Hoofdstuk 3. Toelichting op de aan te leveren gegevens en bescheiden
[Regeling vervallen per 01-10-2010]
§ 3.2. Puntsgewijze toelichting
[Regeling vervallen per 01-10-2010]
§ 3.2.1. Toelichting algemene gegevens en bescheiden (§ 1.1)
[Regeling vervallen per 01-10-2010]
c. Indien meerdere uitvoerenden bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden betrokken
zijn dienen van alle betrokkenen de gevraagde gegevens geleverd te worden, onder vermelding
van het onderdeel waarvoor het betrokken bedrijf zorgdraagt. In het geval dat de uitvoerende(n)
niet in Nederland gevestigde bedrijven betreft dient een kopie van de ontheffing van
de vestigingsvoorschriften overgelegd te worden. De desbetreffende eis is niet van
toepassing indien de bouwwerkzaamheden niet door een bedrijf, maar bijvoorbeeld door
de aanvrager zelf worden uitgevoerd.
g. Tot de bouwkosten worden niet gerekend de grondkosten (omvattende de verwervingskosten
van het terrein, de kosten van infrastructurele voorzieningen en de kosten van het
bouwrijp maken), de inrichtingskosten (zoals bedrijfsinstallaties en -apparatuur)
en de bijkomende kosten (waartoe onder andere behoren de architecten- en de adviseurshonoraria,
kosten voor grondonderzoek, verzekeringen, omzetbelasting en andere heffingen). Tot
de bouwkosten behoren echter wel de kosten van de verwarmingsinstallatie, liften,
roltrappen en dergelijke, althans voorzover deze installaties behoren tot de normaal
te verwachten inrichting van het betrokken bouwwerk en dus bijvoorbeeld niet zijn
aangebracht in verband met bedrijfsinstallaties en -apparatuur.
De bouw- en materiaalkosten moeten marktconform worden opgegeven, ook wanneer een
deel van de werkzaamheden door middel van zelfwerkzaamheid wordt uitgevoerd.
Indien de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op een woonwagen of een standplaats
wordt met aannemingssom bedoeld:
-
1. in geval van aanvraag om bouwvergunning voor een plaatsing van een woonwagen: de som
van de prijs van de wagen, de prijs van aflevering en plaatsen op de standplaats en
het aansluiten op de nutsvoorzieningen (exclusief de BTW);
-
2. in geval van een aanvraag om bouwvergunning voor het verplaatsen van een woonwagen:
de som van het plaatsen op de standplaats en het aansluiten op de nutsvoorzieningen
(exclusief de BTW);
-
3. ingeval de aanvraag om bouwvergunning voor het plaatsen respectievelijk verplaatsen
van een woonwagen samenvalt met uitbreiding of verandering van de wagen: de som van
het onder 1 respectievelijk 2 bedoelde bedrag en de prijs van de uitbreiding of verandering
(exclusief de BTW).
h. De verklaring bij langs elektronische weg indienen van gegevens en bescheiden dient
voor ieder aangeleverd bestand de volgende onderdelen te bevatten:
-
1. Naam waaronder ieder bestand op het opslagmedium is terug te vinden (bestandsnaam);
-
2. Beschrijving van de inhoud van het bestand, waarin is aangegeven waarop het bestand
betrekking heeft (geveltekening, rapportage bodemonderzoek, etc);
-
3. Aanduiding type bestand (bestandsformaat) waaruit blijkt met welk programma het bestand
kan worden gelezen;
-
4. Datum en grootte van het bestand.
De bestanden moeten, ongecomprimeerd en als «alleen lezen» gemarkeerd, op een bestandsdrager
(cd-rom of diskette) worden aangeleverd. Indien gegevens per e-mail worden aangeleverd
mogen deze gecomprimeerd zijn, maar moeten deze zonder gebruik van een compressieprogramma
kunnen worden teruggebracht in hun oorspronkelijke vorm («self-extracting»). De gegevens
die per bestand moeten worden aangeleverd moeten in het laatste geval ook van het
gecomprimeerde bestand worden aangegeven, inclusief controlewaarde (CRC of checksum).
