§ 1. Rechten en verplichtingen
Onder veerrecht wordt in deze wet verstaan het recht, om met uitsluiting van ieder
ander personen en goederen over te zetten, alsmede het brugrecht of het tolrecht,
waarin een veerrecht is omgezet.
Het veerrecht kan niet worden afgescheiden van de eigendom van de grond onder het
water, waarop het betrekking zoude hebben.
-
2 Bij gebreke, onvolledigheid of onduidelijkheid van een zoodanig tarief, wordt dat
naar billijkheid vastgesteld, aangevuld of verduidelijkt door de Staten van de provincie
of de provinciën, waarin het veer is gelegen.
-
3 De Staten van de provincie of de provinciën, waarin het veer is gelegen, kunnen den
gerechtigde tot het veerrecht onder daarbij te stellen voorwaarden machtigen om voortdurend
of voor een bepaalden tijd naar een daarbij vast te stellen hooger tarief te heffen.
-
4 Voor zover het veerrecht betrekking heeft op een verbinding waar de op de veerverbinding
aansluitende openbare wegen in de zin van de Wegenwet (Stb. 1930, 342) in beheer bij een of meer gemeenten of waterschappen zijn, treedt voor
de toepassing van het tweede en het derde lid de raad van de gemeente of de raden
van de gemeenten, waarin het veer is gelegen, in de plaats van provinciale staten.
-
5 Zolang de raad van een gemeente geen uitvoering heeft gegeven aan het bepaalde in
het vierde lid, blijft een voor de inwerkingtreding van de Wet herverdeling wegenbeheer (Stb. 1992, 563.) krachtens het tweede of derde lid genomen beslissing van provinciale
staten die betrekking heeft op een veerrecht als bedoeld in het vierde lid, van kracht.
Is het veerrecht in tweeën gesplitst, dan is de gerechtigde aan de eene zijde bij
aankomst aan de andere zijde verplicht de reizigers, die wegens afwezigheid van den
gerechtigde aan die zijde niet onmiddellijk overgezet kunnen worden, over te zetten
tegen het tarief, dat van die zijde wordt geheven, onder gehoudenheid om aan den gerechtigde
aan die zijde de helft uit te keeren van hetgeen hij heeft ontvangen, of zoodanig
gedeelte daarvan als bij eene vóór het in werking treden dezer wet partijen bindende
regeling is bepaald of daarna bij overeenkomst van partijen wordt vastgesteld.
-
1 Met het in werking treden dezer wet zijn die veerrechten vervallen, welke aan het
Rijk als eenig gerechtigde toebehooren, alsmede die, welke betrekking hebben op veren,
welke gedurende de laatste vijf jaren door den gerechtigde feitelijk waren verlaten.
-
2 Betreft het veerrecht, dat aan het Rijk als eenig gerechtigde toebehoort, een veer,
dat bij het in werking treden dezer wet is verpacht, dan vervalt, met afwijking van
het voorgaande, dat veerrecht op het tijdstip, waarop die pacht eindigt.
Het veerrecht gaat te niet door feitelijke verlating van het veer door den gerechtigde
gedurende één jaar, geheel na het in werking treden dezer wet verloopen.
Gedeputeerde Staten van de provincie of de provinciën, waarin het veer is gelegen,
kunnen het veerrecht vervallen verklaren:
-
1°. indien binnen een jaar, nadat Gedeputeerde Staten, naar aanleiding van bij hen ingekomen
klachten, hebben aangedrongen op getrouwe naleving van de artt. 9 en 10, meer dan eens in strijd is gehandeld met die artikelen;
-
2°. indien het veer niet dagelijks of niet voldoende wordt bediend;
-
3°. indien de toegangen tot het veer in minder bruikbaren staat verkeeren dan zij van
ouds door de gerechtigden plachten te worden onderhouden;
-
4°. indien bij een in een brugrecht omgezet veerrecht de brug niet behoorlijk wordt onderhouden.
