1 De buitengewoon opsporingsambtenaar genoemd in artikel 1, is bevoegd tot opsporing van feiten strafbaar gesteld bij of krachtens:
de Wegenverkeerswet 1994; De toepassing van de hiervoor vermelde bevoegdheid dient zich te beperken tot stilstaand
verkeer, met uitzondering van de artikelen 5, 6, 10, 60, 62 en 82 RVV 1990;
De in artikel 1a van de WED genoemde wetten alsmede de artikelen 26, 33 en 34 van de WED; de Wet Ruimtelijke Ordening; de Woningwet; Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden;
de artikelen 157, 173, 173a, 173b, 174, 175, 177, 177a, 179, 180, 181, 182, 184, 185, 198, 199, 225, 266, 267, 427, 435, onder ten vierde, 461 en 447e van het Wetboek van Strafrecht;
Verordeningen en/of Keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan
is aangewezen.
De buitengewoon opsporingsambtenaar is tevens bevoegd tot het opsporen van andere
strafbare feiten, indien en voor zover hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek
door een officier van justitie is belast voor de duur van dat onderzoek.