De overzichtslijst die aan de elektronisch ingediende gegevens en bescheiden wordt
toegevoegd dient als controlelijst voor de ingediende gegevens en bescheiden. Tevens
verklaart de indiener met de ondertekening van de overzichtslijst dat de aangeleverde
gegevens en bescheiden betrekking hebben op het bouwen waarvoor een vergunning wordt
aangevraagd.
3.2.2a. Toelichting gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan bestemmingsplan
voorschriften inzake archeologische monumentenzorg (§ 1.2.1a)
[Regeling vervallen per 01-10-2010]
Op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 kan in het bestemmingsplan de verplichting tot het aanleveren van een rapport inzake
de archeologische waarde van de ondergrond worden verlangd. Dat rapport wordt toegevoegd
aan de indieningsvereisten bij de aanvraag om een bouwvergunning. Artikel 41 van de Monumentenwet 1988 regelt dat de aanvrager van een vrijstelling van voorschriften van een bestemmingsplan
ook kan worden verplicht een dergelijk rapport aan te leveren. Burgemeester en wethouders
of, in geval van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de gemeenteraad, beoordelen of met het rapport de archeologische waarde in voldoende
mate is vastgesteld.
§ 3.2.2b. Toelichting gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan voorschriften
krachtens de Wet ruimtelijke ordening (§1.2.1b)
[Regeling vervallen per 01-10-2010]
b. Aanduiding van de bestemmingen van ruimten en groepen van ruimten binnen het bouwwerk
en van het bouwwerk zelf.
d. De bruto-inhoud en de bruto-vloeroppervlakte moeten bepaald worden zoals bedoeld
in het normblad NEN 2580.
e. Aan te geven op de situatietekening. Duidelijk moet zijn wat de ligging is van
de gevels van het bouwwerk ten opzichte van de wegzijde, op welke wijze het terrein
ontsloten wordt, de aangrenzende terreinen en de daarop voorkomende bebouwing en het
beoogd gebruik van het terrein behorende bij het voorgenomen bouwwerk.
f. Met de term straatpeil wordt hier bedoeld de hoogteligging van het bouwwerk ten
opzichte van:
-
– de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang, voor een bouwwerk waarvan de
hoofdtoegang direct aan de weg grenst voor een bouwwerk;
-
– of hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw
voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst.
g. Met parkeervoorzieningen op het eigen terrein wordt bedoeld de opstelplaats(en)
voor voertuigen op het bij het geplande bouwwerk behorende perceel.
h. In gebieden waar sprake is van een agrarische bestemming kunnen burgemeester en
wethouders een advies inzake de aanvraag om bouwvergunning aanvragen bij de Agrarische
Adviescommissie. De Agrarische Adviescommissie toetst of het beoogde bouwwerk daadwerkelijk
een agrarische bestemming heeft. Burgemeester en wethouders stellen vast welke informatie
ten behoeve van deze aanvraag noodzakelijk is en geven aan op welke wijze de desbetreffende
informatie moet worden aangeleverd.
i. Een bestemmingsplan kan regels bevatten, ter toetsing waaraan nadere gegevens van
de aanvrager nodig zijn. Dat betreft met name de regels over uitvoerbaarheid als bedoeld
in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en daarbinnen de in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening omschreven woningbouwcategorieën sociale huurwoning, sociale koopwoning en particulier
opdrachtgeverschap. Ook een projectbesluit en besluiten als bedoeld in de artikelen 3.40, 3.41 en 3.42 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen voorschriften over de uitvoerbaarheid bevatten, waaraan een bouwaanvraag wordt
getoetst. Voor een uitleg over de woningbouwcategorieën zij verwezen naar de toelichting
bij onderdeel j (exploitatieplan). Ook bij andere bouwplannen kunnen nadere gegevens
nodig zijn, bijvoorbeeld bij de aanvraag van een bedrijfswoning.