-
1 Vervallenverklaring op de in art. 13 onder 1 en 2 omschreven gronden kan niet worden uitgesproken, indien de gerechtigde tot het veerrecht
aantoont, dat hij aan de verboden handelingen of aan het niet dagelijks of niet voldoende
bedienen van het veer naar redelijkheid geen schuld heeft.
-
2 Vervallenverklaring op de in art. 13 onder 2, 3 en 4 omschreven gronden kan slechts worden uitgesproken, indien de gerechtigde tot het
veerrecht aan een bevel tot betere bediening van het veer, verbetering der toegangen
of beter onderhoud van de brug geen gevolg heeft gegeven binnen een daarbij gestelden
bekwamen termijn.
De uitspraak in een tegen een besluit als bedoeld in artikel 13 ingesteld beroep wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 15.
Artikel 17
[Vervallen per 01-01-1994]
Opheffing van een veerrecht kan tegen schadeloosstelling en volgens de voorschriften
van deze paragraaf geschieden:
door Onzen met de zaken van waterstaat belasten Minister ter uitvoering van een door
Ons genomen besluit;
door Gedeputeerde Staten van de provincie, waarin het veer is gelegen, ter uitvoering
van een besluit der Staten.
-
2 De kennisgeving wordt geplaatst in de Nederlandsche Staatscourant en in een nieuwsblad van de gemeente of van een der gemeenten, waarin het veer is
gelegen, en bij gebreke van dien in dat van een naburige gemeente.
-
4 Is het veer in meer dan een provincie gelegen, dan wordt Onze Commissaris in één
dier provinciën bij Ons besluit of bij het besluit der Staten aangewezen om de aangifte
in ontvangst te nemen, en wordt die aanwijzing in de kennisgeving vermeld.
-
6 Een exemplaar van het nummer van de Nederlandsche Staatscourant, waarin de kennisgeving is opgenomen, wordt uitgereikt aan den persoon of een der
personen, die het veer bedienen, en toegezonden aan de gerechtigden tot het veerrecht,
voor zooveel deze bekend zijn.
Heeft vóór den bij de bekendmaking bepaalden dag niemand aangifte gedaan, dat hij
op het veerrecht of het vruchtgebruik daarvan aanspraak maakt, dan wordt het veerrecht
opgeheven.
Is met hen, die aangifte hebben gedaan, eene overeenkomst over de schadeloosstellingen
tot stand gekomen, dan wordt het veerrecht opgeheven, nadat de overeengekomen schadeloosstellingen
zijn uitbetaald of geconsigneerd.
-
1 Bij gebreke van een overeenkomst als in het voorgaande artikel bedoeld, kan het veerrecht
worden opgeheven, indien voor de voldoening der schadeloosstellingen zekerheid is
gesteld of zij, die aangifte hebben gedaan, van het recht om zekerheidstelling te
vorderen afstand hebben gedaan.
Buiten de gevallen in de artt. 20 en 21 voorzien, wordt, naar gelang de opheffing ingevolge een door Ons of een door de Staten
genomen besluit geschiedt, door het Rijk of door de provincie of provinciën tegen
hen, die aangifte hebben gedaan, eene rechtsvordering ingesteld strekkende tot bepaling
van het bedrag, dat als schadeloosstelling voor het veerrecht moet worden betaald,
en tot beslissing aan wie der gedaagden of eventueel tusschengekomen partijen dat
bedrag of een aan te wijzen deel daarvan moet worden uitgekeerd.
De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn op de gedingen, welke ingevolge deze wet worden gevoerd, toepasselijk, voor
zoover daarvan bij de volgende bepalingen niet is afgeweken.
-
2 Indien een der te dagvaarden personen buiten het Koninkrijk woont, geen bekende woonplaats
heeft, of vóór of na de dagvaarding overlijdt, wordt het geding gevoerd of voortgezet
tegen een bijzonderen bewindvoerder ten verzoeke van den eischer te benoemen door
de rechtbank, bij welke de vordering wordt aangebracht.
