Aanwijzing bemonstering en analyse milieudelicten

[Regeling vervalt op nader te bepalen datum].
Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-2009.
Geldend van 01-10-2009 t/m heden

Aanwijzing bemonstering en analyse milieudelicten

Samenvatting

In deze aanwijzing bemonstering en analyse milieudelicten (hierna: de aanwijzing) wordt de procedure aangegeven, die gevolgd dient te worden bij het nemen en analyseren van monsters bij de opsporing van milieudelicten en wordt aanbevolen voor bemonstering en analyse in het kader van toezicht. Het betreft die gevallen waarin door bemonstering en analyse wordt vastgesteld of een bepaalde grens- en/of concentratiewaarde wordt overschreden die is neergelegd in een wettelijke bepaling danwel (vergunning- c.q. ontheffing-) voorschrift. Tevens geldt de aanwijzing voor die situaties waarin de aard of de identiteit van een bepaalde stof, die niet mag worden geloosd of geëmitteerd of niet op of in de bodem mag worden gebracht, wordt vastgesteld.

Achtergrond

1. Inleiding

In de praktijk is behoefte aan een duidelijke aanwijzing met betrekking tot dit onderwerp. Bij de voorbereiding van deze aanwijzing is gebruik gemaakt van de kennis en ervaring van een groot aantal instanties. Het betreft instanties die in de praktijk te maken hebben met bemonstering en analyse (als Waterdienst, NFI, RIVM en Rikilt).

2. Doel

Deze aanwijzing heeft tot doel procedurele en zorgvuldigheidswaarborgen op te stellen die, wanneer deze opgevolgd worden, leiden tot een optimale bewijswaarde van monsters bij de opsporing en vervolging van milieudelicten. De waarborgen hebben betrekking op het gehele traject van bemonstering en analyse, dat zodanig dient te worden uitgevoerd dat het inzichtelijk en achteraf controleerbaar is.

De aanwijzing is bedoeld voor het nemen en analyseren van monsters bij de opsporing van milieudelicten op het gebied van:

  • bodem;

  • water;

  • (afval)stoffen;

  • lucht.

Gestreefd is naar een zo uniform mogelijke regeling, ongeacht het soort monster. Omwille van eenduidigheid en een goede praktische toepasbaarheid is voor deze opzet gekozen.

Het uitgangspunt is dat ook met betrekking tot lucht de aanwijzing wordt opgevolgd. Met betrekking tot lucht geldt op bepaalde punten een afwijkende werkwijze. Metingen op het gebied van geluid en straling zijn niet betrokken in deze aanwijzing.

3. Doelgroep

De aanwijzing is bedoeld voor al diegenen die betrokken zijn bij de bemonstering en analyse. Tot de doelgroep behoren degenen die betrokken zijn bij de daadwerkelijke bemonstering en analyse, zoals ambtenaren van gemeenten (en samenwerkingsverbanden), provincies, waterkwaliteitsbeheerders, politie, als degenen die een rol hebben in de toetsing van de resultaten hiervan, zoals de officier van justitie, rechters en dergelijke. Niet alleen opsporingsambtenaren maar ook toezichthoudende ambtenaren worden tot de doelgroep gerekend.

In beginsel is het de taak van de officieren van justitie er voor zorg te dragen dat de bemonstering en analyse overeenkomstig het gestelde in de aanwijzing geschiedt. Dit laat echter onverlet dat de overheidsinstantie die de bemonstering en/of analyse uitvoert dan wel hiertoe feitelijk de opdracht geeft, ook een taak heeft er zorg voor te dragen dat de bemonstering en analyse overeenkomstig de aanwijzing plaatsvinden. Dit brengt met zich mee dat derden die in het traject betrokken worden, particuliere vervoerders of een commercieel laboratorium bijvoorbeeld, waar nodig moeten worden geïnstrueerd over de te volgen werkwijze. Deze instructie moet door of namens de overheidsinstantie die de opdracht geeft tot de bemonstering en analyse, worden verzorgd. Dit zou aan de start van het (feitelijk) onderzoek dienen plaats te vinden, bijvoorbeeld tijdens een voorbespreking waarbij de afspraken vast kunnen worden gelegd in een plan van aanpak (bemonsteringsplan).

Preopsporing

Deze aanwijzing is in de eerste plaats bedoeld voor de bemonstering en analyse bij de opsporing van milieudelicten. Omdat monsters die in het kader van toezicht genomen zijn als bewijsmateriaal kunnen worden gebruikt in strafzaken, wordt het gebruik van de aanwijzing ook voor toezichtsmonsters geadviseerd. Niet alle onderdelen van de aanwijzingen behoeven te worden opgevolgd bij het nemen van monsters in het kader van toezicht. De mogelijkheid om contra-analyse te laten uitvoeren, is bijvoorbeeld niet noodzakelijk.

