Beleidsregels classificatie commerciële mediadiensten op aanvraag 2011

Geraadpleegd op 02-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 21-06-2014 en zichtdatum 30-11-2024.
Geldend van 01-11-2011 t/m heden

Regeling van het Commissariaat voor de Media van 22 september 2011, houdende beleidsregels omtrent de classificatie van commerciële mediadiensten op aanvraag zoals bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Mediawet 2008 (Beleidsregels classificatie commerciële mediadiensten op aanvraag 2011)

Het Commissariaat voor de Media,

Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Strekking van de regeling

Deze regeling geeft de criteria weer op basis waarvan het Commissariaat bepaalt of er sprake is van een onder zijn toezicht vallende commerciële mediadienst op aanvraag zoals bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, en artikel 3.29a van de Mediawet 2008.

Artikel 2. Definities en toepassingsbereik

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. bewegende beeldinhoud: een reeks van elkaar opvolgende beelden die de gebruiker ervaart als een vloeiend geheel;

  • b. catalogus: de ordening van het videoaanbod in een databank die het videoaanbod voor de gebruiker toegankelijk maakt;

  • c. Richtlijn: de Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten (Richtlijn 2010/13/EU);

  • d. video: media-aanbod bestaande uit een elektronisch product met bewegende beeldinhoud dat een geheel vormt en als zodanig herkenbaar onder een afzonderlijke titel wordt verspreid;

  • f. wet: de Mediawet 2008.

Artikel 3

Een commerciële mediadienst op aanvraag zoals gedefinieerd in artikel 1.1, eerste lid, en artikel 3.29a van de Mediawet 2008, valt onder het toezicht van het Commissariaat als deze dienst ook voldoet aan alle criteria van de artikelen 4 tot en met 8 van deze beleidsregels.

Artikel 5. Hoofddoel

  • 1 De commerciële mediadienst op aanvraag heeft als hoofddoel het aanbieden van video’s. Hieruit vloeit voort dat de aangeboden video’s geen ondergeschikt belang dienen en dat de commerciële mediadienst op aanvraag een volwaardige, zelfstandig te gebruiken dienst is.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde komt tot uiting in de geboden functionaliteit en de presentatie van de dienst, en daarmee de herkenbaarheid voor het publiek.

Artikel 6. Massamediaal karakter

De commerciële mediadienst op aanvraag heeft een massamediaal karakter. Hiervan is sprake als de dienst zich primair richt op informatie, educatie of vermaak van het algemene publiek of delen daarvan. Dit betekent ook dat de dienst met standaard consumentenapparatuur kan worden ontvangen.

Artikel 7. Economische dienst

De commerciële mediadienst op aanvraag is een economische dienst. Hieronder wordt verstaan dat de aanbieder met de commerciële mediadienst op aanvraag deelneemt aan het economische verkeer.

Artikel 8. Redactionele verantwoordelijkheid

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.1, eerste lid van de Mediawet 2008 inzake de definitie van redactionele verantwoordelijkheid, geldt dat voor de toepassing van deze regeling voor een afzonderlijke commerciële mediadienst op aanvraag maar één aanbieder redactioneel verantwoordelijk is.

  • 2 Als meerdere aanbieders invloed hebben op keuze en organisatie, dan is de aanbieder met de doorslaggevende invloed op de keuze van het videoaanbod redactioneel verantwoordelijk.

Artikel 9. Mogelijkheid instellen adviescommissie

Het Commissariaat kan een adviescommissie in het leven roepen indien principiële vragen ontstaan over bepaalde besluiten op grond van deze regeling.

Artikel 10. Slotbepaling

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 november 2011.

  • 2 Deze regeling wordt aangehaald als Beleidsregels classificatie commerciële mediadiensten op aanvraag 2011.

  • 3 Deze regeling wordt bekendgemaakt door kennisgeving ervan in de Staatscourant en op de internetsite van het Commissariaat voor de Media (www.cvdm.nl).

Commissariaat voor de Media,

T. Bahlmann,

voorzitter.

M. de Cock Buning,

commissaris.

