Ad a
De margeregeling is van toepassing op elke levering in de zin van artikel 3 of artikel
3a van de Wet. Dit brengt onder meer mee, dat de regeling ook van toepassing is op
goederen die over een veiling worden verhandeld of die worden geleverd door tussenkomst
van een commissionair of dergelijke ondernemer die overeenkomsten sluit op eigen naam
maar op order en voor rekening van een ander. Verder brengt dit mee, dat de regeling
ook van toepassing is op goederen die in de zin van artikel 3a, lid 2, van de Wet
worden overgebracht naar een andere Lid-Staat.
De margeregeling blijft echter buiten toepassing ten aanzien van goederen die worden
gebezigd ten behoeve van een dienst, bijvoorbeeld verhuur. Ter zake van diensten wordt
derhalve steeds – behoudens eventuele vrijstelling – omzetbelasting geheven over de
gehele vergoeding, ook als zij bestaan uit terbeschikkingstelling van een goed dat
door de dienstverlener van een niet-aftrekgerechtigde, bijvoorbeeld een particulier,
verkregen is.
Ad b
Het begrip ‘wederverkoper’ is gedefinieerd in artikel 2a, lid 1, onderdeel k, van
de Wet. Zie § 3.
Ad c
Het begrip ‘gebruikt goed’ is gedefinieerd in artikel 2a, lid 1, onderdeel l, van
de Wet. Zie § 4. Een onderdeel van de aldaar gegeven definitie is, dat gebruikte goederen
roerende lichamelijke zaken zijn. Dit brengt mee, dat de margeregeling niet van toepassing
is op leveringen van onroerende zaken. Voorts blijft de margeregeling in beginsel
buiten toepassing, als het goed door of in opdracht van de wederverkoper vervaardigd
is (zie ook § 17).
De begrippen ‘kunstvoorwerp’, ‘voorwerp voor verzamelingen’ en ‘antiquiteit’ zijn
krachtens artikel 2a, lid 1, onderdeel m, van de Wet juncto artikel 4 van de Uitvoeringsbeschikking
gedefinieerd in bijlage J bij de Uitvoeringsbeschikking. Deze goederen zullen overigens
veelal ook zijn aan te merken als gebruikte goederen. Alsdan kan het niettemin van
belang zijn de goederen aan te merken als kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen
of antiquiteiten, aangezien voor dergelijke goederen bijzondere regelingen gelden,
onder meer met betrekking tot de tarieftoepassing en de toepasselijkheid van de margeregeling
bij wederverkoop.
Ad d
De voorwaarde dat het goed op één van de in artikel 28b, lid 2, van de Wet bedoelde
wijzen door de wederverkoper verkregen moet zijn, komt er in hoofdzaak op neer, dat
de wederverkoper het goed verkregen moet hebben van iemand die ter zake van het goed
niet aftrekgerechtigd is geweest. Ten aanzien van niet-aftrekgerechtigde ondernemers
gelden echter enige beperkingen. Zie § 5.
In afwijking van de voorwaarde onder d kan de margeregeling ook worden toegepast op
kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten die niet op één van
de in artikel 28b, lid 2, van de Wet bedoelde wijzen verkregen zijn, mits is voldaan
aan de in artikel 28c van de Wet gestelde voorwaarden en de betreffende goederen krachtens
een vergunning als in laatstgenoemd artikel bedoeld onder de margeregeling worden
gebracht. Zie hoofdstuk 5.
Ad e
De voorwaarde, dat het goed in één van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap geleverd
moet zijn, berust op artikel 26 bis, B, lid 2, van de Zesde richtlijn, welke bepaling
geacht moet worden in artikel 28b, lid 2, van de Wet tot uitdrukking gebracht te zijn.
Zij brengt mee dat de margeregeling buiten toepassing blijft, als de wederverkoper
het goed verkregen heeft krachtens een levering welke op grond van artikel 5 van de
Wet buiten de Gemeenschap is gesitueerd, ongeacht door of in wiens opdracht de invoer
heeft plaatsgevonden.
Op de voorwaarde onder e geldt een uitzondering voor kunstvoorwerpen, voorwerpen voor
verzamelingen en antiquiteiten die door de wederverkoper zelf worden ingevoerd. Deze
kunnen krachtens een vergunning als bedoeld in artikel 28c van de Wet met toepassing
van de margeregeling geleverd worden.
Ad f
De voorwaarde, dat de wederverkoper het goed verkregen moet hebben met het oog op
wederverkoop, kan worden afgeleid uit de definitie van het begrip ‘wederverkoper’
in combinatie met de daaraan ten grondslag liggende bepaling in de Zesde richtlijn.
Zij brengt mee dat de margeregeling alleen van toepassing is ten aanzien van goederen
die voor de verkoop zijn bestemd. De regeling blijft derhalve buiten toepassing, als
de wederverkoper het goed als bedrijfsmiddel heeft gebruikt.
Het ontmoet evenwel geen bezwaar, dat de margeregeling wordt toegepast ten aanzien
van een goed dat aanvankelijk bestemd was om als bedrijfsmiddel te worden gebruikt
doch naderhand, zonder daadwerkelijk als bedrijfsmiddel gebruikt te zijn, voor de
verkoop wordt bestemd. Evenmin behoeft een incidenteel gebruik van een voor de verkoop
bestemd goed als bedrijfsmiddel toepassing van de margeregeling in de weg te staan,
mits het goed voor de verkoop bestemd blijft en het gebruik als bedrijfsmiddel niet
leidt tot een waardedaling van betekenis.
Ten slotte is aan toepassing van de margeregeling de voorwaarde verbonden, dat ter
zake van de levering geen factuur wordt uitgereikt waarop de belasting afzonderlijk
is vermeld. Deze voorwaarde berust op artikel 28f, lid 1, in samenhang met artikel
28h, lid 2, van de Wet. Op grond van die bepalingen moet namelijk worden aangenomen
dat de wederverkoper, ingeval hij ter zake van een levering een factuur uitreikt waarop
de belasting afzonderlijk is vermeld, gebruik maakt van zijn recht om de margeregeling
buiten toepassing te laten. In dat geval is belasting verschuldigd over de gehele
vergoeding.
Wanneer aan vorenstaande voorwaarden is voldaan, is de margeregeling van toepassing,
tenzij de wederverkoper er uitdrukkelijk voor kiest de normale BTW-regels toe te passen
en dienovereenkomstig handelt. Zie § 8.