Titel 1. Algemene bepalingen
-
1 Van het tijdstip van haar in werking treden af is de wet van toepassing, indien op
dat tijdstip is voldaan aan de door haar voor het intreden van een rechtsgevolg gestelde
vereisten, tenzij uit de volgende artikelen iets anders voortvloeit.
-
2 Bestaat op het tijdstip waarop de wet van toepassing wordt, een voortdurende toestand
waaraan zij een vorderingsrecht verbindt, dan geldt zij daarvoor van dat tijdstip
af voor het vervolg, tenzij uit de volgende artikelen iets anders voortvloeit.
Tenzij anders is bepaald, wordt een rechtshandeling die is verricht voordat de wet
van toepassing wordt, niet nietig of vernietigbaar ten gevolge van een omstandigheid
die de wet, in tegenstelling tot het tevoren geldende recht, aanmerkt als een grond
van nietigheid of vernietigbaarheid.
-
1 Een rechtshandeling die vernietigbaar was tot aan het tijdstip waarop de wet van toepassing
wordt, kan van dat tijdstip af niet langer worden vernietigd op grond van het gebrek
dat haar tevoren aankleefde, indien de wet een zodanig gebrek niet aanmerkt als een
grond van vernietigbaarheid.
-
1 Een nietige rechtshandeling wordt op het tijdstip waarop de wet van toepassing wordt,
met terugwerkende kracht tot een onaantastbare bekrachtigd, indien zij heeft voldaan
aan de vereisten die de wet voor een zodanige rechtshandeling stelt.
-
3 De vorige leden gelden slechts, indien alle onmiddellijk belanghebbenden die zich
op de nietigheid hadden kunnen beroepen, de handeling voordien als geldig hebben aangemerkt.
Inmiddels verkregen rechten van derden behoeven aan de bekrachtiging niet in de weg
te staan, mits zij worden geëerbiedigd.
-
1 Indien de wet een verjarings- of vervaltermijn op korter dan een jaar stelt, en die
termijn overeenkomstig het in de wet bepaalde zou aanvangen vóór het tijdstip waarop
zij van toepassing wordt, dan wordt deze aanvang naar dat tijdstip verschoven.
-
1 Indien de wet een verjarings- of vervaltermijn op een jaar of langer stelt, en die
termijn overeenkomstig het in de wet bepaalde zou aanvangen vóór het tijdstip waarop
zij van toepassing wordt, dan is het bepaalde omtrent aanvang, duur en aard van die
termijn tot een jaar na dat tijdstip niet van toepassing.
-
1 In afwijking van de artikelen 7 en 8 kan een bevoegdheid die de wet toekent, niet meer worden uitgeoefend, indien de daarvoor
bij de wet gestelde termijn reeds is verstreken vóór het tijdstip waarop zij van toepassing
wordt, en een bevoegdheid van gelijke aard onder het tevoren geldende recht niet bestond.
Evenwel kunnen rechtshandelingen die overeenkomstig artikel 6, tweede lid, van deze wet vernietigbaar worden, nog gedurende een jaar na het tijdstip van het
van toepassing worden der wet worden vernietigd, indien de door de wet gestelde termijn
reeds op dat tijdstip was verstreken.
-
2 Was de termijn waarbinnen volgens het tevoren geldende recht een recht of bevoegdheid
moest zijn uitgeoefend, reeds verstreken op het in het eerste lid bedoelde tijdstip,
dan brengt de wet die een recht of bevoegdheid van gelijke aard toekent, in het rechtsgevolg
van de verjaring of het verval geen verandering.
-
1 De bepalingen van de wet omtrent de rangorde waarin vorderingen uit de opbrengst van
een goed moeten worden voldaan, gelden, behoudens het elders bepaalde, mede met betrekking
tot vorderingen die op het tijdstip van het in werking treden van de wet bestaan.
-
3 De wet is niet van toepassing op de rang van vorderingen die worden verhaald in iemands
faillissement, indien zij in werking treedt nadat de rechter-commissaris overeenkomstig
artikel 103 van het Faillissementsbesluit 1931 de dag heeft bepaald waarop die vorderingen
uiterlijk ter verificatie moeten zijn ingediend.
Is voor de al dan niet toepasselijkheid van de bepalingen der wet omtrent aansprakelijkheid
en schadevergoeding beslissend, of een schade vóór of na het in werking treden van
de wet is ontstaan, en blijkt dat niet, dan is beslissend, of de schade vóór of na
het in werking treden van de wet is bekend geworden.
De aansprakelijkheid voor schade die is ontstaan of, bij toepassing van artikel 11, bekend geworden na het in werking treden van de wet, wordt, ook met betrekking tot
haar omvang, naar het tevoren geldende recht beoordeeld, indien die schade voortspruit
uit dezelfde gebeurtenis of vóór het in werking treden van de wet bestaan hebbende
toestand als een eerdere door de benadeelde geleden schade waarop dat recht van toepassing
was. Hetzelfde geldt voor de aansprakelijkheid wegens iemands overlijden na het tijdstip
van het in werking treden van de wet als gevolg van letsel dat vóór dat tijdstip is
ontstaan.
Een beding dat naar een vóór het in werking treden van de wet geldend wetsartikel
verwijst of de zakelijke inhoud van zo’n artikel weergeeft, wordt geacht een verwijzing
naar of een weergave van de wet in te houden, tenzij zulks niet in overeenstemming
met de strekking van het beding zou zijn.
-
2 Het tevoren geldende recht blijft van toepassing, indien een geding als bedoeld in
het eerste lid in hoogste feitelijke instantie in staat van wijzen verkeert op het
tijdstip waarop de wet van toepassing wordt, tenzij de rechter tot voortzetting van
het geding beslist.
-
3 In een geding ter zake van een cassatieberoep tegen een, vóór het van toepassing worden
van de wet tot stand gekomen, uitspraak blijft het voordien geldende recht van toepassing.
Dit geldt mede voor de verdere behandeling van de zaak door het gerecht waarnaar in
cassatie is verwezen, tenzij de zaak als gevolg van cassatie door het gerecht in haar
geheel opnieuw moet worden behandeld.
-
4 In gedingen als bedoeld in het eerste lid bepaalt de rechter op verzoek van een der
partijen of ambtshalve een termijn waarbinnen partijen de gelegenheid wordt geboden
hun stellingen en conclusies voor zover nodig aan te passen aan de wet of aan deze
of een der volgende titels. Stelt de rechter partijen tot een zodanige aanpassing
in de gelegenheid, dan staat tegen die beslissing geen rechtsmiddel open; wijst de
rechter een daartoe strekkend verzoek af, dan staat een rechtsmiddel daartegen gelijktijdig
met de einduitspraak open.
De in overgangsbepalingen vervatte verwijzing naar de regels van de wet of naar die
van het tevoren geldende recht is in aan de rechter voorgelegde zaken niet van toepassing,
indien de gelijkenis met elders in die bepalingen geregelde gevallen daartoe noopt
of indien de toepassing onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid
en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechter beslist de zaak alsdan op de wijze
die naar zijn oordeel in de gegeven omstandigheden het meest passend en billijk is.