Opsporing

1. Opbouw

De in de paragrafen 2 t/m 8 neergelegde procedure is chronologisch van aard. Daarbij zijn zeven hoofdfasen te onderscheiden, namelijk:

Tot slot wordt aandacht besteedt aan het proces-verbaal (paragraaf 9) en de contra-analyse (paragraaf 10).

2. De bemonstering

2.1. Redenen voor bemonstering

Bemonstering bij de opsporing van milieudelicten is niet vanzelfsprekend en niet in alle gevallen noodzakelijk. Tot bemonstering mag pas worden overgegaan als bemonstering essentieel is voor de bewijsvoering.

Per geval moet in overleg met de officier van justitie overwogen worden welk doel de bemonstering dient en welke alternatieve bewijsmiddelen voorhanden zijn, waarbij rekening gehouden dient te worden met de kosten verbonden aan bemonstering en analyse. In bepaalde gevallen kunnen alternatieve bewijsmiddelen bemonstering overbodig maken.

2.2. Alternatieven voor bemonstering

Als alternatieven voor bemonstering kunnen onder andere de volgende bewijsmiddelen overwogen worden. Hierbij moet bedacht worden dat deze alternatieven enkel voorbeelden zijn en voor een volledig bewijs zal vrijwel nooit met alleen één van de voorbeelden volstaan kunnen worden.

2.2.1. Zintuiglijke waarneming

In bepaalde situaties kunnen zintuiglijke waarnemingen een alternatief voor bemonstering vormen. Voorbeelden hiervan zijn:

  • geur, met name voor diffuse bronnen (lucht), voor zover in de vergunning geen meting is voorgeschreven;

  • constatering van een lozing van afvalwater met een werk door een bedrijf op oppervlaktewater, zonder dat hiervoor een Wvo-vergunning is verleend;

  • constatering van olie, bijvoorbeeld visueel, betekent dat er sprake is van verontreiniging. Soms zal volstaan kunnen worden met deze visuele waarneming voor het bewijs (mits voldoende gemotiveerd). In bepaalde gevallen echter, kan bemonstering toch noodzakelijk blijken te zijn om bijvoorbeeld de soort olie (mineraal/plantaardig) te kunnen vaststellen.

2.2.2. Historisch/administratief onderzoek

Met behulp van een historisch onderzoek kan bijvoorbeeld de herkomst van gevaarlijk afval worden bepaald. Door de herkomst vast te stellen van de desbetreffende partij afval kan vaak worden bepaald of de partij als gevaarlijk afval is aan te merken.

Ook met behulp van een administratief onderzoek kan bemonstering overbodig blijken, bijvoorbeeld wanneer uit de administratie van een bedrijf aangetoond kan worden dat het bedrijf gevaarlijke afvalstoffen be- en/of verwerkt maar hiervoor geen vergunning heeft.

2.2.3. Getuigenverklaringen

Verklaringen van getuigen (bijvoorbeeld van de bedrijfsleider of werknemers van het verdachte bedrijf) kunnen een belangrijke bron van informatie vormen en bemonstering overbodig maken, of informatie opleveren voor gerichte monsterneming.

2.2.4. Handelsverpakkingen/etiketten

Als bekend is welke stoffen normaliter in een bepaalde handelsverpakking zitten en verschillende verklaringen bevestigen dat deze stoffen inderdaad in de verpakking zitten (onverbroken verpakking, getuigenverklaringen), dan kan de aanwezigheid van die bepaalde stoffen worden aangenomen, zonder dit door bemonstering aan te tonen.

2.2.5. Procescondities

De gegevens met betrekking tot de procescondities (omstandigheden waaronder een produktieproces verloopt) kunnen bewijs opleveren dan wel een waardevolle aanvulling daarop. Uit de procesparameters kan blijken dat er sprake is geweest van een overschrijding van de vergunde emissie; bemonstering en analyse kunnen dan achterwege blijven. Indien er sprake is van geijkte apparatuur is de bewijswaarde groter.

2.2.6. Emissie(jaar)opgave

Uit een in de vergunning verplicht gestelde opgave van de emissie kan blijken dat er sprake is geweest van een overschrijding van de in de vergunning neergelegde maxima. Een administratieve controle aangevuld met bijvoorbeeld een (getuige-) verklaring kan voldoende zijn. Wel dient extra aandacht te worden besteed aan de wijze waarop de ruwe cijfers gegenereerd zijn en aan de betrouwbaarheid van de cijfers; niet mag worden volstaan met enkel een verklaring van de verdachte.

