Nederlandsch-Duitsch Arbitrage- en Verzoeningsverdrag, 's-Gravenhage, 20-05-1926

Geraadpleegd op 07-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 31-01-1952.
Geldend van 31-01-1952 t/m heden

Nederlandsch-Duitsch Arbitrage- en Verzoeningsverdrag

Authentiek : NL

Nederlandsch-Duitsch Arbitrage- en Verzoeningsverdrag

HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

EN

HET DUITSCHE RIJK,

vervuld van den wensch, de ontwikkeling van de procedure van vreedzame beslechting van internationale geschillen te bevorderen, zijn overeengekomen een algemeen Arbitrage- en Verzoeningsverdrag te sluiten.

Te dien einde hebben tot gevolmachtigden benoemd:

HARE MAJESTEIT DE KONINGIN DER NEDERLANDEN:

Zijne Excellentie Jonkheer H. A. van Karnebeek, Hoogstderzelver Minister van Buitenlandsche Zaken;

DE DUITSCHE RIJKSPRESIDENT:

Freiherr H. Lucius von Stoedten, Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister van het Duitsche Rijk te 's-Gravenhage,

die, nadat zij hunne volmachten onderzocht en in goeden en behoorlijken vorm hebben bevonden, omtrent de volgende bepalingen zijn overeengekomen:

Artikel 1

De Verdragsluitende Partijen verplichten zich, alle geschillen van welken aard ook, die tusschen haar ontstaan en niet binnen redelijken tijd langs diplomatieken weg kunnen worden opgelost, en die niet met toestemming van beide Partijen aan het Internationaal Gerechtshof worden voorgelegd, volgens de bepalingen van dit Verdrag, hetzij aan een arbitrage- hetzij aan een verzoeningsprocedure te onderwerpen.

Geschillen, voor welker beslechting de Verdragsluitende Partij en door andere tusschen haar bestaande overeenkomsten aan een bijzondere procedure gebonden zijn, worden volgens de bepalingen dezer overeenkomsten behandeld.

Artikel 2

Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 3 worden op verlangen van een der Partijen aan de arbitrage-procedure onderworpen, die geschillen, waarbij de Partijen het onderling oneens zijn over een rechtsvraag, in het bijzonder die geschillen, welke betrekking hebben op:

  • ten eerste: inhoud, uitlegging en toepassing van een tusschen de beide Partijen gesloten Verdrag;

  • ten tweede: ieder punt van internationaal recht;

  • ten derde: het bestaan van een feit, dat, wanneer het werd vastgesteld, zou inhouden de schending van een internationale verplichting;

  • ten vierde: omvang en aard van de vergoeding in geval van zulk een schending.

Wanneer er tusschen de Partijen meeningsverschillen bestaan over de vraag of een geschil tot de hierboven omschreven soorten behoort, dan wordt over deze voorafgaande vraag door de arbitrage-procedure beslist.

Artikel 3

Bij vragen, die krachtens de landswetten van de Partij, tegen wie een eisch wordt ingesteld, door de rechterlijke autoriteiten, met inbegrip van de administratieve gerechten, beslist moeten worden, kan deze Partij verlangen, dat de geschillen eerst dan aan de arbitrage-procedure worden onderworpen, nadat in de gerechtelijke procedure een eindvonnis gewezen is en dat zij uiterlijk zes maanden na deze beslissing voor het Scheidsgerecht worden gebracht. Dit geldt niet, wanneer het een geval van rechtsweigering betreft en de wettelijk voorgeschreven instanties zijn ingeroepen.

Ontstaat er tusschen de Partijen verschil van meening over de toepassing van bovenstaande bepaling, dan wordt daarover volgens de arbitrage-procedure beslist.