j. Op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Woningwet, moet de bouwvergunning worden geweigerd bij strijd met een exploitatieplan als bedoeld
in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening. Toetsing is alleen aan de orde bij bouwplannen waarvoor een reguliere bouwvergunning
is vereist en die nader zijn aangewezen bij artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Voor de toetsing aan de regels voor de woningbouwcategorieën sociale huurwoning,
sociale koopwoning of particulier opdrachtgeverschap kan overlegging van nadere gegevens
nodig zijn. De definitie van deze categorieën is opgenomen in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het betreft de volgende gegevens: bij een sociale koopwoning gegevens waaruit blijkt dat de woning in de betreffende categorie wordt verkocht
en bewoond zal worden door iemand die tot de doelgroep behoort. De gegevens kunnen
mede betrekking hebben op de inschrijving voor de woning en de toewijzing ervan. Bij
een sociale huurwoning betreft het gegevens waaruit aannemelijk wordt dat de woning in de betreffende categorie
wordt geëxploiteerd. Deze gegevens betreffen de toekomstige exploitant. Gegevens kunnen
mede betrekking hebben op de inschrijving voor de woning en de toewijzing ervan. Bij
particulier opdrachtgeverschap betreft het gegevens waaruit blijkt dat de aanvrager voldoet aan de regels voor particulier
opdrachtgeverschap in het Besluit ruimtelijke ordening en exploitatieplan. Voorts kunnen bij alle soorten bouwplannen gegevens nodig zijn
ter toetsing aan de locatie-eisen in het exploitatieplan. Een voorbeeld betreft de
eisen voor bouwrijp maken.
§ 3.2.3. Toelichting gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan welstandscriteria
(§ 1.2.2)
[Regeling vervallen per 01-10-2010]
a. Uit de geveltekeningen moet duidelijk worden hoe het voorgenomen bouwwerk in de
omgeving past. Hiertoe is het noodzakelijk dat tevens een beeld van de belendende
bebouwing gegeven wordt. Bij grotere bouwwerken kan, ter ondersteuning van de beoordeling
van het bouwwerk, eventueel een schetsmaquette worden aangeleverd.
b. Ten behoeve van de welstandstoetsing dient de aanvrager principedetails over te
leggen. Het betreft hier schetsen of tekeningen van die onderdelen van het gebouw
die voor het uiterlijk bepalend zijn, zonder een volledige bouwkundige uitwerking
van die onderdelen.
c. De aan te leveren foto's moeten, ook bij kleinere bouwwerken, een duidelijk beeld
geven van de inpassing van het geplande bouwwerk in de directe omgeving. Het is dan
ook van belang dat niet alleen de locatie van het geplande bouwwerk maar ook de directe
omgeving duidelijk blijkt uit de foto's. De foto's moeten in kleur zijn afgedrukt
of, in geval van digitaal aangeleverde foto's, in kleur zijn af te drukken.
d. De aanvrager dient duidelijk te maken wat de toegepaste kleuren in het ontwerp
zijn. Hiertoe moeten van een aantal bouwdelen, indien van toepassing, het materiaalgebruik
en de kleur worden aangegeven:
-
– Gevels. Eventuele afwijkingen in materiaalgebruik en/of kleurstelling voor bijvoorbeeld
de plint (voet of basis van het gebouw), gevelbekleding of borstweringen moeten apart
worden vermeld;
-
– Voegwerk;
-
– Kozijnen, ramen en deuren. Eventuele luiken moeten separaat worden aangegeven;
-
– Balkonhekken;
-
– Dakgoten en/of boeidelen;
-
– Dakbedekking.
Ter ondersteuning van de toetsing kan een dakpan, steen of (kleur)monsterbord worden
gevraagd.
Indien de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op een woonwagen kan aan de
eis met betrekking tot het aanleveren van gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing
van het uiterlijk van de woonwagen aan redelijke eisen van welstand, als genoemd in
paragraaf 1.2.2, onderdelen a, b en d, worden voldaan door het indienen van documentatie
van de leverancier, mits hierop de bedoelde gegevens duidelijk zichtbaar zijn.
Indien het op te richten bouwwerk in een gebied gelegen is waarvan door de gemeenteraad
bepaald is dat de eisen van welstand niet van toepassing zijn, behoeven bovenstaande
gegevens niet te worden verstrekt. Dit geldt tevens voor tijdelijke bouwwerken en
voor typen bouwwerken welke door de gemeenteraad welstandsvrij verklaard zijn of waarvoor
door de gemeenteraad in de gemeentelijke welstandsnota geen welstandscriteria zijn
vastgesteld.
