2.2. Begrip ‘krachtens erfrecht’
[Regeling vervallen per 26-09-2008 met terugwerkende kracht tot en met 12-09-2008]
Het begrip ‘krachtens erfrecht’ dient aldus te worden geïnterpreteerd dat hieronder
valt de gerechtigdheid die ontstaat:
-
– door de wettelijke bepalingen inzake het erfrecht (dit kunnen ook buitenlandse wettelijke
bepalingen zijn); of
-
– krachtens testament; of
-
– in het kader van de verdeling van de nalatenschap.
Nieuw erfrecht
Onder ‘krachtens erfrecht’ valt ook het vruchtgebruik voor zover dat ontstaat door
uitoefening van een wilsrecht als bedoeld in artikel 4:19 BW. Hetzelfde geldt voor
een verzorgingsvruchtgebruik als bedoeld in artikel 4:28 of 4:29 BW.
De gerechtigdheid moet betrekking hebben op de woning die behoorde tot het vermogen
van de erflater.
Een vruchtgebruik dat onderdeel uitmaakte van de nalatenschap is op zich niet krachtens
erfrecht verkregen.
Voorbeeld 1
De ouders hebben tijdens hun leven de woning overgedragen aan hun uitwonende kind.
Zij bewonen hun woning op grond van een (gezamenlijke) opvolgend recht van vruchtgebruik.
Nadat een van de ouders is overleden blijft de langstlevende in de woning wonen. Het
vruchtgebruik is in dit geval niet krachtens erfrecht verkregen maar door het overlijden
bij opvolging overgegaan op de langstlevende. De eigenwoningregeling is hier niet
van toepassing.
Voorbeeld 2
X en Y zijn buiten gemeenschap van goederen gehuwd. X bezit de echtelijke woning.
X overlijdt. In het testament is bepaald dat het vruchtgebruik van de nalatenschap
aan Y wordt gelegateerd tegen inbreng van de blote eigendom van vermogensbestanddelen
van Y. Artikel 3.111, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 ziet op een recht
van vruchtgebruik dat de belastingplichtige krachtens erfrecht heeft gekregen. Hieronder
valt ook een vruchtgebruiklegaat tegen inbreng van een waarde. De eigenwoningregeling
geldt dus voor Y.
Voorbeeld 3
X en Y zijn buiten gemeenschap van goederen gehuwd. Y bezit de echtelijke woning.
X overlijdt. In het testament is bepaald dat het vruchtgebruik van de nalatenschap
aan Y wordt gelegateerd tegen inbreng van de blote eigendom van haar woning (turbotestament).
De kinderen zijn de enige erfgenamen. Artikel 3.111, eerste lid, onderdeel b, van
de Wet IB 2001 ziet op een recht van vruchtgebruik dat de belastingplichtige krachtens
erfrecht heeft gekregen. De bepaling ziet dus niet op een recht van vruchtgebruik
op een woning die niet tot het vermogen van de erflater heeft behoord. In dit geval
heeft Y de blote eigendom van haar woning vervreemd onder voorbehoud van een vruchtgebruik.
De eigenwoningregeling geldt dus niet voor Y.