Artikel 4

Het Scheidsgerecht legt aan zijne beslissingen ten grondslag:

  • ten eerste: de tusschen de Partijen geldende overeenkomsten van algemeenen of bijzonderen aard en de daaruit voortspruitende rechtsregelen;

  • ten tweede: het internationale gewoonterecht, als uiting van een algemeene, als recht erkende practijk;

  • ten derde: de algemeene door de beschaafde Staten erkende rechtsbeginselen;

  • ten vierde: de resultaten van beproefde wetenschap en rechtspraak als hulpmiddel voor het vaststellen der rechtsnormen.

Met toestemming van beide Partijen kan het Scheidsgerecht zijn beslissing, in plaats van daaraan rechtsbeginselen ten grondslag te leggen, naar billijkheid nemen.

Artikel 5

Voor zoover de Partijen niet in een bijzonder geval een tegengestelde overeenkomst aangaan, wordt het Scheidsgerecht op de volgende wijze samengesteld.

De rechters worden gekozen op den grondslag van de lijst der leden van het door het Haagsche Verdrag voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen van 18 October 1907 in het leven geroepen Permanente Hof van Arbitrage te 's-Gravenhage.

Iedere Partij benoemt naar vrije keuze één scheidsrechter. In gemeen overleg benoemen de Partijen drie andere rechters en uit hun midden den Voorzitter. Wanneer een der bij gemeen overleg benoemde rechters na zijn verkiezing, de nationaliteit van een der beide Partijen verkrijgt, zich op het gebied van een harer metterwoon vestigt, of in dienst van een harer treedt, kan elk der Partijen verlangen, dat hij worde vervangen. Geschillen over de vraag of deze omstandigheden aanwezig zijn, worden door de vier overige rechters beslist, waarbij de oudste der in gemeen overleg benoemde rechters voorzit en bij het staken der stemmen een dubbele stem heeft.

Voor ieder afzonderlijk geschil worden de rechters opnieuw gekozen. De Verdragsluitende Partijen behouden zich echter voor in gemeen overleg aldus te handelen, dat voor bepaalde soorten van geschillen gedurende een bepaalden tijd dezelfde rechters tot het Scheidsgerecht zullen behooren.

Leden van het Scheidsgerecht, die om de een of andere reden aftreden, worden vervangen op dezelfde wijze, als waarop zij benoemd zijn.

Artikel 6

De Verdragsluitende Partijen zullen ter uitvoering van dit Verdrag in ieder bijzonder geval een compromis opstellen. Daarin zullen het punt van geschil, de eventueele bijzondere bevoegdheden van het Scheidsgerecht, zijn samenstelling en zetel, de grootte van het door elk der Partijen als voorschot van de kosten te storten bedrag, de regelen, die in acht genomen zullen moeten worden ten aanzien van den vorm en de termijnen van de procedure, zoowel als de bijzonderheden, die verder noodig mochten zijn, worden vastgelegd.

Meeningsverschillen over de bepalingen van het compromis zullen, onder voorbehoud van artikel 7, door het Scheidsgerecht worden beslist.

Artikel 7

Wanneer het compromis niet binnen 6 maanden, nadat de eene Partij aan de andere het verlangen naar een scheidsrechterlijke beslechting van een geschil heeft kenbaar gemaakt, tusschen de Partijen tot stand komt, kan iedere Partij zich tot de in artikel 13 bedoelde Permanente Verzoeningscommissie wenden, ter opstelling van het compromis. Deze moet binnen 2 maanden, nadat een der Partijen zich tot haar heeft gewend, het compromis opstellen, waarbij het punt van geschil op grond van de conclusies der Partijen moet worden vastgesteld.

Evenzoo moet gehandeld worden, wanneer een Partij den door haar te benoemen rechter niet heeft aangewezen of wanneer de Partijen het niet eens zijn over de benoeming van de in gemeen overleg aan te wijzen rechters of van den Voorzitter.

De Permanente Verzoeningscommissie is verder bevoegd om, tot de aanwijzing van het Scheidsgerecht, een beslissing te nemen over elk ander geschil, dat betrekking heeft op het compromis.