3.2.4. Toelichting gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de voorschriften
van het Bouwbesluit 2003 met betrekking tot constructieve veiligheid (§ 1.2.3)
[Regeling vervallen per 01-10-2010]
1. De gevraagde gegevens en bescheiden moeten in alle gevallen bestaan uit tekeningen
en berekeningen betreffende de te wijzigen of te bouwen constructieve delen. Zie voor
verdere eisen de paragrafen 2.2 en 2.3.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de wijziging of uitbreiding van een bestaand
bouwwerk moet uit de aangeleverde gegevens tevens blijken wat de opbouw van de bestaande
constructie is (tekeningen en berekeningen) en wat de toegepaste materialen zijn.
Het voldoen aan de gestelde eisen met betrekking tot de uiterste grenstoestand van
de fundering moet worden aangetoond door middel van een funderingsplan dat, voorzover
de grondslag en/of de aard van het bouwwerk daartoe aanleiding geven, gebaseerd moet
zijn op een onderzoek naar de draagkracht van de ondergrond. In het funderingsplan
moet een plattegrond van de fundering zijn opgenomen. De gevraagde gegevens moeten
tevens op deze plattegrond zijn weergegeven. In een funderingsplan is of zijn over
het algemeen de volgende onderwerpen opgenomen:
-
a. Een funderingsadvies, waarin de keuze van het funderingssysteem wordt gemotiveerd,
gebaseerd op berekeningen van de draagkracht van de ondergrond;
-
b. de aanlegdiepte van de fundering;
-
c. het paaltype, de paallengte en -doorsnede, dan wel de diepte en soort van de grondverbetering.
2. Met betrekking tot gelijkwaardigheid stelt het Bouwbesluit 2003 in artikel 1.5:
Aan een in het tweede tot en met zesde hoofdstuk [van het Bouwbesluit 2003] gesteld
voorschrift dat moet worden toegepast om te voldoen aan een met betrekking tot een
bouwwerk of een gedeelte daarvan gestelde eis, behoeft niet te worden voldaan, voorzover
anders dan door toepassing van dat voorschrift het bouwwerk of het betrokken gedeelte
daarvan ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid,
energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt, als is beoogd met het betrokken
voorschrift.
Met dit artikel voorziet het Bouwbesluit 2003 in de mogelijkheid om, mits binnen het kader van de functionele eisen wordt gebleven,
af te wijken van de in het Bouwbesluit 2003 gegeven prestatie-eisen. Redenen voor afwijking van de in het Bouwbesluit 2003 gegeven prestatie-eisen kunnen bijvoorbeeld zijn de aard van het desbetreffende bouwwerk
of de toepassing van innovatieve materialen en constructies. De aanvrager die een
beroep op dit gelijkwaardigheidsartikel doet moet ten genoegen van burgemeester en
wethouders aantonen dat het bouwwerk ten minste een zelfde mate van veiligheid, bescherming
van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu
biedt als is beoogd met het betrokken voorschrift.
Met betrekking tot kwaliteitsverklaringen stelt het Bouwbesluit 2003 in artikel 1.6:
Indien bij of krachtens dit besluit een eis is gesteld ten aanzien van een bouwmateriaal
of bouwdeel en voor dat bouwmateriaal of bouwdeel een op die eis toegesneden, door
Onze Minister erkende kwaliteitsverklaring is afgegeven, is aan de betreffende eis
voldaan, indien dat bouwmateriaal of bouwdeel overeenkomstig die kwaliteitsverklaring
is toegepast.
Alleen die kwaliteitsverklaringen die een relatie hebben met een voorschrift van het
Bouwbesluit 2003, en door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zijn
erkend, leveren voldoende bewijs op dat aan een bij of krachtens dit besluit gegeven
voorschrift is voldaan.
Met de overlegging van erkende kwaliteitsverklaringen/CE-markeringen en/of verklaringen
van gelijkwaardigheid, welke voldoen aan het in de Regeling Bouwbesluit 2003 gestelde, wordt voldaan aan de in artikel 4 van dit besluit gestelde eis dat aannemelijk gemaakt moet worden dat het bouwen voldoet
aan de desbetreffende eis.
§ 3.2.5. Toelichting gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan overige voorschriften
van het Bouwbesluit 2003 (§ 1.2.4)
[Regeling vervallen per 01-10-2010]
-
1. a. Bij de berekening van de energieprestatiecoëfficiënt wordt uitgegaan van:
Bij de berekening kan gebruik gemaakt worden van NPR 5129 respectievelijk 2917, beide
uitgave 2002, en de bijbehorende rekenprogramma's en standaardoplossingen. De aanlevering
van een EPC berekening is van toepassing voor de gebruiksfuncties die afdeling 5.3 van het Bouwbesluit 2003 aanwijst.