-
1 De eischer kan bij voorraad vorderen, dat de rechtbank voor alles de bedragen vaststelle,
welke tot waarborg voor de voldoening der schadeloosstellingen zullen behooren te
worden geconsigneerd, om tot opheffing van het veerrecht krachtens art. 22 te kunnen overgaan. Bij de vaststelling van die bedragen zal de rechtbank zich houden
aan het aangeboden bedrag, bijaldien dit niet met hooger vraag bestreden wordt, en
anders aan het hoogste bedrag dat voor schadeloosstelling wordt gevorderd, behoudens
hare bevoegdheid tot vermindering, indien het gevorderde haar bovenmatig voorkomt.
De eischer is bevoegd het bestaan van het veerrecht te betwisten.
De conclusie van den verweerder moet vermelden de som, welke als schadeloosstelling
gevraagd wordt.
De eisch van art. 23 en de vordering van art. 27 worden afgewezen, wanneer niet ten minste drie dagen voor den dienenden dag ter griffie
van de rechtbank zijn nedergelegd:
-
1°. het besluit tot opheffing bedoeld in art. 18;
-
2°. een exemplaar der Staatscourant en van het nieuwsblad, waarin de bekendmaking overeenkomstig art. 19 heeft plaats gehad.
Buiten het geval, in het vorig artikel genoemd, beslist de rechtbank over het bestaan
van het veerrecht, zoo dit door den eischer mocht zijn betwist, alsmede over de rechten
van partijen, die door den eischer of door die partijen onderling mochten zijn bestreden,
benoemt één of meer deskundigen in oneffen getale en wijst een harer leden aan om,
vergezeld van den griffier, als commissaris bij het onderzoek dier deskundigen tegenwoordig
te zijn.
Is bij gewijsde beslist, dat geen der partijen gerechtigd is tot het veerrecht of
tot vruchtgebruik daarvan, dan wordt het veerrecht opgeheven, indien opheffing nog
niet heeft plaats gehad.
Is met hen, die krachtens gewijsde gerechtigden zijn tot het veerrecht of het vruchtgebruik
daarvan, eene overeenkomst over de schadeloosstelling tot stand gekomen, dan vervalt
de procedure tot begrooting der schadeloosstelling en wordt, nadat de overeengekomen
schadeloosstellingen zijn uitbetaald of geconsigneerd, het veerrecht opgeheven, indien
opheffing nog niet heeft plaats gehad.
-
1 De rechter-commissaris bepaalt ten verzoeke van de meest gereede partij in overleg
met de deskundigen den dag, het uur en de plaats, waarop het onderzoek der deskundigen
zal aanvangen, en doet die beslissing door den griffier bij brieven ter kennis brengen
van de partijen en de deskundigen.
-
9 Indien een getuige, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet verschijnt, weigert den eed
af te leggen, of weigert op de hem gestelde vragen te antwoorden, wordt hij door den
rechter-commissaris veroordeeld tot vergoeding der tevergeefs gemaakte kosten, onverminderd
zijne gehoudenheid jegens partijen tot vergoeding van kosten, schaden en interessen.
De getuige, die niet is verschenen, kan bij verzoekschrift bij den rechter-commissaris
in verzet komen, en wordt van de tegen hem uitgesproken veroordeeling ontheven, indien
hij aantoont door te billijken redenen verhinderd te zijn geweest om te verschijnen.
-
11 Indien het onderzoek moet worden uitgesteld of verdaagd, hetgeen staat ter beslissing
van den rechter-commissaris, worden dag, uur en plaats der verdere behandeling door
dezen bepaald en aan de verschenen partijen, deskundigen en getuigen medegedeeld.
-
3 Na verloop van de tervisieligging bepaalt de rechter-commissaris den dag, waarop
door hem ter terechtzitting rapport zal worden uitgebracht, en doet hij die dagbepaling
door den griffier bij brieven ter kennis van partijen brengen.