2.2.7. Berekeningen emissies

In een vergunning kan opgenomen zijn dat een inrichting op grond van berekeningen zijn emissies mag vaststellen. Berekeningen kunnen bijvoorbeeld plaatsvinden vinden op grond van massabalansen (bij productieprocessen) waarbij met bekende verdeelsleutels van de componenten wordt gewerkt. Tevens kunnen erkende berekeningen toegepast worden zoals bij op- en overslag. Het is van belang dat de berekeningsmethode die wordt toegepast, de instemming heeft van het bevoegd gezag.

2.2.8. Controle op meetapparatuur

In bepaalde gevallen kan de (voorgeschreven) meet- en bemonsteringsapparatuur van het bedrijf gecontroleerd worden in plaats van zelf te meten. Voorwaarde hiervoor is wel dat het gebruik en het beheer van de apparatuur bij het bedrijf is opgenomen binnen een kwaliteitssysteem en bij voorkeur geijkt moet zijn. In deze gevallen kan volstaan worden met het controleren van het logboek van de apparatuur en door het aanbieden van een referentiemonster.

3. Veiligheid

Gezien de mogelijke veiligheidsrisico's bij bemonstering, kan artikel 21, tweede lid van de Wed in concrete situaties van toepassing zijn. Dit betekent dat verdachte verplicht is (kosteloos) medewerking te verlenen aan de bemonstering, indien de opsporingsambtenaar deze medewerking vordert. Het weigeren van medewerking levert een misdrijf op.

Het toepassing geven aan artikel 21, tweede lid Wed kan van belang zijn in het geval dat voor bemonstering gedetailleerde kennis van het betreffende produktieproces is vereist. Medewerking is dan vereist in verband met veiligheidsrisico’s.

In ieder geval dat bemonstering overwogen wordt, dienen de veiligheidsrisico’s vastgesteld te worden. Op basis daarvan moeten de te treffen voorzorgsmaatregelen worden bepaald, waarvan toepassing geven aan genoemd artikel er één is.

Met betrekking tot de veiligheid bij bemonstering bestaan praktijkrichtlijnen/voornormen.

4. Monsterneming

4.1. Geschiktheid bemonstering

Monsters moeten geschikt zijn voor het doel waarvoor ze genomen zijn en de hoeveelheid moet, voor zover mogelijk (in de praktijk haalbaar), voldoende groot zijn om de benodigde analyses en contra-analyses uit te kunnen voeren.

4.2. Te volgen methode van bemonstering

Is ten aanzien van de aard en het doel van de bemonstering een dwingend voorgeschreven methode van toepassing, dan dient bemonstering overeenkomstig die methode te geschieden.

Indien er geen dwingend voorgeschreven methode is, dient er een gestandaardiseerde methode geselecteerd te worden. Indien ook een dergelijke methode ontbreekt zal een methode geselecteerd dienen te worden die is neergelegd in een praktijkrichtlijn of een voornorm. Mocht er ook geen praktijkrichtlijn of voornorm van toepassing zijn, dan zal de bemonstering op een zo zorgvuldig mogelijke wijze moeten plaatsvinden.

Schematisch weergegeven levert het hiervoor genoemde het volgende selectiesysteem op:

  • 1. Onder dwingend voorgeschreven methoden vallen wettelijke bepalingen, bepalingen in een Amvb of ministeriële regeling, maar eveneens bepalingen in vergunning- of ontheffingsvoorschriften.

  • 2. Ontbreekt een dwingend voorgeschreven methode dan moet beoordeeld worden of er een gestandaardiseerde methode bestaat voor de desbetreffende bemonstering. Tot deze groep behoren normen als NEN, NEN-EN, ISO, ASTM, VDI of DIN. Is een dergelijke methode aanwezig dan zal conform die methode gehandeld moeten worden. Indien meerdere gestandaardiseerde methoden gangbaar zijn, zal (in het proces-verbaal) de gekozen methode gemotiveerd moeten worden.

  • 3. Ontbreken zowel dwingend voorgeschreven methoden als gestandaardiseerde methoden, zoals bedoeld onder 2, dan moet beoordeeld worden of er een voorlopige c.q. ontwerp-norm beschikbaar is dan wel praktijkrichtlijnen bestaan. Tot deze praktijkrichtlijnen worden ook de richtlijnen en procedures gerekend van het bevoegd gezag.

  • 4. Is geen methode, voornorm of praktijkrichtlijn uit één van de voorgaande groepen beschikbaar dan zal bemonstering op een zo zorgvuldig mogelijke wijze en achteraf toetsbaar dienen plaats te vinden.

4.3. Overzichten beschikbare methoden voor bemonstering en analyse

Het Informatiepunt Aanwijzing Bemonstering en Analyse (hierna ‘IRMA’) (NFI) beschikt over een overzicht van die methoden die wettelijk zijn voorgeschreven ten aanzien van bemonstering en analyse op het gebied van water, lucht, bodem en afvalstoffen.