Bij de bepaling van de EPC moet duidelijk zijn welke gegevens zijn meegenomen in de
berekening (bijvoorbeeld rendement van stooktoestellen);
f. De opgave moet tevens gegevens betreffende deuren en daglichtopeningen in uitwendige
scheidingsconstructies bevatten. Voorzover van belang voor het vluchten bij brand
moeten tevens de deuren en daglichtopeningen in inwendige scheidingsconstructies worden
opgegeven. Bij een niet besloten brandcompartiment als bedoeld in art. 2.104, vierde lid, van het Bouwbesluit 2003, moet de aanvrager van een bouwvergunning tevens aangeven in welk deel van dat compartiment
de opslag zal plaatsvinden. Het gaat hier om de open loodsen, bijvoorbeeld voor houtindustrie;
n. Voor in de gevel voorkomende beweegbare constructieonderdelen, welke volgens NEN
5087 behoren tot de voor inbrekers bereikbare zone, geldt dat ze moeten voldoen aan
weerstandsklasse 2, bepaald volgens NEN 5096. Achtergrond is dat een gelegenheidsinbreker
met gebruikelijk gereedschap ten minste 3 minuten nodig heeft om de woning binnen
te komen. Woningen die het Politiekeurmerk Veilig Wonen hebben verkregen voldoen aan
de in het Bouwbesluit 2003 (artikel 2.215) gestelde eis;
x. Uit de verstrekte gegevens moet de hoogteligging van de vloeren ten opzichte van
straatpeil blijken. Tevens moet de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de entree
van het bouwwerk duidelijk zijn;
y. De draairichting van de in de gevels aanwezige draaiende constructieonderdelen
moet worden aangegeven ter toetsing van de vluchtrichting en van het ruimtebeslag
van die draaiende delen boven de openbare weg.
Bij de aanvraag om bouwvergunning met betrekking tot een woonwagen kan aan de eis
tot het verstrekken van alle gegevens en bescheiden, genoemd in de paragrafen 1.2.3
en 1.2.4, voldaan worden door het overleggen van een kwaliteitsverklaring waaruit
blijkt dat de woonwagen gebouwd is overeenkomstig de eisen van het Bouwbesluit 2003.
-
2. Zie de toelichting op paragraaf 1.2.3, in paragraaf 3.2.4, onder 2.
§ 3.2.6. Toelichting gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan overige voorschriften
bouwverordening (§ 1.2.5)
[Regeling vervallen per 01-10-2010]
-
a. . Het bouwveiligheidsplan heeft alleen betrekking op de veiligheid van de weg, de
in de weg gelegen werken, de weggebruikers, de naburige bouwwerken, open erven en
terreinen en hun gebruikers. Overige veiligheidsaspecten, zoals de Arbo-wet, vallen
onder andere regelingen.
Een bouwveiligheidsplan moet de volgende onderdelen bevatten:
-
1. één of meerdere tekeningen waaruit de bouwplaatsinrichting blijkt:
-
– De ligging van het te bebouwen perceel en de omliggende wegen, bouwwerken e.d.;
-
– De situering van het bouwwerk;
-
– De aan- en afvoerwegen;
-
– De laad-, los- en hijszones;
-
– De plaats van de bouwketen;
-
– De grenzen van het bouwterrein waarbinnen alle bouwactiviteiten, inclusief het laden
en lossen, plaatsvinden;
-
– De in of op de bodem van het perceel aanwezige leidingen;
-
– De plaats van ander hulpmaterieel en opslag van materialen.
De schaal van bedoelde tekeningen mag niet kleiner zijn dan 1:100 of 1:1000 wanneer
details op een schaal van 1:100 zijn bijgevoegd;
-
2. gegevens en bescheiden over de toe te passen bouwmethodiek en de toe te passen materialen,
materieel, hulp- en beveiligingsmiddelen bij de bouwwerkzaamheden;
-
3. indien een bouwput moet worden gemaakt voor een ondergronds gelegen bouwdeel: de hoofdopzet
van de verticale bouwputafscheiding en de bouwputbodem en de uitgangspunten voor een
bemalingsplan;
-
4. de uitgangspunten voor een monitoringsplan ter voorkoming van schade aan naburige
bouwwerken.