Titel 2. Overgangsbepalingen in verband met Boek 1
Een verzoek, gericht aan de Gouverneur, tot het verkrijgen van diens toestemming tot
wijziging of vaststelling van een geslachtsnaam, dat vóór het tijdstip van het in
werking treden van de wet is ingediend, doch waarop alsdan nog niet is beslist,wordt
van dat tijdstip af aangemerkt en door hem behandeld als een verzoek tot wijziging
of vaststelling van die geslachtsnaam overeenkomstig artikel 7 van Boek 1.
-
2 Op verzoeken tot het verlenen van dispensatie die vóór het tijdstip van het in werking
treden van artikel 31 van Boek 1 overeenkomstig het tevoren geldende artikel 78 van het Burgerlijk Wetboek bij de
Gouverneur zijn ingediend, beslist deze met inachtneming van het ten tijde van zijn
beslissing geldende recht; artikel 31, derde lid, van Boek 1 is in zulk een geval
niet van toepassing.
De stuiting van een huwelijk, aangevangen vóór het tijdstip van het in werking treden
van titel 5, afdeling 3, van Boek 1, vervalt op dat tijdstip, voor zover zij is geschied door een persoon die daartoe
volgens die afdeling niet bevoegd is, of op een grond welke door die afdeling niet
wordt gerechtvaardigd.
Indien de aangifte van een huwelijk vóór het in werking treden van de wet is gedaan
en de voltrekking daarvan nadien geschiedt, doet de ambtenaar van de burgerlijke stand,
alvorens tot die voltrekking gelegenheid te geven, aan zich overleggen de bescheiden
genoemd in artikel 44 van Boek 1, met uitzondering van de in het eerste lid, onder h, van dat artikel bedoelde verklaring.
Onverminderd het bepaalde in artikel 14, tweede en derde lid, van deze wet, kan een huwelijk dat vóór het tijdstip van het in werking treden van
titel 5, afdeling 4, van Boek 1 is voltrokken, nadien slechts worden nietig verklaard, indien de zesde afdeling van de vierde titel van het Eerste Boek van het Burgerlijk Wetboek, zoals deze vóór dat tijdstip gold, de mogelijkheid daartoe openstelde, en tevens
titel 5, afdeling 5, van Boek 1 nietigverklaring toelaat.
Op rechtshandelingen die een echtgenoot vóór het in werking treden van de artikelen 88 en 89 van Boek 1 heeft verricht, blijven de totdan geldende artikelen 158, 159 en 160 van het Burgerlijk
Wetboek van toepassing.
Op rechtshandelingen die een echtgenoot vóór het in werking treden van de wet in strijd
met het toen geldende artikel 169 van het Burgerlijk Wetboek heeft verricht, blijft
het toen geldende artikel 170 van dat wetboek van toepassing.
De tweede en de derde volzin van artikel 97, eerste lid, van Boek 1 zijn van hun in werking treden af mede van toepassing op de goederen die reeds voordien
in de gemeenschap waren gevallen.
-
1 Indien echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na
scheiding van tafel en bed is uitgesproken vóór het tijdstip van in werking treden
van de wet of daarna doch met toepassing van het vóór dat tijdstip geldende recht,
is ten aanzien van de vraag of op een der partijen de verplichting rust om uit dien
hoofde aan de andere partij levensonderhoud te verschaffen, eveneens het vóór dat
tijdstip geldende recht van toepassing. Wordt na het in werking treden van de wet
een huwelijk ontbonden nadat de echtgenoten overeenkomstig het tevoren geldende recht
van tafel en bed waren gescheiden, dan is met betrekking tot het recht op levensonderhoud
het tevoren geldende artikel 255 van toepassing.
-
2 In afwijking van het eerste lid zijn de artikelen 158 en 159 van Boek 1 van toepassing, indien partijen na het tijdstip van het in werking treden van de
wet bij overeenkomst bepalen of de een tegenover de ander tot een uitkering voor diens
levensonderhoud is gehouden. 3. In afwijking van het eerste lid is artikel 160 van Boek 1 van toepassing, indien de andere partij na het tijdstip van in werking treden van
de wet opnieuw in het huwelijk treedt.
Het tevoren geldende artikel 298 van het Burgerlijk Wetboek blijft van toepassing
op de gevolgen van een verzoening van echtgenoten die van tafel en bed waren gescheiden,
indien die verzoening vóór het in werking treden van de wet is geschied.
-
1 Een meerderjarig kind aan wie op het moment van inwerkingtreding van de wet bekend
is dat de man die hem erkend heeft vermoedelijk niet zijn biologische vader is, kan
gedurende een termijn van vijf jaren te rekenen vanaf het tijdstip van inwerkingtreding
van de wet een verzoek tot vernietiging van de erkenning doen overeenkomstig de bepalingen
van de wet.
-
2 Een meerderjarig kind aan wie op het moment van inwerkingtreding van de wet bekend
is dat de man die op grond van huwelijk met zijn moeder zijn vader is, vermoedelijk
niet zijn biologische vader is, kan gedurende een termijn van vijf jaren te rekenen
vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de wet een verzoek tot ontkenning van
het vaderschap doen overeenkomstig de bepalingen van de wet.
-
3 Een op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet lopende termijn voor de ontkenning
van het vaderschap door de vader of door een afstammeling als bedoeld in artikel 201, eerste lid, van Boek 1 wordt verlengd tot een jaar.
-
4 Een op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet lopende termijn voor de vernietiging
van de erkenning door de vader of door een afstammeling als bedoeld in artikel 201, eerste lid, van Boek 1 wordt verlengd tot een jaar.
-
5 Indien de geboorte van een kind voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wet
heeft plaatsgevonden tijdens het huwelijk van zijn vader en moeder of binnen 306 dagen
nadien, kan de moeder of haar afstammelingen als bedoeld in artikel 201, eerste lid, van Boek 1 gedurende twee jaren vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de wet een verzoek
tot ontkenning van het vaderschap doen overeenkomstig artikel 200 van Boek 1. De moeder kan dit verzoek slechts doen indien het kind op het tijdstip van de indiening
van het verzoek de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt.
Een verzoek tot verlening van brieven van wettiging die vóór het tijdstip van het
in werking treden van de wet tot de Gouverneur is gericht, vervalt op dat tijdstip,
indien alsdan op dat verzoek nog niet is beslist.
-
1 Indien vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet een verzoek tot adoptie
is ingediend overeenkomstig het tevoren geldende artikel 331a van het Burgerlijk Wetboek
en een beslissing daaromtrent op dat tijdstip nog niet in kracht van gewijsde is gegaan,
is in de plaats van de in artikel 228, eerste lid, onder a, van Boek 1 gestelde voorwaarde van minderjarigheid van het kind, vereist dat het op de dag van
het adoptieverzoek of het eerste adoptieverzoek de leeftijd van eenentwintig jaren
nog niet had bereikt en niet gehuwd was of gehuwd was geweest.