De hierboven onder ad.2 genoemde normen zijn voorbeelden en niet limitatief. Eveneens staan zij niet in een hiërarchische orde. Wel bestaat er een voorkeur voor NEN-, NEN-EN- of ISO-normen. Deze normen hebben in Nederland namelijk een zogenaamde 'kritiekperiode' doorgemaakt, waarna op basis van consensus de 'norm' is vastgesteld.

Indien bij de bemonstering conform een praktijkrichtlijn te werk wordt gegaan verdient het aanbeveling een afschrift van deze procedure bij het proces-verbaal te voegen, alsmede het eventuele verkregen schriftelijk advies van het IRMA. In het proces-verbaal kan dan worden verwezen naar deze procedure voor wat betreft de wijze van bemonstering, gebruikte apparatuur en dergelijke.

5. Monsterbehandeling

5.1. Overzicht begrippen monsterbehandeling

Onder monsterbehandeling wordt begrepen de verzegeling, codering, transport, overdracht en conservering en/of voorbehandeling van het genomen monster.

  • Verzegeling:

    Op grond van de systematiek van de aanwijzing geldt dat in principe alle monsters verzegeld worden. Bijzondere omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat wordt afgezien van verzegeling. In dergelijke gevallen zal in het proces-verbaal dienen te worden gemotiveerd waarom de monsters niet verzegeld zijn, alsmede welke maatregelen zijn getroffen om manipulatie te voorkomen.

  • Codering:

    Na verzegeling dienen de monsters een codering te krijgen. Dit om elk monster terug te kunnen vinden.

  • Transport:

    Transport dient onder de juiste omstandigheden (bijv. gekoeld) te gebeuren.

  • Overdracht:

    Onder overdracht van monsters wordt niet alleen de overdracht van monsters van de ene (overheids)instantie naar de andere verstaan, maar tevens de registratie van gegevens (overdrachtsformulieren) en het transport van monsters.

5.2. Systematiek monsterbehandeling

De systematiek voor de keuze van methode voor bemonstering zoals beschreven in paragraaf 4.2 bemonstering, is van overeenkomstige toepassing op de keuze voor methode van monsterbehandeling. Met betrekking tot de conservering en/of voorbehandeling geldt, indien niet anders is bepaald, het volgende:

  • De officier van justitie bepaalt telkens hoe lang de monsters, na ontvangst, worden bewaard. Is geen termijn bepaald, dan neemt de met opsporing belaste instantie (in samenspraak met het laboratorium) contact op met de officier van justitie om te bepalen wat er verder met de monsters gebeurt.

  • De wijze waarop de monsters zijn behandeld dient vermeld te worden in het proces-verbaal.

6. De analyse van genomen monsters

De systematiek voor de keuze van methode voor bemonstering zoals beschreven in paragraaf 4.2 bemonstering, is van overeenkomstige toepassing op de keuze voor methode van analyse.

7. Verouderde methoden in wet- en regelgeving en vergunningen

Het uitgangspunt is dat indien er een dwingend voorgeschreven methode is, deze wordt opgevolgd, ook al zijn er nieuwe en meer adequate methoden voorhanden.

Bij met name (oude) vergunningen komt het voor, dat in een voorschrift een methode is voorgeschreven (met betrekking tot de wijze van bemonstering, conservering, analyse etc.) die in de loop van de tijd sterk verouderd is geraakt of achterhaald. Uitvoeren op deze wijze zou dan een (zeer) geringe betrouwbaarheid hebben, moeilijk uitvoerbaar blijken, of er kunnen zich problemen voordoen in verband met de eisen van rechtszekerheid. In deze gevallen moet overleg met de officier van justitie plaatsvinden.

In dergelijke gevallen kan afwijking (mits gemotiveerd) gerechtvaardigd zijn, bijvoorbeeld als de benodigde analyse-apparatuur niet meer beschikbaar is. Ook veiligheidsrisico’s kunnen een aanleiding vormen voor een andere dan voorgeschreven wijze van bemonstering. Ook als een meer recente methode beschikbaar is die (aantoonbaar) vergelijkbare resultaten oplevert of die voor de verdachte niet tot enig nadeel strekt, is gemotiveerd afwijken van de voorgeschreven methoden in beginsel mogelijk. In eerdergenoemde gevallen dient het informatiepunt (IRMA) geraadpleegd te worden. Actualisering of (ambtshalve) wijziging van de vergunning is de aangewezen weg om aan dit probleem (voor de toekomst) een einde te maken.

8. Keuze van een laboratorium

8.1. Criteria

De met opsporing belaste instantie gaat naar het NFI (cq RIKILT, RIVM, en vergelijkbare instituten) of kiest een laboratorium:

  • dat werkt onder een kwaliteitssysteem dat geaccrediteerd is en/of

  • dat een geaccrediteerde methode toepast,

tenzij op grond van een wettelijke bepaling anders is bepaald.