-
c. In de bouwverordening zijn eisen opgenomen inzake de bereikbaarheid van bouwwerken
voor voertuigen van de brandweer en de bluswatervoertuigen. Om te kunnen toetsen of
aan deze eisen wordt voldaan dienen de desbetreffende voorzieningen te blijken uit
de bij de aanvraag aangeleverde gegevens en bescheiden.
-
d.
Artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de Woningwet verplicht gemeenten in hun bouwverordening voorschriften omtrent slopen op te nemen.
Ingeval voor uitvoering van de bouwwerkzaamheden ook sloopwerk noodzakelijk is, is
krachtens de gemeentelijke bouwverordening veelal een sloopvergunning noodzakelijk.
Bij de aanvraag om bouwvergunning moet in de desbetreffende gevallen een beschikking
of een bewijs van aanvraag om sloopvergunning worden bijgevoegd.
Op grond van artikel 26 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing kan het verlenen van een bouwvergunning voor een bouwwerk, dat geheel of gedeeltelijk
gelegen is binnen een gebied, waar het op grond van artikel 20 dan wel 25 van die wet verboden is om zonder vergunning te slopen, en dat het slopen van een bestaand bouwwerk
zou medebrengen, afhankelijk worden gesteld van een bankgarantie ten bedrage van ten
hoogste één-vijfde gedeelte van de door burgemeester en wethouders geschatte bouwkosten.
Indien de desbetreffende bankgarantie in dergelijke gevallen niet is verleend (en
dus niet tezamen met een beschikking of een bewijs van aanvraag om sloopvergunning
kan worden overgelegd), kan de bouwvergunning worden geweigerd.
-
e.
Artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van de Woningwet verplicht gemeenten in hun bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van
bouwen op verontreinigde bodem op te nemen. Die voorschriften hebben op grond van
artikel 8, vierde lid, van de Woningwet onder meer betrekking op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging
van de bodem, op de aard en omvang van dat onderzoek en op inrichting van het op te
stellen onderzoeksrapport. Op hoofdlijnen weergegeven is deze verplichting door de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten als volgt uitgewerkt in de artikelen 2.1.5 en
2.4.1 van de Modelbouwverordening (Mbv). Het onderzoek dient te bestaan uit de resultaten
van een verkennend onderzoek, verricht volgens NEN 5740, bijlage B (uitgave 1999),
waarbij voor een terrein dat als verdacht geldt het onderzoeksrapport daarnaast nog
dient te bestaan uit de resultaten van een onderzoek volgens het gecombineerde protocol
Bodemonderzoek milieuvergunningen en BSB (SDU, uitgave oktober 1993). Uit de systematiek
van NEN 5740 volgt dat voorafgaand aan het verkennend onderzoek eerst een vooronderzoek
volgens NVN 5725 dient te worden uitgevoerd (ook wel historisch onderzoek genoemd)
ten behoeve van de onderzoekshypothese en een eventuele onderverdeling van het terrein.
De aanwezigheid van asbest in de bodem kan daarbij worden onderzocht door aan het
vooronderzoek volgens NEN 5740 een onderzoek volgens NEN 5707 (indien de bodem en
grond minder dan 20% puin bevat) respectievelijk NEN 5897 (indien de bodem en grond
20% of meer puin bevat) te koppelen. Indien het vooronderzoek uitwijst dat de locatie
onverdacht is, kunnen burgemeester en wethouders besluiten ontheffing te verlenen
voor het uitvoeren van het verkennend onderzoek. Indien de resultaten van het verkennend
onderzoek uitwijzen dat sprake is van bodemverontreiniging en voor de beoordeling
van de ernst van de verontreiniging een nader onderzoek onontkoombaar is, dient nader
onderzoek volgens het Protocol Nader Onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1994) of de Richtlijn
Nader Onderzoek (SDU, uitgave 1995) te worden verricht.
De bouwvergunningaanvrager hoeft niet altijd een bodemonderzoeksrapport aan te leveren.