-
2 Indien het verzoek daartoe binnen twee jaren na het in werking treden van de wet is
gedaan, kan adoptie worden uitgesproken van een kind dat op de dag van het verzoek
meerderjarig is, doch niet is gehuwd of gehuwd geweest en de leeftijd van eenentwintig
jaren nog niet heeft bereikt. Tegen toewijzing van het verzoek staat geen ander rechtsmiddel
open dan beroep in cassatie in het belang der wet.
Indien een verzoek tot adoptie uitsluitend op de grond van het niet vervuld zijn van
de voorwaarde bedoeld in het tevoren geldende artikel 331b, aanhef en onder d, eerste
volzin, van het Burgerlijk Wetboek, is afgewezen, blijft de tweede volzin van het
bedoelde onderdeel van toepassing.
-
1 Wanneer in een overeenkomst die vóór het in werking treden van de wet is aangegaan
of in een uiterste wilsbeschikking die voordien is gemaakt, de uitoefening van enig
recht of de nakoming van enige verplichting afhankelijk is gesteld van het tijdstip
waarop iemand de meerderjarigheid zal hebben bereikt, wordt dat tijdstip bepaald volgens
het tevoren geldende artikel 332 van het Burgerlijk Wetboek.
-
2 Wanneer echter in een overeenkomst die vóór het in werking treden van de wet is aangegaan
of in een wilsbeschikking die voordien is gemaakt, de uitoefening van enig recht of
de nakoming van enige verplichting afhankelijk is gesteld van de voorwaarde of de
termijn waarop hetzij iemand de leeftijd van eenentwintig jaren zal hebben bereikt,
hetzij eerder meerderjarig is geworden, wordt het tijdstip waarop de meerderjarigheid
wordt bereikt, bepaald volgens artikel 233 van Boek 1.
-
1 Een vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet door de rechter getroffen
regeling inzake de gezamenlijke ouderlijke macht na gerechtelijke ontbinding van het
huwelijk of na scheiding van tafel en bed geldt met ingang van dat tijdstip als een
regeling inzake het gezamenlijk gezag als bedoeld in artikel 251, tweede lid, van Boek 1.
-
2 Een vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet door de rechter gegeven
beslissing inzake de uitoefening van de ouderlijke macht door ongehuwde en nimmer
met elkaar gehuwd geweest zijnde ouders die niet is aangetekend in het gezagsregister,
blijft tot zes maanden na dat tijdstip van kracht. Indien binnen die termijn geen
aantekening is gedaan als bedoeld in artikel 252, eerste lid, van Boek 1, is van rechtswege de moeder alleen met het gezag over het kind belast.
-
1 De artikelen 416 en 417 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 818 van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals die vóór het tijdstip van het in werking treden
van de wet golden, zijn na dit tijdstip van toepassing op een voogdij die voordien
is aangevangen.
-
2 Heeft de rechter vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet een gehuwde
vrouw tot voogdes benoemd, en is de voogdij op dat tijdstip nog niet begonnen, dan
zijn nadien artikel 373, tweede lid, onder 1(, van het Burgerlijk Wetboek en 810 van
het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals die voordien golden, van toepassing.
Artikel 450, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat vóór het tijdstip van
het in werking treden van de wet gold voor een voogd, blijft van toepassing op diens
aanspraak op loon, zolang de rechter daaromtrent niet een beslissing op grond van
artikel 358 van Boek 1 heeft genomen.
Artikel 466 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat gold tot aan het tijdstip van het
in werking treden van de wet, blijft van toepassing op hetgeen de minderjarige op
dat tijdstip aan de voogd na het einde van diens bewind nog schuldig was gebleven.
-
1 Een vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet door de rechter getroffen
regeling inzake de omgang tussen het kind en de niet met het gezag belaste ouder of,
ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening, tussen het kind en de ouder bij wie het
kind zijn gewone verblijfplaats niet heeft dan wel tussen het kind en een ander dan
de ouder geldt met ingang van dat tijdstip als een regeling inzake de omgang als bedoeld
in de artikelen 377a, 377f of 377h van Boek 1.
-
2 Indien vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet de rechter afwijzend
heeft beslist op een vordering onderscheidenlijk een verzoek van beide ouders of van
één van hen tot het treffen van een regeling inzake de omgang met het kind, geldt
zodanige beslissing met ingang van dat tijdstip als een ontzegging van het recht op
omgang als bedoeld in artikel 377a, derde lid, van Boek 1.
-
3 Een vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet door de rechter getroffen
regeling inzake het verschaffen van informatie betreffende de persoon van het kind
of diens verzorging en opvoeding aan de niet met het gezag belaste ouder of, ingeval
van gezamenlijke gezagsuitoefening, aan de ouder bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats
niet heeft, door de andere ouder dan wel door derden geldt met ingang van dat tijdstip
als een regeling inzake het verschaffen van informatie als bedoeld in artikel 377b, eerste lid, onderscheidenlijk 377c dan wel 377h van Boek 1.
-
4 Indien in het geval, bedoel in artikel 32, derde lid, van deze wet, de met het gezag belaste ouder binnen een maand na het tijdstip van
het in werking treden van de wet een verzoek als bedoeld in artikel 377b, tweede lid, van Boek 1 heeft gedaan, is artikel 377b, eerste lid, van Boek 1 in ieder geval niet van toepassing,
zolang niet onherroepelijk op dat verzoek is beslist.
Van het tijdstip van het in werking treden van de wet af wordt een curatele die is
ingesteld op grond van het voordien geldende artikel 482, onder 1 (of 4), van het
Burgerlijk Wetboek, aangemerkt als een curatele op grond van artikel 378, onder a, van Boek 1.
Titel 2A. Overgangsbepalingen in verband met Boek 2
Artikel 2, eerste lid, van Boek 2 bepaalt mede de gevolgen van de daar genoemde gebreken in de oprichting van een rechtspersoon,
welke voor het in werking treden van Boek 2 is geschied. Het vierde lid geldt niet voor rechtspersonen die op voet van het derde
lid zijn ontbonden en al voor het in werking treden van Boek 2 in een voorgewende
rechtsvorm aan het verkeer deelnamen.
Artikel 15, vijfde lid, van Boek 2 geldt voor rechtspersonen die bij het in werking treden van Boek 2 bestaan en die geen besloten vennootschap zijn voor het eerst voor het kalenderjaar
dat aanvangt nadat twee jaren na het in werking treden van Boek 2 zijn verstreken.
Artikel 16 van Boek 2 geldt alleen voor het geval de faillissementstoestand onherroepelijk is ingetreden
na het in werking treden van Boek 2.