In ieder geval dient het laboratorium te werken conform duidelijke procedures betreffende alle stappen (van ontvangst tot en met de rapportage) en dient de geheimhouding gewaarborgd te zijn.

8.2. Motivering

De keuze van een laboratorium dient gemotiveerd te worden in het proces-verbaal, indien het gekozen laboratorium niet over een geaccrediteerd kwaliteitssysteem beschikt.

Indien het laboratorium niet kan uitvoeren onder de (wettelijk voorgeschreven) accreditatie dient dit in het rapport van het laboratorium te worden gemotiveerd:

  • reden van afwijkende uitvoering;

  • alternatieve kwaliteitsborging (stappen in het kort weergegeven);

  • verwijzing naar accreditatie alternatieve kwaliteitsborging.

Toelichting

Keuze van een laboratorium

Vanwege de beschikbare expertise, zowel analytisch-technisch, als de bekendheid met onderzoeken naar (zware) milieucriminaliteit, is het NFI vaak geschikt om de analyse te laten uitvoeren dan wel hierbij een coördinerende taak te vervullen, tenzij op grond van een wettelijke bepaling anders is bepaald. Indien een ander laboratorium beter is toegerust voor een bepaalde analyse kan het NFI de analyse daar laten uitvoeren (bijvoorbeeld watermonsters door de Waterdienst). In bepaalde vakgebieden maken de opsporingsinstanties vaak gebruik van instituten als RIKILT en RIVM, waarvoor hetzelfde geldt als hierboven over het NFI werd geschreven.

Wordt geen gebruik gemaakt van het NFI dan dient het geselecteerde laboratorium geaccrediteerd te zijn en/of een geaccrediteerde methode toe te passen.

In bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat het meest geschikte laboratorium niet aan alle criteria voldoet. Hierbij kan gedacht worden aan unieke analyses die uitgevoerd moeten worden door een laboratorium dat over specifieke expertise beschikt. Het is mogelijk dat zo'n laboratorium niet over een geaccrediteerd kwaliteitssysteem beschikt, maar wel over ad hoc kwaliteitsborging onder accreditatie voor onderzoek en ontwikkeling.

9. Proces-verbaal

De eis van een zorgvuldige wijze van bemonstering houdt ook in dat controle achteraf door de rechter mogelijk moet zijn. Van de bemonstering en de analyse dient een proces-verbaal c.q. deskundigenverslag te worden opgesteld. Hierin dient ten minste te zijn vermeld:

  • datum, locatie en tijdstip van bemonstering en daarbij aanwezigen;

  • aanleiding voor bemonstering;

  • aard, aantal en hoeveelheid genomen monsters en naam monsternemer/getuige-deskundige(n);

  • gevolgde wijze van bemonstering, de daarbij gebruikte apparatuur en de wijze van verpakking van de genomen monsters;

  • (indien nodig) motivering als bij de bemonstering is afgeweken van een voorgeschreven norm;

  • de monsterbehandeling, dat wil zeggen de wijze van:

    • verzegeling;

    • codering;

    • transport (inclusief naam transporteur en bestemming monsters);

    • overdracht (inclusief naam ontvangende instantie);

    • conservering en/of voorbehandeling van de genomen monsters.

  • naam analyserend laboratorium en gevolgde wijze van analyse;

  • analyseresultaten en interpretatie van deze resultaten;

  • (indien nodig) motivering als bij de analyse is afgeweken van een voorgeschreven norm;

  • ondertekening.

10. Contra-analyse

10.1. vaststellen (on)mogelijkheid van contra-analyse

Op grond van de wetgeving en jurisprudentie bestaat er geen algemeen recht op het laten uitvoeren van een contra-analyse. Wel verdient het aanbeveling per geval te beoordelen of contra-analyse mogelijk is. Indien dit mogelijk is dan wordt aanbevolen de verdachte de mogelijkheid aan te bieden een contra-analyse te laten uitvoeren.

In art. 5:18 Awb en in artikel 21 lid 3 Wed is bepaald dat een toezichthouder respectievelijk opsporingsambtenaar op verzoek van de belanghebbende, indien mogelijk, een tweede monster neemt, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. Artikel 5:18 Awb dient ook in acht genomen te worden door de in art. 18.4 Wm bedoelde toezichthouders.

10.2. Regeling inzake contra-analyse

  • Het monster dat bestemd is voor een eventuele contra-analyse dient op gelijke wijze te worden behandeld als het analysemonster.

  • Het monster dat bestemd is voor een contra-analyse blijft onder het beheer van de overheidsinstantie die de monsters heeft genomen c.q. laten nemen.