Artikel 9

De scheidsrechterlijke beslissing zal aanwijzingen bevatten over de wijze van haar tenuitvoerlegging en in het bijzonder over de daarbij in acht te nemen termijnen.

Wanneer in een scheidsrechterlijke beslissing wordt geconstateerd, dat een door een gerecht of een andere autoriteit van één der Partijen genomen beslissing of maatregel geheel of gedeeltelijk in strijd is met het Volkenrecht, doch wanneer volgens het staatsrecht van die Partij de gevolgen van de beslissing of van den maatregel niet of niet geheel door administratieve maatregelen ter zijde kunnen worden gesteld, dan zal in de scheidsrechterlijke beslissing aan de beleedigde Partij op andere wijze een behoorlijke voldoening moeten worden toegekend.

Artikel 10

Behoudens andersluidende overeenkomst in het compromis kan elke Partij aan het Scheidsgerecht, dat de beslissing genomen heeft, daarvan revisie verzoeken. Het verzoek kan slechts gegrond worden op de ontdekking van een feit van zoodanigen aard, dat het een beslissenden invloed op de uitspraak gehad zou kunnen hebben en dat, bij het einde van de behandeling, zoowel aan het Scheidsgerecht zelf, als aan de Partij, die revisie verzocht heeft, buiten haar schuld onbekend was.

Leden van het Scheidsgerecht, die om de een of andere reden aftreden bij de herzieningsprocedure, worden op dezelfde wijze vervangen als waarop zij benoemd zijn.

De termijn, waarbinnen het in alinea 1 bedoelde verzoek kan worden gedaan, moet in de scheidsrechterlijke beslissing worden bepaald, voor zoover dit niet in het compromis is geschied.

Artikel 11

Alle geschillen, die tusschen de Partijen mochten ontstaan over de uitlegging of tenuitvoerlegging van de scheidsrechterlijke beslissing, staan, tenzij anders wordt overeengekomen, ter beoordeeling van het Scheidsgerecht, dat de beslissing genomen heeft. Daarbij vindt de bepaling van artikel 10, alinea 2, overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

Alle geschillen, die niet volgens de voorafgaande artikelen van dit Verdrag aan de arbitrage-procedure onderworpen worden, en die niet met toestemming van beide Partijen op andere wijze vreedzaam geregeld worden, zullen op verlangen van één der Partijen volgens de verzoeningsprocedure moeten worden behandeld.

Beweert de andere Partij, dat het geschil, hetwelk aan de verzoeningsprocedure onderworpen is, behandeld moet worden door het Internationaal Gerechtshof, het Scheidsgerecht of in een bijzondere procedure volgens artikel 1, alinea 2, moet worden beslist, dan beslist over deze voorafgaande vraag het orgaan, welks bevoegdheid wordt beweerd.

De Regeeringen der Verdragsluitende Partijen kunnen in gemeen overleg een geschil, dat volgens dit Verdrag aan het Internationaal Gerechtshof of aan een Scheidsgerecht onderworpen kan worden, definitief of onder voorbehoud van latere onderwerping aan het Internationaal Gerechtshof of aan een Scheidsgerecht, aan de verzoeningsprocedure onderwerpen.

Artikel 13

Voor de verzoeningsprocedure wordt een Permanente Verzoeningscommissie samengesteld.

De Permanente Verzoeningscommissie bestaat uit vijf leden. De Verdragsluitende Partijen benoemen, ieder voor zich, naar vrije keuze, elk één lid en benoemen de drie overige leden in gemeen overleg. Deze drie leden zullen geen onderdanen der Verdragstaten mogen zijn, noch op hun gebied mogen wonen, noch in hun dienst zijn of geweest zijn. Uit hun midden wordt de Voorzitter door de Verdragsluitende Partijen gemeenschappelijk aangewezen.