Bijlage Beleidsregels classificatie commerciële mediadiensten op aanvraag 2011

Artikel 1.1. Mediawet 2008

  • mediadienst: dienst die bestaat uit het verzorgen van media-aanbod door middel van openbare elektronische communicatienetwerken als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel h, van de Telecommunicatiewet, waarvoor de verzorger redactionele verantwoordelijkheid draagt;

  • media-aanbod: één of meer elektronische producten met beeld- of geluidsinhoud die bestemd zijn voor afname door het algemene publiek of een deel daarvan;

  • commerciële mediadienst: mediadienst die verzorgd wordt op grond van hoofdstuk 3 Mediawet 2008;

  • commerciële media-instelling: natuurlijke persoon of rechtspersoon die een commerciële mediadienst verzorgt en die voor de toepassing van de Mediawet onder de bevoegdheid van Nederland valt;

  • mediadienst op aanvraag: mediadienst die bestaat uit het verzorgen van media-aanbod dat op individueel verzoek en op een moment naar keuze kan worden afgenomen;

  • programma: elektronisch product met beeld- of geluidsinhoud dat duidelijk afgebakend is en als zodanig herkenbaar onder een afzonderlijke titel via een omroepdienst wordt verspreid;

  • programma-aanbod: geheel van media-aanbod dat wordt verspreid via een omroepdienst;

  • omroepdienst: mediadienst die betrekking heeft op het verzorgen van media-aanbod dat op basis van een chronologisch schema dat is vastgesteld door de instelling die verantwoordelijk is voor het media-aanbod, al dan niet gecodeerd door middel van een omroepzender of een omroepnetwerk wordt verspreid voor gelijktijdige ontvangst door het algemene publiek of een deel daarvan;

  • omroepnetwerk: openbaar elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel h, van de Telecommunicatiewet, dat wordt gebruikt of mede wordt gebruikt om, hoofdzakelijk met gebruik van kabels, programma’s te verspreiden;

  • omroepzender: radiozendapparaat als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel kk, van de Telecommunicatiewet dat wordt gebruikt of mede wordt gebruikt voor het verspreiden van programma’s;

  • reclameboodschap: uiting in welke vorm dan ook, niet zijnde een telewinkelboodschap, waarmee onmiskenbaar wordt beoogd het publiek te bewegen tot het kopen van een bepaald product of het gebruik maken van een bepaalde dienst, dan wel gunstig te stemmen ten aanzien van een bepaald bedrijf, een bedrijfstak of een bepaalde instelling teneinde de verkoop van producten of de afname van diensten te bevorderen;

  • redactionele verantwoordelijkheid: het uitoefenen van effectieve controle over:

    • a. de keuze van het media-aanbod; en

    • b. de ordening van het media-aanbod in een chronologisch schema voor wat betreft programma’s, of in een catalogus voor wat betreft het media-aanbod van mediadiensten op aanvraag;

  • televisieomroep: omroepdienst die betrekking heeft op televisieprogramma-aanbod;

  • televisieprogramma: programma met beeldinhoud, al dan niet mede met geluidsinhoud;

  • publieke mediadienst: mediadienst die verzorgd wordt op grond van hoofdstuk 2 Mediawet 2008.

Artikel 1.2. Mediawet 2008

  • 1. Onder de bevoegdheid van Nederland vallen publieke of commerciële media-instellingen die krachtens artikel 2 van de Europese richtlijn onder die Nederlandse bevoegdheid vallen.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een instelling die radioprogramma’s verzorgt, met dien verstande dat in ieder geval onder de bevoegdheid van Nederland valt een instelling die radioprogramma’s verzorgt die in Nederland door middel van een omroepzender, satelliet daaronder niet begrepen, worden verspreid.

Artikel 3.29a Mediawet 2008

In deze titel wordt onder commerciële mediadienst op aanvraag verstaan: mediadienst op aanvraag die door een commerciële media-instelling wordt verzorgd en waarbij het media-aanbod betrekking heeft op producten met bewegende beeldinhoud al dan niet mede met geluidsinhoud. Daaronder worden ook begrepen bijbehorende ondertitelingsdiensten en elektronische programmagidsen.

Artikel 1.1. sub h Telecommunicatiewet

openbaar elektronisch communicatienetwerk: elektronisch communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt om openbare elektronische communicatiediensten aan te bieden, waaronder mede wordt begrepen een netwerk, bestemd voor het verspreiden van programma's voor zover dit aan het publiek geschiedt.

Artikel 2 Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten

  • 1. Elke lidstaat ziet erop toe dat alle audiovisuele mediadiensten, uitgezonden door onder zijn bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten, voldoen aan de regels van het rechtsstelsel dat van toepassing is op audiovisuele mediadiensten die bestemd zijn voor het publiek in die lidstaat.