  • De verdachte wordt zo spoedig mogelijk nadat de monsters genomen zijn op de hoogte gesteld van het feit dat er monsters zijn genomen. Hiervan kan worden afgeweken indien het belang van het onderzoek zich hiertegen verzet. In dat geval wordt de verdachte zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld nadat het belang van het onderzoek zich hiertegen niet langer verzet.

  • De analyseresultaten worden aan verdachte bekend gemaakt zo spoedig mogelijk nadat deze gegevens bekend zijn. Hiervan kan worden afgeweken indien het belang van het onderzoek zich hiertegen verzet. In dat geval worden deze gegevens zo spoedig mogelijk bekend gemaakt, nadat het belang van het onderzoek zich hiertegen niet langer verzet.

  • Voor de verdachte bestaat de mogelijkheid tot het doen van een contra-analyse. Vanaf moment van inlichten van de verdachte van de analyseresultaten heeft verdachte nog 1 maand de tijd om aan te geven dat er een contra-analyse moet worden gedaan.

  • Indien verdachte een contra-analyse wil laten verrichten, geeft hij dit te kennen aan de met opsporing belaste instantie. Deze stelt de Officier van Justitie hiervan onverwijld in kennis.

Indien de verdachte te kennen geeft een contra-analyse te willen laten uitvoeren, is het aan te bevelen de verdachte over de volgende zaken informatie te verstrekken:

  • De te volgen procedure voor contra-analyse;

  • Laboratoria die geschikt zijn voor het laten uitvoeren van de contra-analyse;

  • De mededeling dat verdachte desgewenst ook voordat de analyseresultaten bekend zijn een contra-analyse kan laten uitvoeren;

  • De waarschuwing dat monsters door tijdverloop van samenstelling kunnen veranderen en derhalve hun waarde voor verdachte kunnen verliezen;

  • De mededeling dat de kosten van contra-analyse voor rekening van verdachte komt.

10.3. Gevallen waarin wordt afgezien van contra-analyse

Omstandigheden in een concreet geval kunnen een afwijking rechtvaardigen van het gekozen uitgangspunt, dat de verdachte de mogelijkheid moet worden geboden op het laten verrichten van een contra-analyse. In die gevallen levert het niet kunnen laten verrichten van een contra-analyse geen bewijsuitsluitingsgrond op.

Voorbeelden van situaties waarin contra-analyse niet mogelijk kan blijken, of niet nodig hoeft te zijn:

  • ten tijde van de bemonstering is er een nog onbekende verdachte terwijl de houdbaarheid van het monster beperkt is;

  • beperkte houdbaarheid van de monsters waardoor na korte tijd toetsing van de analyseresultaten met behulp van het contra-analyse monster niet meer mogelijk is;

  • er is sprake van een ondeelbaar monster; dit kan zich voordoen bij luchtmonsters;

  • spoedeisende gevallen;

  • er is reeds een aantal monsters genomen (op verschillende momenten) in het kader van toezicht. Uit de analyse van deze monsters is een constant, dan wel een duidelijk beeld van de overtredingen af te leiden;

  • het bedrijf heeft zelf een aantal monsters genomen waarvan de analyseresultaten vergelijkbaar zijn met die van de monsters die in het kader van opsporing zijn genomen.

Eveneens wordt afgezien van contra-analyse in die gevallen waar verdachte expliciet te kennen heeft gegeven geen gebruik te willen maken van deze mogelijkheid. Is dit het geval dan verdient het aanbeveling dit vast te leggen in het proces-verbaal.

In het algemeen, indien het onderzoek dit toelaat, verdient het aanbeveling aan de verdachte kenbaar te maken dat monsters genomen zullen worden, zodat deze in de gelegenheid is hierbij aanwezig te zijn dan wel zich te laten vertegenwoordigen.

Bijlage 1

Toelichting

In deze toelichting, behorende tot de aanwijzing bemonstering en analyse bij de opsporing van milieudelicten (hierna: de aanwijzing) wordt de procedure aangegeven, die in principe gevolgd dient te worden bij het nemen en analyseren van monsters bij de opsporing van milieudelicten. Het betreft dan met name die gevallen waarin de wijze van bemonstering en analyse niet of onvoldoende is bepaald in, bij of krachtens enige wettelijke regeling. De noodzaak van een aanwijzing blijkt in de praktijk omdat er regelmatig vragen zijn omtrent de bewijswaarde van monsters. Dit is voor een belangrijk deel te wijten aan het feit dat in de huidige milieuwet- en regelgeving onvoldoende is vastgelegd op welke wijze bemonstering en analyse dient plaats te vinden. Er bestaat in de praktijk dan ook onduidelijkheid over de wijze waarop bemonstering en analyse dient te geschieden. Als belangrijke oorzaken hiervan kunnen worden genoemd:

  • het ontbreken van (dwingend) voorgeschreven methoden voor bemonstering en analyse;

  • onduidelijkheid in de praktijk met betrekking tot de te volgen methoden ten aanzien van bemonstering en/of analyse;

  • het (kunnen) uitvoeren van een bepaalde soort analyse op grond van meerdere (analyse)methoden met verschillende prestatiekenmerken;

  • monsters worden in bepaalde gevallen onvoldoende nauwkeurig c.q. zorgvuldig genomen of geanalyseerd.