Bij de toepassing van artikel 16 van Boek 2 wordt slechts in aanmerking genomen het onbehoorlijk bestuur dat plaatsvond na het
in werking treden van Boek 2.
Ten aanzien van commissarissen die zijn benoemd of aangewezen voor het in werking
treden van Boek 2 vindt het bepaalde in artikel 19, derde lid, van Boek 2 eerst toepassing nadat twee jaren zijn verstreken sedert het in werking treden van
Boek 2.
De artikelen 20 tot en met 23 gelden niet voor een besluit van een orgaan van een rechtspersoon dat voor het in
werking treden van Boek 2 is genomen. Voor een dergelijk besluit blijft het toen geldende recht van toepassing.
De artikelen 29 tot en met 31 van Boek 2 zijn niet van toepassing op vereffeningen die zijn aangevangen voor het in werking
treden van Boek 2. Op deze vereffeningen blijft het recht dat gold voor het in werking treden van Boek
2 van toepassing.
Het bepaalde in artikel 36, tweede lid, van Boek 2 geldt voor rechtspersonen die reeds bestaan bij het in werking treden van Boek 2 eerst nadat twee jaren na dat tijdstip zijn verstreken.Tot dat tijdstip blijft voor
deze rechtspersonen het voordien geldend recht van toepassing.
Het bepaalde in artikel 51, eerste lid, onder a, geldt voor de stichting particulier fonds die reeds bestaat bij het in werking treden
van Boek 2, eerst nadat twee jaren na dat tijdstip zijn verstreken.
-
2 Op een vereniging, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij die op het tijdstip
van het in werking treden van Boek 2 bestaat, worden de artikelen 79, 80, 81, 82, 85 en 91 van Boek 2 eerst van toepassing nadat twee jaren na dat tijdstip verstreken. Tot het verstrijken
daarvan blijft het vóór dat tijdstip gegolden hebbende recht van toepassing.
De artikelen 89 en 94 van Boek 2 gelden voor het eerst voor het eerste boekjaar dat aanvangt na het in werking treden
van Boek 2. Tot dat tijdstip blijft voor de betrokken rechtspersoon het voordien geldende recht
van toepassing.
De in de statuten als coöperatieve vereniging aangeduide rechtspersoon heeft vanaf
het in werking treden van Boek 2 als coöperatie te gelden. Is bij een coöperatieve
vereniging, die bij het in werking treden van Boek 2 in staat van vereffening verkeert, aansprakelijkheid ontstaan op grond van artikel
7, aanhef en ten 3e, in verbinding met artikel 19 van de Verordening van de 13de februari
1920 tot regeling der coöperatieve verenigingen (P.B. 1920, no. 9), dan komt deze
aansprakelijkheid door het in werking treden van Boek 2 niet te vervallen.
Het bepaalde in artikel 97 onder d van Boek 2 geldt voor de coöperatie die reeds bestaat bij het in werking treden van Boek 2 pas nadat twee jaren na dit tijdstip zijn verstreken.
De artikelen 116 tot en met 126 gelden voor het eerste boekjaar dat aanvangt na het in werking treden van Boek 2. Tot dat tijdstip blijft voor de betrokken rechtspersoon het voordien geldende recht
van toepassing.
Bij de toepassing van artikel 138 wordt slechts in aanmerking genomen het optreden als ware hij bestuurder en het bijdragen
tot een instructie dat plaatsvond na het in werking treden van Boek 2, voor zover althans het aanmerken als bestuurder niet kon geschieden op grond van
de voordien geldende regels.
Zolang de op 19 november 2002 aan de Staten aangeboden ontwerplandsverordening houdende
vaststelling van een Nieuw wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Zitting 2002-2003-2709
(E-110)) niet tot landsverordening is verheven en in werking is getreden, worden aandelen
op naam in een naamloze vennootschap of besloten vennootschap geacht zich onder de
vennootschap te bevinden, ongeacht of aandeelbewijzen zijn uitgegeven.
Titel 3. Overgangsbepalingen in verband met Boek 3
Zaken die tot aan het tijdstip van het in werking treden van de wet onroerend door
bestemming waren en als zodanig waren begrepen in een beslag of executie, blijven,
indien de wet hen als roerend aanmerkt, ook nadien daaronder begrepen en gelden als
onroerend zolang het beslag of de executie duurt, doch slechts tot aan de levering
aan de koper.
Op roerende zaken die tot aan het tijdstip van het in werking treden van de wet onroerend
door bestemming waren en als zodanig aan hypotheek waren onderworpen, rust van dat
tijdstip af een pandrecht. Het pandrecht komt van dat tijdstip mede te rusten op roerende
zaken die als onroerend door bestemming onder het tevoren geldende recht aan die hypotheek
zouden zijn onderworpen. Met betrekking tot de zaken, in de eerste en de tweede volzin
genoemd, wordt geacht het in artikel 254, eerste lid, van Boek 3 bedoelde beding te zijn gemaakt. Het pandrecht op de in de eerste volzin bedoelde
zaken werkt tegen de, vóór het in werking treden van de wet ontstane, rechten en vorderingen
waartegen de hypotheek kon worden ingeroepen; met betrekking tot de rangorde geldt
het als gevestigd op het tijdstip waarop de zaak met hypotheek werd belast.
De verplichting bedoeld in artikel 15a van Boek 3 geldt voor degene die door dat artikel wordt aangewezen, voor het eerst met betrekking
tot het eerste boekjaar dat na het in werking treden der wet aanvangt, indien een
zodanige verplichting niet reeds krachtens het tevoren geldende recht op hem rustte.
-
1 Feiten die op het tijdstip van het in werking treden van de wet kenbaar zijn uit de
openbare registers voor registergoederen uit een in- of overschrijving voordien of
uit een voordien door de bewaarder geplaatste aantekening, gelden voor de toepassing
van de wet als feiten die overeenkomstig titel 1, afdeling 2, van Boek 3 zijn ingeschreven, tenzij die feiten nadien niet meer hadden kunnen worden ingeschreven.
-
2 De artikelen 24, eerste lid, 25 en 26 van Boek 3 worden eerst drie jaren na het tijdstip van het in werking treden van de wet van
toepassing met betrekking tot een voor inschrijving vatbaar feit dat vóór dat tijdstip
is geschied.
Voor de toepassing van artikel 52, eerste lid, onder d, van Boek 3 wordt onder een bevoegdheid tot inroeping van een vernietigingsgrond begrepen de
bevoegdheid tot het inroepen van een soortgelijke vernietigingsgrond, welke iemand
reeds toekwam volgens het recht dat vóór het toepasselijk worden van de wet gold.
Artikel 81, derde lid, van Boek 3 geldt mede ten aanzien van beperkte rechten die vóór het in werking treden van de
wet reeds door afstand of vermenging waren tenietgegaan.
Is vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet een goed ter uitvoering
van een voorwaardelijke verbintenis geleverd, dan geldt het als onder dezelfde voorwaarde
verkregen.