  • 2. In deze richtlijn wordt onder aanbieders van mediadiensten die onder de bevoegdheid van een lidstaat vallen, verstaan:

    • a) die welke overeenkomstig lid 3 in die lidstaat gevestigd zijn, of

    • b) die waarop lid 4 van toepassing is.

  • 3. In deze richtlijn wordt een aanbieder van mediadiensten geacht in een lidstaat gevestigd te zijn in de volgende gevallen:

    • a) de aanbieder van mediadiensten heeft zijn hoofdkantoor in die lidstaat en de redactionele beslissingen betreffende de audiovisuele mediadienst worden in die lidstaat genomen;

    • b) indien een aanbieder van mediadiensten zijn hoofdkantoor in een lidstaat heeft, maar de redactionele beslissingen betreffende de audiovisuele mediadiensten in een andere lidstaat worden genomen, wordt die aanbieder van mediadiensten geacht gevestigd te zijn in de lidstaat waar een aanzienlijk deel van het bij de activiteiten van de audiovisuele mediadienst betrokken personeel werkzaam is. Indien in elk van die lidstaten een aanzienlijk deel van het bij de activiteiten van de audiovisuele mediadienst betrokken personeel werkzaam is, wordt de aanbieder van mediadienst geacht gevestigd te zijn in de lidstaat waar hij zijn hoofdkantoor heeft. Indien in geen van die lidstaten een aanzienlijk deel van het bij de activiteiten van de audiovisuele mediadienst betrokken personeel werkzaam is, wordt de aanbieder van mediadiensten geacht gevestigd te zijn in de lidstaat waar hij het eerst met zijn activiteiten is begonnen overeenkomstig het recht van die lidstaat, mits hij een duurzame en reële band met de economie van die lidstaat onderhoudt;

    • c) indien een aanbieder van mediadiensten zijn hoofdkantoor in een lidstaat heeft, terwijl beslissingen betreffende de audiovisuele mediadienst in een derde land worden genomen, of andersom, wordt hij geacht gevestigd te zijn in de betrokken lidstaat, mits een aanzienlijk deel van het bij de activiteiten van de audiovisuele mediadienst betrokken personeel in die lidstaat werkzaam is.

  • 4. Aanbieders van mediadiensten waarop lid 3 niet van toepassing is, worden geacht onder de bevoegdheid van een lidstaat te vallen in de volgende gevallen:

    • a) zij maken gebruik van een aarde-satellietverbinding in die lidstaat;

    • b) zij maken gebruik van tot die lidstaat behorende satellietcapaciteit, hoewel zij geen gebruikmaken van een aarde-satellietverbinding in die lidstaat.

  • 5. Indien niet volgens de leden 3 en 4 kan worden bepaald welke lidstaat bevoegd is, is de bevoegde lidstaat die waarin de aanbieder van mediadiensten is gevestigd in de zin van de artikelen 49 tot en met 55 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 6. Deze richtlijn is niet van toepassing op audiovisuele mediadiensten die uitsluitend voor ontvangst in derde landen bestemd zijn en die niet rechtstreeks of onrechtstreeks met standaardapparatuur voor de consument door het publiek in een of meer lidstaten worden ontvangen.

Overweging 21 Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten

Voor de toepassing van deze richtlijn dient de definitie van audiovisuele mediadienst alleen audiovisuele mediadiensten, televisieomroepdiensten of diensten op aanvraag, die massamedia zijn, te omvatten, dat wil zeggen, die bedoeld zijn voor ontvangst door, en een duidelijke impact kunnen hebben op, een significant deel van het publiek. Het bereik daarvan dient zich evenwel te beperken tot diensten als gedefinieerd door het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waardoor het wel op alle vormen van economische activiteit betrekking heeft, met inbegrip van die van openbare-dienstverleningsbedrijven, doch niet op activiteiten die in hoofdzaak niet-economisch zijn en niet concurreren met televisie-uitzendingen, zoals particuliere websites en diensten die bestaan in het leveren of verspreiden van audiovisuele inhoud die door particuliere gebruikers wordt gegenereerd om te worden gedeeld en uitgewisseld met groepen met gemeenschappelijke belangen.