Ieder der Verdragsluitende Partijen heeft het recht, steeds, voorzoover niet een procedure aanhangig of door een der Partijen verzocht is, het door haar benoemde lid ontslag te verlenen en diens opvolger aan te wijzen. Onder dezelfde voorwaarden staat het ieder der Verdragsluitende Partijen ook vrij de toestemming tot de benoeming van elk der drie in gemeen overleg benoemde leden in te trekken. In zulk een geval moet onverwijld tot de gemeenschappelijke benoeming van een nieuw lid worden overgegaan.

Binnen een termijn van veertien dagen na den dag, waarop een der beide Verdragsluitende Partijen een geschil voor de Permanente Verzoeningscommissie heeft gebracht, kan elk der Partijen voor de behandeling van dit geschilpunt het door haar aangewezen lid van de Permanente Verzoeningscommissie doen vervangen door iemand, die ter zake bijzonder deskundig is. De Partij, die van dit recht gebruik maakt, deelt dat onverwijld aan de andere Partij mede, aan wie het dan vrijstaat, binnen veertien dagen na den dag, waarop zij die mededeeling heeft ontvangen, hetzelfde te doen.

De Permanente Verzoeningscommissie wordt binnen zes maanden na uitwisseling der bekrachtigingsoorkonden van dit Verdrag samengesteld. Aftredende leden worden overeenkomstig de procedure, die voor de eerste keuze heeft gegolden, ten spoedigste vervangen.

Indien de benoeming van de in gemeen overleg te benoemen leden niet binnen zes maanden na de uitwisseling der bekrachtigingsoorkonden, of voor het geval van de aanvulling der Permanente Verzoeningscommissie, niet binnen drie maanden na het aftreden van een lid heeft plaats gevonden, zal, indien geen andere overeenkomst mocht worden verkregen, de Zwitsersche Bondspresident worden verzocht tot de vereischte benoemingen over te gaan.

Artikel 14

De Permanente Verzoeningscommissie treedt in werking, zoodra een der Partijen zich tot haar wendt. Deze richt haar verzoek gelijktijdig aan den Voorzitter der Permanente Verzoeningscommissie en aan de andere Partij. De Voorzitter dient de Permanente Verzoeningscommissie binnen den kortst mogelijken tijd bijeen te roepen.

De Verdragsluitende Partijen verplichten zich in alle gevallen en in ieder opzicht de werkzaamheden der Permanente Verzoeningscommissie te bevorderen en haar in het bijzonder door de bevoegde autoriteiten allen rechtsbijstand te verleenen. Zij zullen alle vereischte maatregelen treffen, opdat aan de Permanente Verzoeningscommissie de mogelijkheid geopend wordt, om op haar gebied getuigen en deskundigen te hooren en een onderzoek ter plaatse in te stellen. De Permanente Verzoeningscommissie kan de bewijzen, hetzij in voltallige vergadering, hetzij door een of verscheidene der in gemeen overleg benoemde leden verzamelen.

Artikel 15

De Permanente Verzoeningscommissie bepaalt haren zetel. Zij kan hem naar goeddunken verplaatsen.

De Permanente Verzoeningscommissie stelt, indien dit noodig is, een secretariaat in. Indien zij bij het secretariaat onderdanen der Partijen benoemt, moet zij daarbij de Partijen op denzelfden voet behandelen.

Artikel 16

De Permanente Verzoeningscommissie is bevoegd besluiten te nemen, indien alle leden behoorlijk opgeroepen en tenminste de in gemeen overleg benoemde leden aanwezig zijn.

De Permanente Verzoeningscommissie neemt hare besluiten met gewone meerderheid van stemmen. Bij staking der stemmen brengt de Voorzitter een dubbele stem uit.

Artikel 17

De Permanente Verzoeningscommissie heeft tot taak een verslag uit te brengen, dat den stand van zaken vaststelt en, tenzij dit met het oog op de bijzondere omstandigheden van het geval niet wenschelijk wordt geacht, voorstellen tot bijlegging van het geschil bevat.