Op de rechtsverhouding tussen degene die op het tijdstip van het in werking treden
van de wet nog voor een bepaalde tijd rechthebbende op een goed is, en hem die na
hem verkrijgt, zijn de bepalingen omtrent verplichtingen en bevoegdheden welke uit
vruchtgebruik voortvloeien, van overeenkomstige toepassing, voor zover de aard of
inhoud van die rechtsverhouding zich daartegen niet verzet.
-
2 Artikel 633 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat tot aan het in werking treden der
wet gold, blijft van toepassing met betrekking tot een ontvreemde of verloren zaak
die vóór dat tijdstip door een koper te goeder trouw op een jaar- of andere markt
of op een openbare veiling is verkregen.
Levering van een recht als bedoeld in artikel 662, eerste lid, van het Burgerlijk
Wetboek, zoals dat vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet gold, en
voltooid vóór dat tijdstip, werkt jegens een persoon tegen wie het moet worden uitgeoefend
en ten aanzien van wie vóór dat tijdstip volgens artikel 662, tweede lid, de overdracht
nog geen gevolg had, slechts nadat zij hem overeenkomstig artikel 94 van Boek 3 is medegedeeld.
Artikel 104 van Boek 3 is mede van toepassing ten aanzien van een niet in het tevoren geldende artikel 1982
van het Burgerlijk Wetboek genoemd goed, indien vóór het in werking treden der wet
de verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit van dat goed is
gestuit.
Artikel 105 van Boek 3 wordt op het tijdstip van het in werking treden van de wet van toepassing met betrekking
tot degene die alsdan een goed bezit, indien de verjaring van de rechtsvordering tot
beëindiging van dat bezit is voltooid; hij wordt geacht dat goed niet voordien te
hebben verkregen.
Indien een rechthebbende op het tijdstip van het in werking treden van de wet van
zijn beperkte recht geen gebruik maakte en een termijn na afloop waarvan het dientengevolge
krachtens het tevoren geldende recht geheel of ten dele teniet kan gaan, nog niet
was verstreken, wordt artikel 106 van Boek 3 op dat tijdstip van toepassing.
Artikel 122 van Boek 3 vindt mede toepassing met betrekking tot de vergoedingen welke de rechthebbende krachtens
het tevoren geldende recht is verschuldigd geworden over het tijdvak dat aan het in
werking treden van de wet is voorafgegaan.
Van het tijdstip van haar in werking treden af is de wet van toepassing op de handelingen
met betrekking tot de verdeling van een gemeenschap, voor zover die nog niet is voltooid,
en uitsluitend voor het vervolg, behalve indien dit zou nopen tot het ongedaan maken
van alsdan reeds in overeenstemming met het voordien geldende recht getroffen maatregelen.
De wet wordt niet van toepassing ten aanzien van onderwerpen waaromtrent vóór het
in werking treden van de wet een rechterlijke uitspraak is gevraagd.
Van het tijdstip van het in werking treden der wet af is artikel 181 van Boek 3 van toepassing op een onzijdig persoon die is benoemd krachtens artikel 1097 van
het Burgerlijk Wetboek, zoals dat voordien gold, evenwel met handhaving van de voor
hem geldende beloning, zolang de rechter daaromtrent niet een beslissing overeenkomstig
artikel 181, derde lid, van Boek 3 heeft genomen.
De hoofdgerechtigde op goederen waarop ten tijde van het in werking treden van titel 8 van Boek 3 een vruchtgebruik rust, en de vruchtgebruiker kunnen na het in werking treden de
regelingen omtrent bevoegdheden en verplichtingen treffen, welke de wet bij de vestiging
van een vruchtgebruik toelaat.
Artikel 784 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat tot het in werking treden van de
wet gold, blijft van toepassing met betrekking tot de verbruikbare zaken, die waren
begrepen onder een voordien aangevangen vruchtgebruik.
Artikel 221 van Boek 3 is van toepassing op een vruchtgebruik dat op het tijdstip van het in werking treden
van de wet bestaat, ook indien op dat tijdstip de vruchtgebruiker reeds in ernstige
mate in de nakoming van zijn verplichtingen is tekortgeschoten.
Artikel 238, derde lid, van Boek 3 geldt gedurende een jaar na het tijdstip van het in werking treden van de wet niet
ten aanzien van goederen welke vóór dat tijdstip waren ontvreemd en daarna, eveneens
vóór dat tijdstip, in pand waren gegeven.
De artikelen 249 tot en met 252 van Boek 3 zijn niet van toepassing op de uitwinning van een pand, indien vóór het tijdstip
van het in werking treden van de wet aan de pandgever de uitwinning van het pand reeds
was aangezegd. Artikel 253 van Boek 3 is van toepassing, indien eerst na dat tijdstip het pand wordt verkocht of aan de
pandhouder verblijft.
Artikel 1185, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat tot aan het tijdstip
van het in werking treden van de wet gold, blijft van toepassing ten aanzien van schulden
die op dat tijdstip bestaan.
De houders van certificaten als bedoeld in artikel 259 van Boek 3, welke op het tijdstip van het in werking treden van de wet reeds bestaan, verkrijgen
op dat tijdstip een pandrecht overeenkomstig het tweede en derde lid van dat artikel.
Zijn de certificaten uitgegeven voor schuldvorderingen op naam zonder medewerking
van de schuldenaar, dan geldt de vorige volzin slechts, indien aan deze van de uitgifte
mededeling is gedaan.
Indien op het tijdstip van het in werking treden van de wet sinds de overschrijving
in de openbare registers van een leveringsakte wegens koop of een akte van scheiding
nog geen acht vrije dagen zijn verstreken, blijven de artikelen 1207 en 1208 van het
Burgerlijk Wetboek, zoals die voordien golden, van toepassing ten opzichte van de
in die artikelen bedoelde hypotheken.
Artikel 1209 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat vóór het tijdstip van het in werking
treden van de wet gold, blijft van toepassing op bedongen rente over een vordering
tot zekerheid waarvan vóór dat tijdstip hypotheek was gevestigd.
Artikel 266 van Boek 3 is gedurende een termijn van drie jaren na het in werking treden van de wet niet
van toepassing op een hypotheek die vóór dat tijdstip is gevestigd.
-
1 Indien een hypotheekhouder vóór het tijdstip van het in werking treden van het nieuwe
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan een notaris opdracht heeft gegeven tot de voorbereiding van een openbare verkoop,
blijft het vóór 1 januari 2001 geldende recht op die verkoop van toepassing; zo alsdan
de toewijzing ingevolge verkoop na 1 januari 2001 geschiedt, zijn de artikelen 270 tot en met 273 van Boek 3 echter wel van toepassing, met dien verstande dat in artikel 270, derde lid, eerste
volzin, voor «bij een door hem aangewezen bewaarder die aan de daartoe gestelde eisen
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voldoet» wordt gelezen: ter griffie
van het gerecht in eerste aanleg.