Overweging 22 Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten

Voor de toepassing van deze richtlijn dient de definitie van audiovisuele mediadienst massamedia te bestrijken voor zover zij ter informatie, vermaak of educatie van het algemene publiek dienen, en dient zij audiovisuele commerciële communicatie te omvatten, maar geen betrekking te hebben op welke vorm van particuliere correspondentie dan ook, zoals e-mails die aan een beperkt aantal ontvangers worden gezonden. Onder de definitie dienen evenmin te vallen alle diensten waarvan het hoofddoel niet het aanbieden van programma’s is, d.w.z. waarbij audiovisuele inhoud een zuiver bijkomstig aspect is en niet het hoofddoel van de dienst. Voorbeelden hiervan zijn websites die weliswaar audiovisuele elementen bevatten maar enkel en alleen ter ondersteuning, zoals grafische animaties, korte advertentiespots of informatie in verband met een product of niet-audiovisuele dienst. Om deze redenen dienen ook van de werkingssfeer van de richtlijn te worden uitgesloten kansspelen met een inzet die een geldwaarde vertegenwoordigt, waaronder loterijen, weddenschappen en andere gokdiensten, evenals onlinespelen en zoekmachines, doch niet uitzendingen gewijd aan gokken of kansspelen.

Overweging 23 Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten

Voor de toepassing van deze richtlijn dient de term ‘audiovisueel’ naar bewegende beelden met of zonder geluid te verwijzen, waardoor deze wel betrekking heeft op stomme films, maar niet op de doorgifte van geluid of radiodiensten. Terwijl het hoofddoel van een audiovisuele mediadienst het aanbieden van programma’s is, dient de definitie van een dergelijke dienst ook op tekst gebaseerde inhoud die deze programma’s vergezelt, zoals ondertitelingsdiensten en elektronische programmagidsen te bestrijken. Autonome op tekst gebaseerde diensten dienen niet te vallen binnen de werkingssfeer van deze richtlijn, die de vrijheid van de lidstaten om bedoelde diensten overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op nationaal niveau te reguleren, onverlet laat.

Overweging 24 Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten

Eigen aan audiovisuele mediadiensten op aanvraag is dat zij ‘met televisie te vergelijken’ zijn, dit wil zeggen dat zij wedijveren om hetzelfde publiek als televisie-uitzendingen, en dat vanwege de aard van, en wijze van toegang tot, de dienst de gebruiker redelijkerwijs kan veronderstellen aanspraak te kunnen maken op regulerende bescherming binnen het bestek van deze richtlijn. Derhalve moet, teneinde ongelijkheid op het gebied van vrij verkeer en mededinging te voorkomen, het begrip ‘programma’ dynamisch worden geïnterpreteerd, om rekening te houden met de ontwikkelingen op het gebied van televisieomroep.

Overweging 25 Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten

Het begrip ‘redactionele verantwoordelijkheid’ is essentieel voor de definiëring van de rol van de aanbieder van mediadiensten en derhalve ook voor de definitie van audiovisuele mediadiensten. De lidstaten kunnen bij de aanneming van de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn bepaalde aspecten van de definitie van redactionele verantwoordelijkheid, met name het begrip ‘effectieve controle’, nader specificeren. Deze richtlijn laat de aansprakelijkheidsvrijstellingen van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (Richtlijn ‘elektronische handel’) onverlet.

Overweging 26 Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten

Natuurlijke personen of rechtspersonen die uitsluitend programma’s doorgeven waarvoor derden de redactionele verantwoordelijkheid dragen, dienen van de definitie van aanbieder van mediadiensten te worden uitgesloten.

Overweging 27 Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten

Tot de televisieomroep behoren op dit moment met name analoge en digitale televisie, live streaming, webcasting en ‘near-video-on-demand’, terwijl bijvoorbeeld video-on-demand een audiovisuele mediadienst op aanvraag is. In het algemeen dient er, bij televisieomroep of televisie-uitzendingen die door dezelfde aanbieder van mediadiensten ook als audiovisuele mediadiensten op aanvraag worden aangeboden, van te worden uitgegaan dat met het respecteren van de voor de televisieomroep geldende voorwaarden voldaan is aan de voorwaarden van deze richtlijn. Wanneer diverse soorten diensten parallel worden aangeboden, doch duidelijk afzonderlijke diensten zijn, dient de richtlijn evenwel op elk van de betrokken diensten van toepassing te zijn.

Overweging 28 Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten

Het toepassingsgebied van deze richtlijn dient niet elektronische versies van kranten en tijdschriften te omvatten.