Wordt een hernieuwd onderzoek van deskundigen bevolen, dan kan de rechtbank daarop
de artt. 34 en 35 van toepassing verklaren.
Bij de vaststelling der schadeloosstelling wordt ook gelet op het verlies, dat mocht
worden geleden in de zaken, waarmede het veer wordt bediend.
-
1 De vruchtgebruiker heeft aanspraak op het vruchtgebruik van het aan de gerechtigden
tot het veerrecht toegewezen bedrag, behalve voor zooverre dat bestaat uit eene vergoeding
voor het verlies geleden in de zaken, waarmede het veer wordt bediend, en die zaken
niet aan het vruchtgebruik waren onderworpen.
-
2 De kosten, veroorzaakt door het geschil over de schadeloosstelling, komen ten laste
van den eischer, tenzij de rechtbank in de omstandigheden van het geding termen vinde
om de kosten geheel of voor een deel te compenseeren, behoudens dat de kosten geheel
door den verweerder worden gedragen, indien hem niet meer wordt toegewezen dan bij
dagvaarding werd aangeboden.
Is, nadat het vonnis in gewijsde is gegaan, de toegewezen schadeloosstelling, vermeerderd
met de bij het vonnis begroote kosten, waarin de eischer, en verminderd met die, waarin
de gedaagde is veroordeeld, betaald of geconsigneerd, dan wordt het veerrecht opgeheven,
indien dat niet reeds heeft plaats gehad, vervalt de krachtens art. 22 gestelde zekerheid, en verkrijgt de eischer weder de beschikking over het krachtens
dat artikel geconsigneerde.
-
1 De pachter van het veer heeft recht op schadeloosstelling, indien op het tijdstip,
waarop het veerrecht wordt opgeheven, de pacht nog loopende is krachtens eene overeenkomst
te goeder trouw gesloten voordat de in art. 19 omschreven bekendmaking plaats had, of wel ten gevolge van gebruikmaking van eene
hem vóór die bekendmaking schriftelijk te goeder trouw verleende bevoegdheid, om de
pacht na het einde van den loopenden huurtijd te doen voortduren.
-
2 Bij de vaststelling dezer schadeloosstelling wordt ook gelet op de schade, die de
pachter lijdt in de zaken, waarmede hij het veer bedient, op den tijd, dien de pacht
te goeder trouw mocht verwacht worden na het tijdstip van opheffing van het veerrecht
nog te zullen loopen, en mede op de, vóór genoemde bekendmaking aan den pachter schriftelijk
te goeder trouw verleende bevoegdheid, om de pacht na het einde van den loopenden
huurtijd te doen voortduren.
-
1 Binnen ééne maand, nadat het besluit tot opheffing van het veerrecht is genomen, wordt
door Onzen Minister of door Gedeputeerde Staten in art. 19 bedoeld, aan den pachter mededeeling gedaan in hoeverre hem schadeloosstelling wordt
aangeboden.
-
2 Is die mededeeling achterwege gebleven of neemt de pachter daarmede geen genoegen,
dan kan hij hetzij vóór den dag bedoeld in den aanhef van art. 34 tusschenkomen in het geding bedoeld in art. 23, zoo dit gevoerd wordt, ten einde ook zijne schadeloosstelling te doen vaststellen,
hetzij zijn eisch zelfstandig aanbrengen bij de rechtbank, waarvoor gemeld geding
gevoerd is of wordt, of gevoerd had kunnen worden.
-
3 In dit laatste geval moet de dagvaarding op straffe van nietigheid de som vermelden,
die als schadeloosstelling wordt gevraagd, terwijl de conclusie van den verweerder
de aangeboden som moet noemen.