Artikel 283 van Boek 3 is niet van toepassing met betrekking tot een vordering tot vergoeding die op het
tijdstip van het in werking treden van de wet bestaat.
Afschaffing van voorrechten op bepaalde goederen door het in werking treden van de
wet heeft geen gevolg voor een voorrecht dat voordien reeds krachtens artikel 1165,
onder 3, van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat tevoren gold, aan een vordering was
verbonden. De voordien geldende artikelen 1170 en 1172a van het Burgerlijk Wetboek
blijven van toepassing. Het recht van degene aan wie de verkochte zaak tot zekerheid
is overgedragen of in pand gegeven, kan, zolang zij zich onder de schuldenaar bevindt,
niet aan de verkoper worden tegengeworpen.
De wet bepaalt van haar in werking treden af, of een retentierecht bestaat en welke
gevolgen dat recht heeft.
De artikelen 316 tot en met 318 van Boek 3 zijn van toepassing, indien de handelingen die volgens die bepalingen stuiting teweegbrengen,
zijn verricht na het tijdstip van het in werking treden der wet. Indien overeenkomstig
het tevoren geldende recht na stuiting een verjaringstermijn is aangevangen die binnen
een jaar na het in werking treden van de wet nog niet is voltooid, dan wordt na afloop
van dat jaar, met inachtneming van artikel 8, tweede lid, van deze wet, artikel 319 van Boek 3 van toepassing.
-
2 De artikelen 2005 tot en met 2011 van het Burgerlijk Wetboek, zoals die tot aan het
in werking treden van de wet golden, blijven gedurende een jaar nadien van toepassing
op de gevallen waarin zij totdien toepasselijk waren, tenzij er een grond tot verlenging
der verjaring overeenkomstig artikel 321 van Boek 3 bestaat. Na afloop van dat jaar wordt de verjaring geacht nimmer geschorst te zijn
geweest.
Vanaf een jaar na het tijdstip van het in werking treden der wet gelden de artikelen 324 en 325 van Boek 3 mede, indien de in artikel 324 bedoelde rechterlijke of arbitrale uitspraak vóór
dat tijdstip is gevallen.
Artikel 1992 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat tevoren gold, blijft van toepassing
indien na het in werking treden van de wet een beroep wordt gedaan op verjaring ingevolge
één van de tevoren geldende artikelen 1987 tot en met 1990 van het Burgerlijk Wetboek.
Titel 5. Overgangsbepalingen in verband met Boek 5
-
1 Van het tijdstip van het in werking treden der wet af geldt een voordien gevestigde
grondrente als een beperkt recht, rustend op een registergoed. De artikelen 776 tot
en met 782 van het Burgerlijk Wetboek, zoals die vóór dat tijdstip golden, blijven
daarop van toepassing, voor zover die met de bepalingen omtrent registergoederen verenigbaar
zijn.
-
2 De rechter kan op vordering van de eigenaar van de zaak waarop de grondrente rust,
de inhoud van dat recht wijzigen, indien het ongewijzigd voortbestaan in strijd is
met het algemeen belang, alsook op grond van omstandigheden welke van dien aard zijn
dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding niet
van de eigenaar kan worden gevergd. De rechter kan de vordering toewijzen onder door
hem te stellen voorwaarden; hij houdt geen rekening met omstandigheden die zich vóór
het in werking treden van de wet hebben voorgedaan.
-
2 Een jaar na het tijdstip van het in werking treden van de wet verkrijgt de vinder
die de zaak alsdan in zijn macht heeft, de eigendom daarvan, indien hij vóór het genoemde
tijdstip de in de in artikel 5, eerste lid, van Boek 5 omschreven aangifte of mededeling heeft gedaan; ten aanzien van de vinder geldt hetzelfde,
indien de overheid de zaak na aangifte in bewaring heeft genomen.
Op het tijdstip van het in werking treden van de wet verliest degene die totdien eigenaar
van een dier was, de eigendom daarvan, indien de in artikel 19 van Boek 5 genoemde feiten op dat tijdstip waren voltooid.
Van het tijdstip van het in werking treden van de wet af is degene die tot dien eigenaar
van een water was, eigenaar van de bodem onder dat water. Een beperkt recht op zulk
een water komt alsdan op die bodem te rusten.
Onroerende zaken die op grond van het tevoren geldende artikel 572 van het Burgerlijk
Wetboek aan het land toebehoren, gaan bij het in werking treden van artikel 24 van Boek 5 over op het eilandgebied.
Uitbreiding van de territoriale zee na het in werking treden van de wet heeft niet
tot gevolg dat de eigendom van haar bodem de alsdan daarmede duurzaam verenigde gebouwen
en werken zal gaan omvatten.
Van drie jaren na het tijdstip van het in werking treden van de wet af bepalen de
artikelen 29 en 34 van Boek 5 wie alsdan eigenaar is van de stroken grond langs de oeverlijn van een water, tenzij
vóór dat tijdstip de grens bij de limitatie overeenkomst is vastgelegd of na dat tijdstip
artikel 31 van Boek 5 toepassing heeft gevonden, dan wel een vordering tot vastlegging als bedoeld in artikel 32 van dat Boek is ingesteld. Artikel 30 van Boek 5 is van overeenkomstige toepassing op de vastlegging van een grens door een de limitatie
overeenkomst die vóór het in werking treden van de wet is gesloten.
De eigenaar van een erf is, tenzij een beperkt recht iets anders meebrengt, verplicht
op vordering van een nabuur de ten tijde van het in werking treden van de wet bestaande
toestand in overeenstemming te brengen met hetgeen waarop die nabuur nadien op grond
van titel 4 van Boek 5 aanspraak kan maken. Is die toestand echter in overeenstemming met het voordien geldende
recht, dan kan de eigenaar van het erf verlangen dat de wijziging niet wordt aangebracht
dan op kosten van de nabuur en tegen vooraf door deze te betalen of te verzekeren
schadevergoeding.
Het in werking treden van de wet brengt geen wijziging in de rechten, bevoegdheden
en verplichtingen met betrekking tot een buurweg welke voordien is ontstaan; artikel 24, eerste lid, van Boek 3 is niet van toepassing op de bestemming tot zulk een buurweg.
Bij het in werking treden van de wet bestaat mandeligheid, indien alsdan reeds is
voldaan aan de vereisten die artikel 60 van Boek 5 aan het ontstaan daarvan stelt. Op dat tijdstip is een scheidsmuur, een hek of een
heg gemeenschappelijk eigendom en mandelig, indien alsdan aan de vereisten daarvoor
volgens artikel 62 van Boek 5 is voldaan.
Indien vóór het in werking treden van de wet een erfdienstbaarheid door bestemming
of herleving is ontstaan, kan dit ontstaan worden ingeschreven in de openbare registers,
bedoeld in titel 1, afdeling 2, van Boek 3. Op het ontbreken van de inschrijving en op inschrijfbare feiten die vóór het in
werking treden van de wet zijn voorgevallen, en die betreffen rechten die niet uit
de openbare registers kenbaar zijn, is artikel 24, eerste lid, van Boek 3 niet van toepassing.