Dit verslag moet binnen zes maanden na den dag, waarop het geschil bij de Permanente Verzoeningscommissie werd aanhangig gemaakt, worden uitgebracht, tenzij de Partijen in gemeen overleg dezen termijn verlengen of, vóór de bijeenkomst van de Permanente Verzoeningscommissie, verkorten. Bovendien heeft ook de Permanente Verzoeningscommissie het recht dezen termijn voor éénmaal — voor hoogstens 6 maanden — te verlengen. Het verslag moet in drievoud opgesteld worden, waarvan iedere Partij een exemplaar overhandigd- en het derde door de Permanente Verzoeningscommissie bewaard wordt.

Het verslag heeft, noch wat de feiten, noch wat de rechtsoverwegingen betreft, de beteekenis eener definitief bindende beslissing. Bij mededeeling van het verslag kan de Permanente Verzoeningscommissie aan de Partijen in overweging geven, zich binnen een in het verslag te bepalen termijn erover uit te spreken, of en in hoeverre zij de bevindingen van het verslag erkennen en de erin gedane voorstellen aannemen.

Het staat aan de Partijen, in gemeen overleg te bepalen, of het verslag onverwijld openbaar gemaakt zal worden of niet. Bereikt men daarover echter geen overeenstemming, dan kan de Permanente Verzoeningscommissie harerzijds op grond van bijzondere overwegingen de onmiddellijke openbaarmaking bewerkstelligen.

Artikel 18

Iedere Partij bekostigt de vergoeding voor de werkzaamheden van het door haar benoemde lid der Permanente Verzoeningscommissie, zoomede de helft van de vergoeding voor de werkzaamheden der in gemeen overleg benoemde leden.

Iedere Partij draagt de door haar veroorzaakte kosten der procedure, zoomede de helft der door de Permanente Verzoeningscommissie als gemeenschappelijk aangeduide kosten.

Artikel 19

De in de arbitrage-procedure gegeven beslissing moet door de Partijen te goeder trouw nagekomen worden.

De Verdragsluitende Partijen verplichten zich, gedurende de arbitrage- of verzoeningsprocedure zooveel mogelijk iederen maatregel te vermijden, welke op de nakoming van de scheidsrechterlijke beslissing of de aanneming der voorstellen van de Permanente Verzoeningscommissie een nadeelige uitwerking zoude kunnen hebben. Bij een verzoeningsprocedure moeten zij zich tot op het tijdstip, dat de Permanente Verzoeningscommissie voor de aannemingsverklaring der Partijen aangeeft, of bij ontstentenis van zoodanige aanduiding, tot aan het uitbrengen van het verslag zelf, van ieder gewelddadig ingrijpen op eigen gezag onthouden.

Het Scheidsgerecht kan op verlangen van een Partij voorzorgsmaatregelen bevelen, voorzooverre deze door de Partijen door middel harer uitvoerende organen uitgevoerd kunnen worden; evenzoo kan de Permanente Verzoeningscommissie met hetzelfde doel voorstellen doen.

Artikel 20

Behoudens bepalingen in tegengestelden zin van dit Verdrag of van het compromis is voor de arbitrage- en verzoeningsprocedure het Haagsch Verdrag voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen van 18 October 1907 beslissend.

Voor zooverre dit Verdrag naar de bepalingen van het Haagsch Verdrag verwijst, zijn zij in de verhouding tusschen de Verdragsluitende Partijen zelfs dan nog van toepassing, wanneer deze of een van haar het Verdrag mochten hebben opgezegd.

Voor zooverre noch dit Verdrag, noch het compromis, noch de andere tusschen de Verdragsluitende Partijen bestaande overeenkomsten de termijnen en andere bijzonderheden van de arbitrage- en verzoeningsprocedure vaststellen, is het Scheidsgerecht of de Permanente Verzoeningscommissie zelf bevoegd, de vereischte bepalingen vast te stellen.