-
6 De kosten, veroorzaakt door het geschil over deze schadeloosstelling, komen ten laste
van den verweerder, tenzij de rechtbank in de omstandigheden van het geding termen
vinde om de kosten geheel of voor een deel te compenseeren, behoudens dat de kosten
geheel door den eischer worden gedragen, indien hem niet meer wordt toegewezen dan
bij conclusie werd aangeboden.
De bekendmaking van het besluit waarbij het veerrecht wordt opgeheven, geschiedt door
plaatsing in de Staatscourant. Van het besluit wordt mededeling gedaan in een nieuwsblad van de gemeente of van
één der gemeenten waarin het veer is gelegen, en bij gebreke daarvan in dat van een
naburige gemeente.
-
1 Heeft de opheffing van het veerrecht ingevolge art. 20 of 21 plaats gehad, dan blijven het Rijk, de provincie of de provinciën, naar gelang de
opheffing plaats had krachtens een besluit van Ons of van de Staten van een of meer
provinciën, verplicht tot schadeloosstelling van hen, die tot het veerrecht of het
vruchtgebruik daarvan ten tijde der opheffing gerechtigd waren, en zulks bij opheffing
ingevolge art. 21, behoudens verhaal op degenen, die ten onrechte eene schadeloosstelling wegens de
opheffing van het veerrecht hebben ontvangen, ten hoogste tot het bedrag, zonder bijberekening
van renten, dat als schadeloosstelling aan deze is uitbetaald.
-
2 Is geen der partijen in het krachtens art. 23 gevoerde geding tot het veerrecht of het vruchtgebruik daarvan gerechtigd verklaard,
dan blijft gelijke verplichting bestaan met betrekking tot die gerechtigden, welke
geen partij waren in het gevoerde geding.
-
3 In alle overige gevallen hebben zij, die ten tijde der opheffing gerechtigd waren
tot het veerrecht of het vruchtgebruik daarvan, en geen schadeloosstelling hebben
genoten, verhaal op degenen, die ten onrechte eene schadeloosstelling wegens de opheffing
van het veerrecht hebben ontvangen, ten hoogste tot het bedrag, zonder bijberekening
van renten, dat verhaal op degenen, die ten onrechte eene schadeloosstelling stelling,
welke hun toekomt, meer bedraagt, kunnen zij vorderen van het Rijk, de provincie of
de provinciën, naar gelang de opheffing plaats had krachtens een besluit van Ons of
van de Staten van een of meer provinciën.
-
4 De rechtsvorderingen tot voldoening van het volgens dit artikel verschuldigde worden
aangebracht bij de rechtbank of een der rechtbanken, binnen wier rechtsgebied het
veer geheel of ten deele is gelegen. Zij vervallen één jaar na de dagteekening van
de Staatscourant, waarin het besluit tot opheffing van het veerrecht is bekend gemaakt.
Bij opheffing van een in een brugrecht omgezet veerrecht zijn de kosten, die moeten
worden gemaakt ten einde in de toekomst in het geregeld verkeer te voorzien, ten laste
van het Rijk, wanneer de brug is gelegen in een weg, die door het Rijk, en ten laste
van de provincie, wanneer de brug is gelegen in een weg, die door de provincie wordt
onderhouden.
-
2 Is het Rijk of de provincie, naar gelang de opheffing ingevolge een door Ons of een
door de Staten genomen besluit geschiedde, van oordeel, dat de brug met toebehooren
moet worden opgeruimd, dan wordt aan den eigenaar een bekwame termijn gelaten om die
opruiming te bewerkstelligen.
-
3 Heeft de opruiming binnen dien termijn niet plaats gehad, dan kan het Rijk of de
provincie daartoe overgaan, onder gehoudenheid om de afbraak op eene plaats te hunner
keuze gedurende ten minste eene maand ter beschikking van den eigenaar te stellen.
-
4 Heeft de eigenaar binnen dien termijn over de afbraak niet beschikt, dan wordt deze
door het Rijk of de provincie in het openbaar verkocht en wordt de opbrengst, na aftrek
der kosten van verkoop, den eigenaar ter hand gesteld.