Een erfdienstbaarheid die op het tijdstip van het in werking treden van de wet reeds
bestond, kan niet uit hoofde van artikel 78 van Boek 5 worden opgeheven. In geval van een vordering tot wijziging houdt de rechter geen
rekening met omstandigheden die zich vóór dat tijdstip hebben voorgedaan.
Indien een erf vóór het in werking treden van de wet aan twee of meer personen, hetzij
als deelgenoten, hetzij als eigenaars van verschillende gedeelten daarvan, toebehoort,
wordt artikel 77, eerste lid, van Boek 5 op hen van toepassing met betrekking tot geldelijke verplichtingen die na het in
werking treden van de wet ontstaan.
Op een erfpacht, aangevangen vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet,
blijft, onverminderd het bepaalde in artikel 87, tweede en derde lid, van Boek 5, het vóór dat tijdstip geldende artikel 758 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige
toepassing.
Een erfpachter kan een erfpacht die op het tijdstip van het in werking treden van
de wet bestaat, slechts opzeggen voor zover hij naar het voordien geldende recht tot
opzegging of eenzijdige afstand bevoegd zou zijn geweest. Artikel 88 van Boek 5 is van toepassing, behalve voor zover een andere termijn voor opzegging of afstand
was bedongen.
Indien een erfpacht vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet aan twee
of meer personen, hetzij als deelgenoten, hetzij als erfpachters van verschillende
gedeelten van de zaak, toebehoort, wordt artikel 92, eerste lid, van Boek 5 voor het eerst van toepassing met betrekking tot de eerste canon die na dat tijdstip
wordt verschuldigd.
Een erfpacht die op het tijdstip van het in werking treden van de wet reeds bestond,
kan niet uit hoofde van artikel 97, eerste lid, van Boek 5 worden opgeheven. In geval van een vordering tot wijziging houdt de rechter geen
rekening met omstandigheden die zich vóór dat tijdstip hebben voorgedaan.
Artikel 99 van Boek 5 is niet van toepassing op een erfpacht die ten tijde van het in werking treden van
de wet bestaat.
De artikelen 114 tot en met 117 van deze wet zijn van overeenkomstige toepassing op een recht van opstal in dezelfde
gevallen waarin die artikelen op een recht van erfpacht van toepassing zijn en voor
zover het opstalrecht aan de daar bedoelde regels voor erfpacht is onderworpen.
-
1 Bevat het reglement als bedoeld in het tevoren geldende artikel 634g, eerste lid,
van het Burgerlijk Wetboek niet een regeling, houdende de oprichting van een vereniging
van eigenaren als bedoeld in het tweede lid, onder 1(, van dat artikel, dan blijven
de tevoren geldende bepalingen betreffende de vergadering van eigenaren en de administrateur
van toepassing totdat de akte van splitsing van een gebouw in appartementen zodanig
is gewijzigd, dat het reglement aan artikel 112 van Boek 5 voldoet.
-
2 Van het tijdstip van het in werking treden van de wet af geldt een door de vereniging
van eigenaren voordien benoemde administrateur als haar bestuurder overeenkomstig
artikel 131, eerste lid, van Boek 5.
-
3 Ligt op het tijdstip van het in werking treden van de wet beslag op een gebouw, en
is de splitsing van dat gebouw in appartementen voordien, doch na de beslaglegging
in de openbare registers ingeschreven, dan wordt het beslag volgens het tevoren geldende
recht afgewikkeld.
-
1 Voorzover de bepalingen van een akte van splitsing in appartementen op het tijdstip
van inwerkingtreding van artikel 113, eerste lid, eerste volzin, van Boek 5 afwijkt van deze volzin, is deze volzin gedurende drie jaren na dat tijdstip niet
van toepassing.
-
3 Op verenigingen van eigenaars die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 126, eerste lid, tweede volzin, van Boek 5, niet het in deze volzin bedoelde reservefonds in stand houden, is deze volzin gedurende
drie jaren na dat tijdstip niet van toepassing.
-
4 Op een splitsing die heeft plaatsgevonden voor het tijdstip van inwerkingtreding van
het eerste tot en met derde lid van artikel 139 van Boek 5, zoals deze leden zijn komen te luiden bij de Landsverordening regeling gebruik in
deeltijd van onroerende zaken en aanpassing appartementsrecht, zijn deze leden gedurende
drie jaren na dat tijdstip niet van toepassing.
Titel 6. Overgangsbepalingen in verband met Boek 6
De omzetting van een natuurlijke verbintenis in een rechtens afdwingbare bij een uiterste
wilsbeschikking is niet aan de vereisten van artikel 5 van Boek 6 onderworpen, indien deze beschikking vóór het in werking treden van de wet is gemaakt,
doch nadien tot uitvoering komt.
-
1 De artikelen 10 tot en met 13 van Boek 6 blijven buiten toepassing, indien vóór het in werking treden van de wet een schuld,
al dan niet met de kosten, ten laste van een hoofdelijk schuldenaar of een derde geheel
of ten dele is gedelgd voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat.
-
3 Degene die door het tevoren geldende recht naast een ander aansprakelijk werd gesteld
en aan wie deswege op die ander een verhaalsrecht toekwam, kan dat verhaalsrecht ook
uitoefenen, indien de schuld pas na het in werking treden van de wet te zijnen laste
wordt voldaan en de wet hem geen verhaalsrecht toekent.
Is een prestatie die aan twee of meer schuldeisers is verschuldigd, vóór het tijdstip
van het in werking treden van de wet nog niet geheel of ten dele betaald, dan is artikel 15, tweede lid, van Boek 6 daarop van toepassing, tenzij vóór dat tijdstip betaling is gevorderd.
Het in werking treden van de wet doet de vorderingen bedoeld in de artikelen 33, 36 en 42 van Boek 6 ontstaan, indien alsdan aan de in die artikelen gestelde vereisten is voldaan en
het tevoren geldende recht niet een zodanige vordering toekende. De termijn van verjaring
van die vorderingen wordt gerekend te zijn begonnen op het tijdstip waarop de in die
artikelen bedoelde vereisten waren vervuld, doch hij wordt niet voltooid voordat een
jaar na het in werking treden is verstreken.
Artikel 41, aanhef en onderdeel b, van Boek 6 geldt niet voor verbintenissen tot aflevering van een naar de soort bepaalde zaak,
die voortvloeien uit een rechtsbetrekking welke vóór het in werking treden van de
wet is ontstaan.
Op een aanbod van gerede betaling en een daarop volgende consignatie of bewaargeving,
verricht vóór het in werking treden van de wet en met inachtneming van de toen geldende
artikelen 1421 tot en met 1429 van het Burgerlijk Wetboek zijn de artikelen 66 tot en met 71 van Boek 6 niet van toepassing.