Op grond van artikel 8, derde lid, van de Woningwet is een bodemonderzoeksrapport alleen voorgeschreven voor bouwwerken voor het bouwen
waarvan een reguliere bouwvergunning nodig is, met uitzondering van bouwwerken die
naar aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk voor het bouwen waarvan op grond
van artikel 43 van de Woningwet geen bouwvergunning is vereist of een geval als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van die wet, en waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen aanwezig zijn, mits dat bouwwerk
de grond raakt of sprake is van een verandering van het niet-wederrechtelijke gebruik.
Maar ook dan is een bodemonderzoeksrapport niet altijd vereist: burgemeester en wethouders
kunnen hiervan, op grond van artikel 2.1.5 van de Mbv, namelijk nog ontheffing verlenen.
Wanneer een bodemonderzoeksrapport is vereist, dient dat rapport op grond van paragraaf
1.2.5, onderdeel e, van deze bijlage te zijn gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd
door een persoon of een instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit
bodemkwaliteit. Laatstgenoemd besluit bevat eisen met betrekking tot de uitvoering
van werkzaamheden in het bodembeheer. Personen en instellingen die bij ministeriële
regeling aangewezen werkzaamheden, waaronder het uitvoeren van bodemonderzoek, uitvoeren,
dienen daartoe te zijn erkend door de Ministers van VROM en Verkeer en Waterstaat.
Een voorwaarde voor erkenning is het bezit van een certificaat of een accreditatie.
Bovendien dienen deze personen en instellingen bij de uitvoering te voldoen aan eisen
die onder meer zijn neergelegd in beoordelingsrichtlijnen en protocollen.
Voor het geval een bodemonderzoeksrapport dient te worden aangeleverd maar het bouwen
pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, bevat artikel 2.1.5
Mbv het voorschrift dat het bodemonderzoek dient plaats te vinden nadat is gesloopt
en voordat met de bouw wordt begonnen. Dit brengt met zich dat het resultaat van een
bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de aanvraag om bouwvergunning.
Daarom behoort dit onderzoeksrapport tot de bescheiden die op grond van onderdeel
3 van paragraaf 1.5 van deze bijlage eerst na indiening van de aanvraag om bouwvergunning
doch uiterlijk drie weken voor de aanvang van de desbetreffende bouwwerkzaamheden
mogen worden aangeleverd. Voorwaarde voor latere indiening van het onderzoeksrapport
is dat burgemeester en wethouders met die latere indiening instemmen. Op basis van
het bepaalde in artikel 56 van de Woningwet kan het tijdstip van latere indiening door hen zo nodig in een voorwaarde bij de
bouwvergunning worden vastgelegd.
§ 3.2.7. Toelichting gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de Woningwet (§ 1.2.6)
[Regeling vervallen per 01-10-2010]
-
a. Indien voor het bouwwerk tevens een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer en/of de Kernenergiewet vereist is, moet de beschikking of het bewijs van aanvraag van de desbetreffende
vergunning bij de aanvraag om bouwvergunning, in het kader van de aanhoudingsplicht
in artikel 52 van de Woningwet, worden bijgevoegd.
-
b. Indien voor het bouwwerk tevens een toelating is vereist als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wet toelating zorginstellingen, moet een afschrift van de toelating dan wel een bewijs van aanvraag daarvan bij
de aanvraag om bouwvergunning, in het kader van de aanhoudingsplicht in artikel 53 van de Woningwet, worden bijgevoegd.
-
c. Indien voor het bouwwerk tevens een vergunning in het kader van de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening vereist is, moet de beschikking
of het bewijs van de aanvraag van de desbetreffende vergunning bij de aanvraag om
bouwvergunning, in het kader van de aanhoudingsplicht in artikel 54 van de Woningwet, worden bijgevoegd.
-
d.
Artikel 7 van de Woningwet geeft de minister van VROM de bevoegdheid om op verzoek van de vergunningaanvrager
in bijzondere gevallen ontheffing te verlenen van de bij of volgens het Bouwbesluit 2003 geldende eisen, mits burgemeester en wethouders daarmee instemmen. Het betreft hier
een vrijstelling, onder voorwaarden, om te waarborgen dat experimenten in de bouw
niet door de bestaande regelgeving onmogelijk worden gemaakt. Artikel 7a van de Woningwet geeft de minister de bevoegdheid om burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen
toe te staan dat zij door hen voorgestelde nadere eisen aan een bouwplan stellen,
zulks ter voldoening aan of in aanvulling op de in het Bouwbesluit 2003 vervatte eisen. In voorkomend geval zal de aanvrager om bouwvergunning in de bouwvergunningprocedure
de gegevens en bescheiden moeten verstrekken die een goede beoordeling van de desbetreffende
verzoeken door de minister mogelijk maken.
