiek alsmede overeenkomsten met
betrekking tot meerjarige, structurele beleidsinformatievoorziening die het verzamelen,
bewerken en leveren van beleidsinformatie betreffen, voor zover deze informatie primair
bedoeld is voor ramingen en verdeelmodellen, dan wel verband houdt met verplichtingen
die voortvloeien uit de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid
zoals opgenomen in het Handboek Financiële Informatie en Administratie Rijksoverheid
of met verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen;
-
c. overeenkomsten betreffende de organisatie van voorlichtings- en informatiecampagnes
en de productie en distributie van voorlichtingsmateriaal;
-
d. overeenkomsten betreffende externe advisering in het kader van voorlichtingsprojecten;
-
e. overeenkomsten met de arbodienst, het centraal flankerend beleid ten behoeve van herplaatsers
en de opvang van kinderen van medewerkers van het ministerie;
-
f. overeenkomsten betreffende de technische infrastructuur, de hardware, de kantoorautomatiseringssoftware,
de datacommunicatievoorzieningen en het technisch beheer van geautomatiseerde systemen;
-
g. overeenkomsten betreffende de huisvesting en facilitaire voorzieningen ten behoeve
van de Haagse vestigingen van het ministerie;
-
h. overeenkomsten betreffende de gerechtelijke en buitengerechtelijke invordering van
geldvorderingen van de Staat;
-
i. overeenkomsten met betrekking tot systeemontwikkeling, licenties, functioneel beheer
en onderhoud van applicaties van geautomatiseerde informatie- en salarissystemen.
5 Het bepaalde in het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de inspecteur-generaal
Werk en Inkomen, met dien verstande dat in afwijking van de uitzonderingen, bedoeld
onder c, e, f, g en i voor hem het volgende geldt. De inspecteurgeneraal Werk en Inkomen
is bevoegd tot het aangaan van overeenkomsten die betrekking hebben op de productie
en distributie van voorlichtingsmateriaal gericht op de communicatie van toezichtsbevindingen
en tot het aangaan van overeenkomsten met de arbodienst. Tevens is de inspecteur-generaal
bevoegd tot het aangaan van overeenkomsten die betrekking hebben op systeemontwikkeling,
licenties, functioneel beheer en onderhoud van applicaties van voorlichtings- en documentatiesystemen.
Voorts is de inspecteur-generaal bevoegd om de overeenkomsten, bedoeld in het vierde
lid, onder f en g, aan te gaan voor zover geen gebruik wordt gemaakt van de departementale
infrastructuur en er geen sprake is van huisvesting in een gebouw waar tevens andere
organisatieonderdelen van het ministerie, niet zijnde baten-lastendiensten, zijn gehuisvest.
6 De in het vierde en vijfde lid bedoelde bevoegdheden van de directeuren- generaal
en de inspecteur-generaal Werk en Inkomen omvatten in elk geval mandaat, volmacht
en machtiging ten aanzien van de volgende aangelegenheden:
-
a. beslissingen in bezwaar- en beroepsprocedures voor zover deze betrekking hebben op
hun eigen verantwoordelijkheden of werkterrein, met uitzondering van de beslissing
op een beroepschrift;
-
b. de aangelegenheden, genoemd in het derde lid;
-
c. het benoemen van de onder hen ressorterende hoofden van afdelingen, subafdelingen
en bureaus en van teamleiders aan wie bevoegdheden zijn toegekend met betrekking tot
personeelsaangelegenheden, voor zover het gaat om functies tot en met salarisschaal
13 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, mits
zij van hun voornemen daartoe vooraf melding hebben gemaakt in de Commissie Management
Development;
-
d. de kwijtschelding en de voorlopige en definitieve buiteninvorderingstelling van vorderingen
op derden van ten hoogste € 500.000,-, alsmede, na instemming van de minister van
Financiën, de voorlopige buiteninvorderingstelling van vorderingen van meer dan €
500.000,-, een en ander voor zover deze vorderingen verband houden met hun eigen werkterrein
en met uitzondering van vorderingen waarvan de oorsprong bij een voormalig organisatieonderdeel
van het ministerie gelegen is;
-
e. het instellen van tijdelijke projectorganisaties binnen hun eigen werkterrein;
-
f. de formatie van de onder hen ressorterende organisatieonderdelen, een en ander met
inachtneming van de daarvoor beschikbaar gestelde budgetten en desbetreffende aanwijzingen
van de secretaris-generaal;
-
g. het verlenen en vaststellen van subsidies en rijksvergoedingen, het aangaan van verbetertrajecten
en het korten op bevoorschotting, voor zover het de uitvoering betreft van regelingen
op hun eigen werkterrein.
7 De inspecteur-generaal Werk en Inkomen geeft op verzoek van een der kamers van de
Staten-Generaal of van een commissie uit een van die kamers een toelichting op het
jaarverslag of een andere rapportage van de Inspectie Werk en Inkomen nadat het desbetreffende
stuk aan de kamers ter kennis is gebracht. De inspecteurgeneraal beperkt zich daarbij
tot het geven van inlichtingen van feitelijke aard. De inspecteur-generaal stelt de
minister terstond in kennis van een verzoek als hier bedoeld.