Beleidsregel beleggingsinstellingen in een niet-aangewezen staat

[Regeling vervallen per 28-10-2013.]
Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2007.
Geldend van 01-01-2007 t/m 27-10-2013

Beleidsregel Wet op het financieel toezicht 06-12 van de Stichting Autoriteit Financiële Markten van 12 december 2006 inzake beleggingsinstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat (Beleidsregel Beleggingsinstellingen in een niet-aangewezen staat)

Wettelijk kader

[Regeling vervallen per 28-10-2013]

Artikel 2:65, eerste lid, Wet op het financieel toezicht (Wft) behelst het verbod om in Nederland een recht van deelneming in een beleggingsinstelling aan te bieden, zonder dat de beheerder van de beleggingsinstelling een door de AFM verleende vergunning heeft. In de artikelen 2:67 tot en met 2:69 Wft zijn de vergunningeisen neergelegd. Aan een vergunning kunnen ingevolge artikel 1:102, tweede lid, Wft voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld met het oog op de belangen die het desbetreffende deel van de Wft beoogt te beschermen.

Ten aanzien van beleggingsinstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat, is het beleid van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) reeds in een eerder stadium bekend gemaakt1. Deze beleidsregel kan worden aangemerkt als een technische en beleidsneutrale omzetting in het kader van de Wft en is vastgesteld door middel van het Besluit tot vaststelling van beleidsregels in het kader van de Wet op het financieel toezicht van 12 december 2006.

Dit is een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bevoegdheid van de AFM tot het vaststellen van deze beleidsregel is gebaseerd op artikel 4:81, eerste lid, Awb juncto artikel 1:102, tweede lid Wft.

Beleidsregel

[Regeling vervallen per 28-10-2013]

Hieronder wordt het beleid uiteengezet van de AFM inzake de beleggingsinstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat. Indien een land niet op grond van artikel 2:66, eerste en tweede lid, Wft door de Minister is aangewezen als een land waar sprake is van adequaat toezicht, dient de beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat te beschikken over een vergunning op grond van artikel 2:65, eerste lid, Wft. Aan een vergunning van de beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat verbindt de AFM op grond van artikel 1:102, tweede lid, Wft extra voorschriften, teneinde in staat te zijn om voldoende toezicht uit te kunnen oefenen. Deze voorschriften zijn de navolgende:

  • De beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat dient organisatorisch of economisch verbonden2 te zijn met een in Nederland gevestigde financiële onderneming die onder toezicht staat van de AFM of DNB;

  • In de directie van de beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat dienen twee voor de AFM aanspreekbare, in Nederland woonachtige bestuurders te zitten;

  • De in Nederland woonachtige directieleden dienen de uitvoering van het beleid te beoordelen en vast te stellen of een en ander binnen de overeengekomen beleidslijnen plaatsvindt;

  • De informatie ex artikel 4:14 Wft dient in Nederland beschikbaar te zijn;

  • De externe accountant van de beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat dient in Nederland beschikbaar te zijn en aanspreekbaar te zijn voor de AFM;

  • De inrichting van de bedrijfsvoering van de beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat dient dusdanig te zijn dat de in Nederland woonachtige directieleden de uitvoering van het beleid kunnen beoordelen en kunnen vaststellen of een en ander binnen de overeengekomen beleidslijnen plaatsvindt. Degenen die feitelijk het beleid uitvoeren dienen daartoe aan de in Nederland woonachtige directieleden regelmatig te rapporteren;

  • In Nederland dient een administratie aanwezig te zijn waaraan de informatie als bedoeld in de artikelen 50, 65, 66, 88 tot en met 91, eerste lid, 107, 108 en 116 tot en met 125 Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen kan worden ontleend. Dit impliceert de aanwezigheid van een complete administratie.

De beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2007.

Deze beleidsregel wordt aangehaald als Beleidsregel beleggingsinstellingen in een niet-aangewezen staat.

Amsterdam, 12 december 2006

Bestuurslid

,

A.W. Kist

Bestuurslid

,

P.M. Koster

  1. Beleidsregel Wet toezicht beleggingsinstellingen 05-04 van de Stichting Autoriteit Financiële Markten van 10 augustus 2005 inzake de beheerders met zetel buiten Nederland die aldaar niet onder adequaat toezicht staan (Beleidsregel Buitenlandse Beleggingsinstellingen), Staatscourant 2005, 153. ^ [1]
  2. Voor de term economische en/of organisatorische verbondenheid wordt aangesloten bij de Richtlijn van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ). RJ 330.1 stelt dat van verbonden partijen sprake is wanneer een partij beslissende zeggenschap kan uitoefenen over een andere partij dan wel invloed van betekenis kan uitoefenen op het financieel en zakelijk beleid van de andere partij. Van verbondenheid is ook sprake indien een derde op die partijen beslissende zeggenschap kan uitoefenen (bijvoorbeeld maatschappijen die onder gemeenschappelijke leiding staan, zoals groepsmaatschappijen). RJ 214.1 stelt dat een economische eenheid wordt bepaald door complementariteit van economische activiteiten, gemeenschappelijkheid van financieel en economisch beleid en beheer, fiscale verbondenheid en aansprakelijkheidsstelling over en weer. Organisatorische verbondenheid komt volgens de RJ voor ingeval van besturing door een centrale leiding, bijvoorbeeld als gevolg van centrale richtlijnen voor het te voeren beleid, centraal toezicht hierop en de mogelijkheid om corrigerend op te treden bij afwijkingen hiervan. ^ [2]