-
e. Indien voor het verlenen van een bouwvergunning een ontheffing of projectbesluit krachtens
de Wet ruimtelijke ordening dan wel een besluit als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 van die wet benodigd is, geldt de aanvraag om bouwvergunning tevens als aanvraag om een dergelijke
ontheffing, een dergelijk projectbesluit of besluit. Burgemeester en wethouders stellen
vast welke informatie ten behoeve van deze aanvraag noodzakelijk is en geven aan op
welke wijze de desbetreffende informatie moet worden aangeleverd.
§ 3.2.8. Toelichting op een later tijdstip aan te leveren gegevens en bescheiden (§
1.5)
[Regeling vervallen per 01-10-2010]
-
1. Het uitgangspunt bij het later aanleveren van gegevens en bescheiden bij een aanvraag
om bouwvergunning (al dan niet in fasen verleend) is dat burgemeester en wethouders
voldoende informatie wordt verstrekt om de bouwaanvraag op hoofdlijnen vroegtijdig
in elk geval te kunnen beoordelen.
-
a. De uitgangspunten van het constructieve ontwerp (materiaaltoepassing, globale dimensionering,
de uitgangspunten voor de gewichtsberekening, funderingsplan, etc.) moeten blijken
uit de aangeleverde gegevens en bescheiden. De detailberekeningen en tekeningen ten
behoeve van de uitvoering mogen op een later tijdstip, doch uiterlijk drie weken voor
aanvang van de betreffende werkzaamheden, worden aangeleverd. Hiertoe worden onder
meer gerekend:
-
– wapeningsberekeningen en -tekeningen van in het werk gestorte en geprefabriceerde
betonconstructies;
-
– detailberekeningen en -tekeningen van niet tot de hoofdlijn van de constructie behorende
delen van beton-, staal- en houtconstructies;
-
– detailberekeningen en -tekeningen van verbindingen en verankering en van beton-, staal-
en houtconstructies;
-
– detailberekeningen en -tekeningen van constructief metselwerk.
-
b. De hoofdlijn van de toegepaste installaties, zoals bijvoorbeeld de wijze van verwarming,
koeling en luchtbehandeling, de plaats en wijze van verticaal transport en de locatie
en het type brandveiligheidinstallatie, moet blijken uit de aangeleverde gegevens
en bescheiden. Tevens moeten gegevens en bescheiden betreffende de toegepaste installaties
welke noodzakelijk zijn voor de beoordeling van overige aspecten (bijvoorbeeld de
EPC berekening) bij de aanvraag worden aangeleverd. De detailberekeningen en -tekeningen
ten behoeve van de uitvoering, zoals bijvoorbeeld exact leidingverloop, bevestiging
en montage en een nadere specificatie van de installaties, mogen op een later tijdstip
worden aangeleverd.
De in dit verband later aan te leveren gegevens en bescheiden moeten minimaal drie
weken voor aanvang van de desbetreffende bouwwerkzaamheden ter toetsing aan burgemeester
en wethouders worden voorgelegd.
-
2. De hier genoemde gegevens en bescheiden hebben betrekking op de registratie in het
openbaar bouwregister. Deze moeten minimaal twee dagen voor aanvang van de betreffende
bouwwerkzaamheden aan burgemeester en wethouders worden verstrekt.
-
3. Bij de hiervoor, onder 1 en 2, genoemde gegevens en bescheiden is het op grond van
artikel 4, tweede lid, van het besluit de eigen keuze van de aanvrager of hij die later wenst te verstrekken, ongeacht of
burgemeester en wethouders daarmee wel/niet instemmen. Bij de onder 3 genoemde gegevens
en bescheiden is die instemming van burgemeester en wethouders wel vereist. Indien
zij instemmen, dienen de betreffende gegevens en bescheiden minimaal drie weken voor
aanvang van de desbetreffende bouwwerkzaamheden aan hen worden verstrekt (zie artikel 4, derde lid, van het besluit).