De aanwijzing geeft waarborgen voor een zo zorgvuldig mogelijk traject van bemonstering en analyse. Dit traject start op het moment van de feitelijke bemonstering en omvat de wijze van bemonstering, beheer, transport, overdracht, analyse en eventuele contra-analyse.

Het gehele traject dient zodanig te worden uitgevoerd dat dit inzichtelijk en achteraf controleerbaar is.

Uitgangspunt is dat indien een dwingend voorgeschreven methode beschikbaar is, deze wordt opgevolgd in elke fase van het onderzoek (bemonstering, codering/transport/overdracht, analyse). Onder bijzondere omstandigheden kan het nuttig of noodzakelijk zijn (op bepaalde onderdelen) af te wijken van de methode. Het zal dan met name gaan om onderdelen waarvoor in de aanwijzing meer waarborgen worden geboden in vergelijking tot de dwingend voorgeschreven methode. Dit geldt niet alleen voor de wijze van bemonstering en analyse maar eveneens voor, bijvoorbeeld, verzegeling, codering en overdracht van monsters. In dergelijke gevallen dient het informatiepunt geraadpleegd te worden.

De aanwijzing is in eerste instantie niet gericht op bemonstering die om een andere reden geschiedt, dan ter identificatie van verontreinigingen of om overschrijdingen van grens- en/of concentratiewaarden vast te stellen.

Dus bijvoorbeeld niet om een indicatie (in situ) te verkrijgen of mogelijk een bepaalde norm wordt overschreden (hiermee wordt bedoeld een voor- of een oriënterend onderzoek op basis waarvan wordt besloten of het al dan niet zinvol is tot bemonstering over te gaan). Ook is de aanwijzing niet gericht op bemonstering bedoeld om de hoogte van een heffing vast te stellen. Wel zal zij wellicht op onderdelen bruikbaar blijken.

Eveneens is de aanwijzing er niet op gericht de omvang van de milieuschade (als gevolg van een strafbaar feit) te bepalen. Het nemen en analyseren van monsters in dergelijke gevallen, bijvoorbeeld, kan van belang zijn voor de bepaling van de strafmaat.

Informatiepunt Aanwijzing Bemonstering en Analyse (IRMA; telefoonnummer 070-8886868))

Bij het Nederlands Forensisch Instituut is een informatiepunt (IRMA) dat kan worden geraadpleegd bij vragen over de (selectie van de) van toepassing zijnde methoden van bemonstering en analyse. Het IRMA zal het advies op verzoek schriftelijk verstrekken, zij adviseert over de te volgen werkwijze met betrekking tot de bemonstering en analyse, het kan hierbij gaan om advies in het geval er meer gestandaardiseerde methoden beschikbaar zijn als in het geval er juist geen dwingend voorgeschreven methoden, gestandaardiseerde methoden of praktijkrichtlijnen/voornormen zijn.

Het verkregen advies dient in het procesverbaal te worden vermeld.

Wijze van bemonstering

Is geen dwingend voorgeschreven methode van toepassing, of zijn daarin geen eisen gesteld, dan moet gekeken worden naar het doel. Met andere woorden: er zal een koppeling moeten worden gelegd met de aard van de overtreding die aangetoond moet worden en de aard van het te bemonsteren materiaal. Eerst dan kan worden bepaald wat de eis van representativiteit inhoudt.

Het informatiepunt kan ondersteuning bieden om in een concreet geval invulling te geven aan het begrip representativiteit. In die gevallen waarin in een dwingend voorgeschreven methode eisen aan de representativiteit zijn gesteld, moet aan deze eisen worden voldaan.

Analyse van genomen monsters

Benadrukt wordt dat in die gevallen waarin geen dwingend voorgeschreven methoden, gestandaardiseerde methoden of praktijkrichtlijnen/voornormen beschikbaar zijn en dus een ‘zorgvuldige wijze van analyse’ moet worden gevolgd, de geselecteerde analysemethode en de gebruikte analysecriteria (voorbehandeling, condities en dergelijke) gemotiveerd moeten worden en neergelegd in een analyseverslag c.q. proces-verbaal van de analyse. Het verdient aanbeveling voorafgaand aan de bemonstering advies in te winnen bij het informatiepunt (IRMA).

Naast gestandaardiseerde normen zijn met betrekking tot analyse ook referentienormen van belang.