Indien een schuldenaar vóór het in werking treden van de wet in de nakoming van zijn
verbintenis is tekortgeschoten, is op de gevolgen van de tekortkoming de wet niet
van toepassing, ook niet indien de tekortkoming nadien wordt voortgezet.
Artikel 80 van Boek 6 is niet van toepassing, indien de in het eerste lid daarvan, onder a, b of c, omschreven
omstandigheden zich reeds vóór het in werking treden van de wet hebben voorgedaan.
Artikel 83 van Boek 6 is niet van toepassing op het verstrijken van een termijn als bedoeld onder a van
dat artikel, die voortvloeit uit een rechtsverhouding welke vóór het tijdstip van
het in werking treden van de wet is ontstaan, noch op het niet nakomen van een op
dat tijdstip bestaande verbintenis als bedoeld in onderdeel b van dat artikel.
Artikel 130 van Boek 6 geldt niet met betrekking tot een vordering die vóór het tijdstip van in werking
treden van de wet op een ander was overgegaan, of waarop vóór dat tijdstip beslag
was gelegd dan wel een beperkt recht was gevestigd.
Tenzij uit de tussen partijen bestaande rechtsverhouding anders voortvloeit, worden
de geldvorderingen en geldschulden die vóór het tijdstip van het in werking treden
van de wet zijn opgenomen in een rekening als bedoeld in artikel 140 van Boek 6, aangemerkt als op dat tijdstip verrekend voor zover dat nog niet eerder was geschied,
in de volgorde waarin zij voor schuldvergelijking krachtens het voordien geldende
recht waren vatbaar geworden; van dat tijdstip af is alleen het saldo verschuldigd.
De bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een executoriale titel ter zake van een vordering
en haar nevenrechten komt vanaf het tijdstip van het in werking treden van de wet
toe aan degene op wie de vordering vóór dat tijdstip is overgegaan, tenzij de vorige
rechthebbende reeds maatregelen tot uitoefening van zijn bevoegdheid had genomen.
Het tevoren geldende artikel 1419, aanhef en onder 2°, van het Burgerlijk Wetboek
is ook na het in werking treden van de wet van toepassing, indien de koop voordien
is gesloten. De hypotheken van de schuldeisers in wier rechten de koper is gesubrogeerd,
blijven in stand, voor zover dit voor uitoefening van die rechten door de koper nodig
is.
De artikelen 151, tweede lid, en 152 van Boek 6 zijn niet van toepassing op een subrogatie na het in werking treden van de wet, indien
tevoren eveneens reeds subrogatie ter zake van dezelfde vordering heeft plaatsgevonden.
Indien vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet een rechtshandeling
onder ontbindende voorwaarde is verricht, die naar het toen geldende recht het tenietgaan
van een verbintenis door vermenging tot gevolg heeft gehad, doet de vervulling van
de voorwaarde na dat tijdstip de verbintenis herleven.
-
2 Het bepaalde in artikel 233, aanhef en onder a, van Boek 6 wordt op algemene voorwaarden welke een partij reeds vóór het tijdstip van het in
werking treden in overeenkomsten gebruikte, van toepassing nadat een jaar sinds dat
tijdstip is verstreken. Gedurende die termijn is de bepaling evenmin van toepassing
op wijzigingen in die voorwaarden na dat tijdstip.Vernietiging van een beding in een
overeenkomst op grond van het bepaalde in artikel 233, aanhef en onder a, van Boek
6 heeft geen werking over het tijdvak voordat de bepaling van toepassing is geworden.
Artikel 41, eerste lid, van deze wet geldt niet voor een beding als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 dat op het tijdstip van het in werking treden van de wet uit de openbare registers
kenbaar is; de rechtsgevolgen die artikel 252 van Boek 6 en titel 1, afdeling 2, van Boek 3 aan inschrijving in de openbare registers verbinden, komen slechts toe aan inschrijving
na dit tijdstip.
Van het tijdstip van het in werking treden van de wet af is artikel 257 van Boek 6 van toepassing op een ondergeschikte wiens gedraging vóór dat tijdstip tot aansprakelijkheid
heeft geleid.
In geval van een vordering tot wijziging of ontbinding van een overeenkomst als bedoeld
in artikel 258 van Boek 6 houdt de rechter bij de toepassing van dat artikel geen rekening met een wijziging
in de omstandigheden die zich vóór het in werking treden van de wet heeft voorgedaan.
Titel 8. Overgangsbepalingen in verband met Boek 8
Op zaken die als gevolg van het in werking treden van de artikelen 1, 2 of 3a van Boek 8 schip, zeeschip, luchtvaartuig, dan wel bestanddeel daarvan of scheepstoebehoren
worden, of ophouden dat te zijn, en die op het tijdstip van het in werking treden
zijn begrepen in een beslag of executie, blijft tot aan de levering het tevoren geldend
recht van kracht. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing, indien een zodanige
verandering het gevolg is van een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, als
in die artikelen bedoeld.
-
1 Verhindert artikel 3, aanhef en onder a, van deze wet dat een voortbewegingswerktuig of machinerie op het tijdstip van het
in werking treden van de wet door natrekking eigendom van de reder van een schip wordt,
dan treedt dat gevolg in op het tijdstip waarop het overeenkomstig het tevoren geldende
recht zou geschieden.
-
2
Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 wordt eerst drie maanden na het tijdstip van het in werking treden van artikel 1 van Boek 8 van toepassing op een bestaand beding als bedoeld in het vijfde lid van dat artikel
dat op dat tijdstip nog niet in de openbare registers is ingeschreven.
Op de overeenkomsten van vervoer en die tot het doen vervoeren van goederen, alsmede
andere overeenkomsten tot het ter beschikking stellen van een schip, is Boek 8 niet van toepassing, indien die overeenkomsten zijn gesloten vóór het tijdstip van
het in werking treden van dit Boek. Hetzelfde geldt voor de wettelijke rechten en
bevoegdheden die een derde aan een vervoersdocument kan ontlenen en de wettelijke
verplichtingen die met betrekking daartoe op hem rusten, indien het document vóór
dat tijdstip is uitgegeven.
Titel 3, afdeling 1, van Boek 8 is gedurende drie maanden na het tijdstip van haar in werking treden niet van toepassing
op een rederij als omschreven in het tevoren geldende artikel 411 van het Wetboek
van Koophandel, welke niet voldoet aan de omschrijving van artikel 160 van Boek 8.
Op een aanvaring welke heeft plaats gehad vóór het in werking treden van titel 6, afdeling 1, van Boek 8 zijn de bepalingen van die afdeling niet van toepassing. Hetzelfde geldt voor schade
die door een schip vóór het in werking treden van die afdeling is gemaakt.
Op aansprakelijkheid die voortvloeit uit een voorval dat vóór het in werking treden
van titel 7 van Boek 8 heeft plaatsgevonden, zijn de bepalingen van deze titel niet van toepassing.