Artikel 21

Dit Verdrag zal zoo spoedig mogelijk bekrachtigd worden. De bekrachtigingsoorkonden zullen te Berlijn worden uitgewisseld.

Het Verdrag treedt een maand na de uitwisseling der bekrachtigingsoorkonden in werking.

Het Verdrag geldt voor den duur van tien jaren. Indien het niet zes maanden vóór het einde van dezen termijn wordt opgezegd, zal het voor een nader tijdperk van vijf jaren van kracht blijven. Hetzelfde geldt, wanneer het Verdrag niet met inachtneming van den genoemden termijn wordt opgezegd, voor den daaropvolgenden tijd.

Een arbitrage-procedure of een verzoeningsprocedure, welke bij het beëindigen van dit Verdrag nog aanhangig is, wordt afgewikkeld volgens de bepalingen van dit Verdrag of van een andere overeenkomst, welke door de Verdragsluitende Partijen in plaats daarvan wordt gesloten.

Ter oorkonde waarvan de gevolmachtigden dit Verdrag hebben onderteekend.

Gedaan in twee origineele exemplaren in de Nederlandsche en Duitsche talen te 's-Gravenhage, den 20sten Mei 1926.

V. KARNEBEEK.

V. LUCIUS.

Slotprotokol behoorende bij het Nederlandsch-Duitsche arbitrage- en verzoeningsverdrag

  • 1. De Verdragsluitende Partijen gaan van het standpunt uit, dat de afzonderlijke bepalingen van het Verdrag in geval van twijfel ten gunste van de toepassing van het beginsel der scheidsrechtelijke oplossing van geschillen moeten worden uitgelegd.

  • 2. De Verdragsluitende Partijen verklaren, dat het Verdrag ook dan van toepassing zal zijn, wanneer een geschil zijn oorsprong vindt in gebeurtenissen, welke vóór het sluiten van het Verdrag hebben plaats gevonden. Mogelijke, met gebeurtenissen uit den wereldoorlog in onmiddellijk verband staande geschillen worden echter, met het oog op hunne algemeene staatkundige beteekenis, hiervan uitgesloten.

  • 3. Het feit, dat bij een geschil derde Staten betrokken zijn, sluit de toepassing van het Verdrag niet uit. De Verdragsluitende Partijen zullen, wanneer het geval zich mocht voordoen, er naar streven, de derde Staten tot aansluiting bij de arbitrage- of verzoeningsprocedure te bewegen. In dit geval blijft voor de wederzijdsche Regeeringen het recht voorbehouden, in gemeen overleg een bijzondere samenstelling van het Scheidsgerecht of van de Permanente Verzoeningscommissie te bepalen. Kan binnen redelijken tijd met derde Staten over derzelver aansluiting geen overeenstemming worden bereikt, dan neemt de procedure haren loop zooals in het Verdrag is voorzien tusschen de Verdragsluitende Partijen en met slechts voor haar geldend gevolg.

  • 4. Voor het geval, dat Duitschland tot het Internationaal Gerechtshof te 's Gravenhage toetreedt of Lid van den Organisatie der Verenigde Naties wordt, zullen rechtsgeschillen ten aanzien waarvan tusschen Partijen geen overeenstemming is bereikt over de vraag, of zij aan het Internationaal Gerechtshof dan wel aan een Scheidsgerecht zullen worden voorgelegd, op aanvraag van een der Partijen een maand na aankondiging aan de wederpartij rechtstreeks voor het Internationaal Gerechtshof gebracht kunnen worden. Hetzelfde geldt in geval een algemeen arbitrageverdrag tusschen Duitschland en een derde Mogendheid van kracht mocht worden, dat een overeenkomstige bepaling bevat.

's-Gravenhage, den 20sten Mei 1926.

V. KARNEBEEK.

V. LUCIUS.