Referentienormen hebben vooral betrekking op de kwaliteit van het laboratorium. Ze bieden waarborgen voor de kwaliteit van een bepaalde uit te voeren analyse. Kwaliteit kan in dit verband worden vertaald in termen als meetonzekerheid, nauwkeurigheid of meer specifiek in systematische afwijking en spreiding (precisie). Het betekent dat laboratoria een zekere mate van vrijheid hebben in de wijze waarop een analyse wordt uitgevoerd, zolang de te volgen methode maar aantoonbaar voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen (zoals: alternatieve methode kwalitatief vergelijkbaar, alleen gebruik gevalideerde methode, Sterlab-accreditatie).

In de praktijk is een tendens waar te nemen tot de ontwikkeling van referentienormen. Het idee hierachter is dat voor elke in de milieuwetgeving genoemde kwaliteitseis een genormaliseerde meetmethode (meestal NEN-norm) wordt ontwikkeld en in de wetgeving als referentie wordt vastgelegd. Dit is tot op heden nog sporadisch het geval. In de Wet bodembescherming is een dergelijke referentienorm in de vorm van een protocol opgenomen om vast te stellen of analysemethoden gelijkwaardig zijn.

Indien voor een bepaalde analyse al wel een referentienorm beschikbaar is maar die nog niet wettelijk is vastgelegd, dan is het aan te bevelen de te volgen gestandaardiseerde methode hieraan te toetsen.

Wanneer er een referentienorm is en de analyse is uitgevoerd op een kwalitatief vergelijkbare wijze, dan moet dit vermeld en gemotiveerd worden in het proces-verbaal.

Keuze van een laboratorium

Bij het selecteren van een laboratorium verdient het aanbeveling dat het geselecteerde laboratorium geaccrediteerd is. In bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat het meest geschikte laboratorium niet aan alle criteria voldoet. Hierbij kan gedacht worden aan unieke analyses die uitgevoerd moeten worden door een laboratorium dat over specifieke expertise beschikt. Het is mogelijk dat zo'n laboratorium niet over een geaccrediteerd kwaliteitssysteem beschikt, maar wel over ad hoc kwaliteitsborging onder accreditatie voor onderzoek en ontwikkeling.

Vanwege de beschikbare expertise, zowel analytisch-technisch, als de bekendheid met onderzoeken naar (zware) milieucriminaliteit, is het NFI vaak geschikt om de analyse te laten uitvoeren dan wel hierbij een coördinerende taak te vervullen, tenzij op grond van een wettelijke bepaling anders is bepaald. Indien een ander laboratorium beter is toegerust voor een bepaalde analyse kan het NFI de analyse daar laten uitvoeren (bijvoorbeeld watermonsters door de Waterdienst).

Bijlage 2

Lijst van gebruikte afkortingen en begrippen

Amvb

Algemene maatregel van bestuur

Arbowet

Arbeidsomstandighedenwet

contra-analyse-monster

monster dat de verdachte kan laten analyseren om daarmee de resultaten te toetsen verkregen door de betrokken overheidsinstantie

DIN-norm

een door het Deutsches Institut für Normung e.V. uitgegeven norm

dwingend voorgeschreven methode

methode van bemonstering en/of analyse die is voorgeschreven in, bij of krachtens een wettelijke bepaling

gestandaardiseerde methode

een bij norm voorgeschreven methode of procedure

IRMA

Informatiepunt Aanwijzing Bemonstering en Analyse, voorheen Informatiepunt Richtlijn Bemonstering en Analyse, echter de onderhavige afkorting daarvan is zodanig ingeburgerd dat wijzigen in IAMA ongewenst is

ISO-norm

norm uitgegeven door de International Organization for Standardization

NEN-norm

een door het NNI uitgegeven norm

NEN-EN-norm

Europese norm van de CEN (European Committee for Standardization) en van de CENELEC (European Committee for Electrotechnical Standardization), in Nederland uitgegeven door de NNI

NFI

Nederlands Forensisch Instituut

NNI

Nederlands Normalisatie Instituut

NPR

Nederlandse Praktijk Richtlijn, uitgegeven door het NNI

NVN-norm

Nederlandse Voornorm, uitgegeven door het NNI, vooruitlopend op een NEN-norm

OM

Openbaar Ministerie

Rikilt

onderzoeksinstituut op het gebied van veilig en gezond voedsel (voert wettelijke onderzoekstaken uit voor het ministerie van LNV)

RIVM

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (onderzoeksinstituut van de overheid op het gebied van volksgezondheid en milieu)

RvA

Raad voor Accreditatie

RWS

Rijkswaterstaat

VDI-norm

Verein Deutscher Ingenieure

voornorm

zie NVN-norm

VROM

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Wed

Wet economische delicten

Wm

Wet milieubeheer

Wvo

Wet verontreiniging oppervlaktewateren